U kunt ons steunen door lid van de Heemkundekring Schijndel te worden. Iedere dinsdagochtend zijn wij tussen 9 en 12 uur in de heemkamer: Cultureel Centrum Spectrum, Steeg 9 g, Schijndel. |
Petrus Verhagen (1916 – 1996): verschil tussen versies
kGeen bewerkingssamenvatting |
kGeen bewerkingssamenvatting |
||
(2 tussenliggende versies door dezelfde gebruiker niet weergegeven) | |||
Regel 57: | Regel 57: | ||
* Drogerij Zaden en Granen | * Drogerij Zaden en Granen | ||
* Beheerder en eigenaar diepvriesinstallaties | * Beheerder en eigenaar diepvriesinstallaties | ||
[[Bestand:1-Piet 25 Verloofd.jpg| | [[Bestand:1-Piet 25 Verloofd.jpg|300px|thumb|Piet Verhagen op 25 jarige leeftijd tijdens zijn verloving.]] | ||
[[Bestand: | [[Bestand:2-Wedding-1946.jpg|300px|thumb|Huwelijk van Piet Verhagen en Dien Vermeltfoort.]] | ||
[[Bestand: | [[Bestand:3-12 1 2 Wedding photo.jpg|400px|thumb|12,5 jarig huwelijk van Piet Verhagen en Dien Vermeltfoort. | ||
[[Bestand: | Van links naar rechts vader Piet Verhagen, zoon Jan, moeder Dien Vermeltfoort en dochter Hannie.]] | ||
[[Bestand: | [[Bestand:4-40 Wedding photo.jpg|400px|thumb|40-jarig huwelijk van Piet Verhagen en Dien Vermeltfoort.]] | ||
[[Bestand:5-Piet 75 Birthday.jpg|300px|thumb|Piet Verhagen op 75-jarige leeftijd.]] | |||
== '''Verhalen geschreven door Piet''' == | == '''Verhalen geschreven door Piet''' == | ||
=== '''Zie artikel [[De tijd van 1940 – 1945 in Schijndel, tijdens de oorlog en direct daarna.]]''' === | === '''Zie artikel [[De tijd van 1940 – 1945 in Schijndel, tijdens de oorlog en direct daarna.]]''' === |
Huidige versie van 29 okt 2024 om 13:45
Petrus Verhagen (1916 – 1996)[bewerken | brontekst bewerken]
Petrus (Piet) Verhagen werd geboren op 3 april 1916 in Schijndel (Oetelaar), zoon van Johannes (Jan) Verhagen geboren in Schijndel (1886 – 1930) van beroep landbouwer en Johanna van Boxtel geboren in Veghel (1881 – 1978), als vijfde kind in een gezin met acht kinderen. Piet overleed op 6 mei 1996 in Schijndel.
Petrus Verhagen trouwde op 28 mei 1946 in Sint Oedenrode met Lamberdina Cornelia Vermeltfoort.
Lamberdina Cornelia (Dien) Vermeltfoort werd geboren op 1 september 1918 in Sint Oedenrode, dochter van Arnoldus Cornelus Vermeltfoort geboren in Sint Oedenrode (1885) van beroep landbouwer en Antonetta Bekx geboren in Lieshout (1888 – 1963), als tweede kind in een gezin met zeven kinderen waarvan er een vroegtijdig overleed. Dien overleed op 2 juli 1994 in ’s-Hertogenbosch.
Kinderen uit het huwelijk van Piet en Dien:
- Johanna Antonetta Josefina Maria (Hanny) trouwde met Frank van Donzel. Dinah en Dory zijn de twee kleinkinderen uit dit huwelijk
- Jan trouwde met Ans van Kaathoven. Robert en Koen zijn de twee kleinkinderen uit dit huwelijk
Overzicht van functies en werkzaamheden door Piet vervult:[bewerken | brontekst bewerken]
- Penningmeester R.K.J.B.
- Voorzitter R.K.J.B.
- Voorzitter NCB kring Uden.
- Voorzitter Landelijke Rijvereniging NCB
- Centraal bestuur NCB Tilburg
- Toneelregisseur
- Penningmeester K.V.P.
- Reorganisator NCB Centrale
- Afgevaardigde centraal bestuur NCB
- Inspecteur voedselvoorziening
- Suikerbieten campagne
- Voorzitter Rijvereniging Ros Beijaart Schijndel
- Voorzitter Rijvereniging Kring Uden
- Voorzitter illegale werkers C.O.I.W. 40-45
- Directeur landelijk herstel
- Politiek rechercheur
- Secretaris Tuinbouwtelers
- Voorzitter Contracttelers vereniging
- Lid gemeenteraad Schijndel 1945 - 1946; 1953 - 1966; 1970 - 1982
- Voorzitter benoemingsraad
- Voorzitter bloembollen vereniging
- Wethouder gemeente Schijndel 1974 - 1978
- Hoofdvertegenwoordiger Zaadhandel
- Drogerij Zaden en Granen
- Beheerder en eigenaar diepvriesinstallaties
Verhalen geschreven door Piet[bewerken | brontekst bewerken]
Zie artikel De tijd van 1940 – 1945 in Schijndel, tijdens de oorlog en direct daarna.[bewerken | brontekst bewerken]
De Verhagens[bewerken | brontekst bewerken]
(Dit verhaal begint met de overgrootvader van Piet.)
Wilhelm Verhagen, zoon van Maria Verhagen.
Wilhelm Verhagen, getrouwd met Anemie van Liempd.
Anemie van Liempd, nicht van Lambertus van Liempd, en van Kuiper van Liempd uit de Hoofdstraat waar thans slagerij van den Oetelaar is.
Wilhelm Verhagen had een zoon Toon en dochter Mieke die is vroeg gestorven (drie jaar oud).
Toon moest studeren en ging naar den Ruwenberg, hier studeerde hij 3 jaar, daarna naar een klein seminarie in Sint-Michielsgestel want hij moest priester worden dat was de wens van vader Wilhelm en moeder Anemie.
Toon werd 20 jaar en stopte met studeren.
Hij kwam thuis op de boerderij, intussen stierf vader Wilhelm. Toon als enigste zoon moest de boerderij beheren met meid en knecht. De knecht woonde vlakbij de boerderij, waar later klompenmaker Persons woonde. Het huisje was van de boerderij, de knecht werkte en at op de boerderij. Men leefde in die tijd eenvoudig, de lonen waren laag, het inkomen van de boer was niet hoog.
De knecht kreeg veel mee naar huis, hout, melk en brood voor de vrouw en kinderen. Toen de knecht een keer vergeten was hout mee te nemen om te koken schepte hij uit de varkensketel een emmertje gekookte aardappels met maismeel voor zijn gezin.
De boerderij was plusminus 9 Ha en 7 Ha bos. Er waren 8 koeien en 6 stuks jongvee op het bedrijf. Men fokte en mestte varkens waarvan men een of twee slachtte voor eigen gebruik. Prijzen van varkens waren laag, 8-12 gld. per stuk, melk was 3 cent per liter. Kippen waren er een vijftig stuks, de prijs lag rond een cent, aardappelen waren 12-15 cent het vat een hl. De teelt van rogge was voor roggemeel en stro voor de daken.
Toon Verhagen legde zich op de aardappelteelt toe. Hij zocht contact met de Godshuizen in Den Bosch, hij sloot contracten af voor het leveren van aardappelen. Met omwonende boeren maakte hij afspraken voor het leveren van aardappelen. Ze reden met paard en hoogkar naar Den Bosch, 8 karren achter elkaar een hele stoet. Bij Christ de Brier werd aangelegd in Den Bosch.
De aardappelschilsters kregen ene slip aardappels cadeau, anders keurde zij de aardappels af. Op de terugreis werd weer aangelegd bij Brier (ofwel tolplaats Barrierre) kastelein T. Eijkemans. Hier werd het geld verdeeld door Toon Verhagen. Als Toon thuis kwam was het geld op, want hij had geld uitgeleend aan de boeren die koe of zeug moesten kopen. Moeder Mie was het niet naar den zin hoe Toon handelde, ze waren met z’n tweeën.
Toon ging naar het dorp en was bij allerlei verenigingen, het Gilde, fokvereniging, aankoop veevoeder en kunstmest. (In die tijd kwam hij in de gemeenteraad en kwam op als enigste boer voor de boeren.) Hij richtte met Janus Schellekens de Boerenleenbank op en de melkfabriek in samenwerking met Bolsius, Als vrijgezel zat hij meer in het dorp als op de boerderij, er werd in diverse stamcafés gekat en gepolitiekt over grond en bossen.
Moeder Mie wou dat Toon trouwde en een vrouw zocht. Toon werd verliefd op een buurmeisje maar moeder Mie vond dit niet goed.
Moeder Mie ging zelf op stap en kreeg contact met de familie van Heesch in het Hermalen. Hier waren veel dochters. Moeder Mie vroeg hier een van de dochters als meid en huishoudster, Seintje was de uitverkorene. Ze beviel goed. Na een half jaar werd Toon verliefd op Seintje, en na een jaar trouwde ze.
Er werden kinderen geboren, Mieke dochter, Jan zoon, Wilhelm zoon gestorven, hierna 3 dochters allen gestorven, toen Anna dochter en Johanna.
Toen Jan 14 jaar was moest hij op school in Heeswijk. Hij moest priester worden. Mieke moest op school in Oirschot. Janske op pensionaat in Geffen, Anna bleef thuis werken.
Vader Toon was veel op stap naar de beurzen, markten, gemeenteraad en aardappelhandel. Zoon Jan kreeg slechte ogen en kwam naar huis en werkte op de boerderij.
Moeder Seintje vond dat het beter was dat het gezin verhuisde, daar vader veel onderweg was naar het dorp. Ze trokken naar de Schoot op een boerderij waar later Jan Visser gewoond heeft. De boerderij op het Olieëind werd verhuurd aan Tienus Verbruggen. Op 2 november 1912 stierf vader Toon in de leeftijd van 54 jaar.
Mieke trouwde Dorus van Esch en ze kregen 3 dochters en een zoon. Na het vierde kind overleed Mieke.
Anna Verhagen ging Dorus van Esch helpen in het huishouden en trouwde later met Dorus van Esch. Zoon Jan kreeg verkering met Johanna van Boxtel, dochter van Driek van Boxtel.
Johanna van Boxtel woonde op de Steeg in de buurt van het Sleutje. Ze woonde daar met vader van Boxtel die van de Nonnenbosche hoeve afkwam waar hij jaren gewoond had. Toen vader van Boxtel stierf trouwde Johanna met Jan Verhagen en ging op de Steeg wonen, want de boerderij op het Olieëind was verhuurd aan Tienus Verbruggen. Moeder Seintje en Johanna trokken naar het dorp in een burgerwoning naast boer Korsten.
Johanna ging mutsen maken en poffers toen nog klederdracht.
Toen de boerderij op het Olieëind leeg kwam is Jan op het Olieëind gaan wonen. Ze kregen acht kinderen; Jans, Toon, Harrie, Frans, Piet, Marinus, Marie en Wim.
Als hulp was de knecht Frans van den Bergh, als meid Marie van Balkom.
Johannna Verhagen kreeg verkering met Theodorus van der Wiel uit Veghel.
Deze begon een drukkerij in de woning, Hoofdstraat, met als hulp Ties van Kleef.
Na enkele jaren ging Seintje naar Huize Lidwina en sleet daar haar jaren.
Johanna ofwel Janske v.d. Wiel kreeg 3 kinderen, een jongen Piet, een meisje Francien en een meisje Sjan (Johanna).
Dorus van de Wiel stierf en de drukkerij werd overgenomen door zoon Piet en Martijn van der Donk.
Sjan begon een uitgebreide boekwinkel met medewerking van moeder Janske. Janske ging op rust naar het Bekkershuis.
Anna van Esch-Verhagen, heeft na het overlijden van Dorus van Esch nog jaren in het Hermalen (Schoot) gewoond. Veel van haar kinderen zijn geëmigreerd naar Canada. Ze is thans op rust in het Bekkershuis.
Zoon Theo woont thans op de moederlijke boerderij. Het leven op de boerderij op ’t Olieëind was heel goed, ondanks het vele werk. Vader Jan was met allen bevriend, buurten was daar een goede bezigheid.
De wegen waren vroeger zeer slecht, het waren grondwegen met diepe karresporen. Het water stroomde dwars over de straat, vooral in de Mulktop. Het fietspad stond veeltijds in de winter onder water. De kinderen gingen met klompen aan naar school. Ze moesten over greppels springen. Ze trokken met z'n allen naar de school te voet. De afstand was 8 kilometer. De school stond waar nu de Rabobank staat. Meester de Smet was 't hoofd der school. We namen brood mee om over te blijven. Groepen kinderen kwamen met verschillende buurten en allen gingen door de Hoofdstraat naar huis, ’t Lieseind, Molendijk, Elde en Oetelaar. Ze splitste bij bakker Bruns, tegenover smid van Thiel. Er werd dikwijls hardhandig afscheid genomen en werd er gevochten. Op de weg naar huis woonde als eerste hoepelmaker Marinus Cromsigt, dan Hendrien Verhoeven er tegenover, Piet van Loon, dan de boerderij Wed. v. Heeswijk, er tegenover Tienus van de Ven, dan kwam de Steenen Kamer. Daar woonde Bertus Aryjes Timmermans. Aan ’t Oetelaar woonde v.d. Boogaarden jongens. De Mulktop voorbij rechts woonde Frans Timmermans. Er waren kinderen, Jan, Gijs, Toon, Marie, Dien.
Dan kwamen we in de Kruisstraat links in 't veld woonde Marinus Schoot, later Hannes van Heesch. Verder de straat in Driekske zoon van Wilhelm van Wilhelm van Roosmalen, volgende boerderij was Jan Korsten.
Verder het Oetelaar op rechts Pietje Persoons en dan Marinus Wouters die had een klompenmakerij, winkel en cafeetje. Marinus had ook een boomgaard.
Verderop woonde Bertuske van Liempd, schuin tegenover woonde dochter Marie van Liempd getrouwd met Jan Hellings.
Verderop Hannes van der Aa, dan van Kuringen, Marinus Pennings, Willem van Heeswijk, er tegenover Christ de Vroom, dan Janus van Aarle met een groot gezin, schuin hier tegenover woonden Smitske, ook een winkeltje en cafeetje, daar tegenover woonde Toontje Habraken.
Terug naar 't Olieëind woonde Hannes van Boxtel, Piet Verbruggen, Janus v.d. Heijden, Gijs van Aarle, Marinus Vermeer, wed. v.d. Eerde, Marinus Steenbakkers, Willem Broks, Marinus van Gorcum en Hannes van Kaathoven, later Wilhelm van de Heijden.
Dit was de buurt rond Jan van Toon van Wilhelm.
Men ging buurten bij elkaar en liep dan binnendoor, Wilmke Wouters café en Smitskes waren pleisterplaatsen van de buurt. Bij Jan Verhagen werd ook veel afgebuurt. Vader Jan was een liefhebber van lezen. Boeken werden op de leeszaal gehaald. Die was in het Patronaat.
Jan las voor en de buurt luisterde gezeten rond de plattebuiskachel. Boeken over bokkenrijders en Old Sjatterhand werden voor gelezen.
De onderlinge verhouding van de buurt was geweldig, bij ziekte of overlijden stond men voor elkaar klaar. Uitvaart werd door de buurt verzorgd. De lijkbidders van de buurt trokken de kennissen en familie af om de begrafenis aan te zeggen. Bij feesten was dit ook het zelfde, iedereen deed mee.
Bij ernstige zieken of overledenen werd er de rozenkrans gebeden, 3 avonden. Voor de begrafenis dronken de dragers een paar borreltjes en gingen dan met het lijk de gebruikelijke kerkweg, gevolgd door familie. Bij slechte weg werd de hoogkar gebruikt als vervoermiddel.
Als teken van rouw werd voor 't lijkhuis 't Strootje gezet.
Vrouwen droegen zwarte kleren en een falie, een zwarte grote hoofddoek met kant afgezet. Dit werd 3 weken gedragen. Mannen droegen zwart of een zwarte band als rouw. Begrafenissen konden gebeuren met gelezen of gezongen maandstonden en jaargetijden.
Gezongen zevende was zeven gezongen H. missen in zeven opvolgende dagen of gelezen H. missen. De kerk werd aangekleed naar gelang men betaalde, volop kaarsen rond 't lijk en loper tot achter in de kerk.
Bij geboorte werd 't kind ten doop gedragen door naaste buurvrouw en familie.
Bij slechte weg ging men met de ertkar en na de doop werd aangelegd in 'n café waar ook de voerman en de kar stond. Men gebruikte meestal brandewijn met suiker. Het kind schoof men onder de biljart. Men speelde een partijtje biljart en pikte menig borreltje. Dan werd de terugtocht aangevangen. Het is wel eens voor gevallen dat het kindje nog onder het biljart stond, terwijl men op weg was naar huis.
Na zes weken moest de moeder de kerkgang doen. Dan ging ze aan 't Maria-altaar zitten en werd door de geestelijke naar het altaar begeleid en moest zij de stola van de priester vasthouden en daar bidden zij dan. Dit was een teken der reiniging.
Toen de fiets kwam, verdween de muts. Want fietsen met een muts was heel moeilijk. Janske hield op met mutsen maken. In de vrije tijd van Janske ging ze zangles halen bij Diena van Osch. Ze moest daar 25 cent per uur voor betalen.
Bij de vraag is dit niet te weinig, antwoorde Diena: ,,lk kan er 2 dagen mik van eten”. Janske deed ook graag mee aan toneel in 't Patronaat onder leiding van Frans Hulshof, ambtenaar der gemeente. Ze speelde koningin Elisabeth.
Later was Ties Wels regisseur.
In 1914 kwamen de Gele Rijders in Schijndel. Ze brachten leven in de brouwerij.
Menig meisje werd verliefd. Verschillende Gele Rijders zijn in Schijndel getrouwd en blijven wonen.
Jan Verhagen is zeer jong gestorven na een langdurige ziekte op 44 jarige leeftijd.
Toon trouwde met Jans Westelaken en trok naar de Hopstraat. Janske was getrouwd met Henk Terhal en woonde in Heerlen. Harrie trouwde Met Marie v.d. Vleuten en trok naar 't Hermalen. Frans was geestelijke en later pastoor in Tilburg, daarna emigrantenpastor in Canada waar hij ook een kerk bouwde.
Piet trouwde met Diena Vermeltfoort en trok naar een boerderij op de Elschotseweg.
Marinus trouwde met Anna van Rijbroek en ging in Den Dungen wonen.
Marietje trouwde met Piet Habraken en trok op 't ouderlijk huis op ’t Olieëind.
Moeder Verhagen bleef bij Marietje wonen.
Wim emigreerde en trouwde met Joke Vissers.
Moeder Verhagen vertrok na jaren bij Marietje gewoond te hebben naar Huize Lidwina, waar zij op 96 jarige leeftijd overleed.
De broer van Moeder Verhagen, Pater Piet van Boxtel, had grote invloed op het gezin Verhagen. Hij was een tweede vader en steunde moeder Verhagen op allerlei gebied.
Weette 't nog krek.[bewerken | brontekst bewerken]
lk zoat nie krek mer weten.
Zo stondon ze na de nege urenmis te praten tegen elkaar over vruger. Over Schijndel van veur de oorlog 1914-1918. Dan wier er greutvadder van vruger bijgehaald. Die had 't meegemaakt en krek geweten. Mijn greutvadder zin Toon van Willem Orien Driece die wis nog dat de eerste boeren in Schijndel kwamen wonen.
lk wil zeggen zin Orieke en ging op zijn teen staan dat ullië greutvadder ze toch nie allemaal in Schijndel heeft zien kommen wonen. Toon hield stil want Orieke was gemeente-booi en bietje veldwachter en as die wa zin dan geleufde ze ‘t wel.
Waarom vroeg Driek Peren aan Orieke zo'n die menschen zo geeren in Schijndel zijn komen wonen. Dat weet ik wel zin Bertie van Piet Eimberde, Schijndel heeft goeie grond en water zat. Kijk zin Bertje; Schijndel ligt in 'n dal, noord-oosten hei met kruipeden en zandbergen de Eerse bergen en in ‘t westen ligt hoog Gemonde. lk ben blij zinnen Nart en Bert da ik geen boer ben geworden, geef men mar de klomp, want hier is hout zat overal, er groeien schon kanidassen. En kunnen we bij de boeren nie kopen, kunnen we altijd bij de gemeente terecht, want de pootmeester kend de gemeente boschen van buiten. lk denk dat er binnenkort weer een partij verkocht wordt zin Nard, ze willen binnenkort een nei school in de Pompstraat bouwen.
Zo pratende liepen ze de Kerkstraat door en zagen alles links en rechts, en stonden geregeld stil om te buurten. Bij Jan Mie Tonië tegenover de pomp gingen ze uit mekaar. Nart en Bert linnen nog aan bij Amecitia. Dander liepe neven Kemps door de Hoofdstraat naar huis. De hennen liepen dwars over de straat en de keinder waren druk aan het voetballen op straat. Den tram kwam voorbij gereden vanuit Den Bosch en stopte bij Toontje van Veghel.
Schijndel was een en al rust, de Hoofdstraat liep van smid van Thiel tot den Heikant. Als we nog eens stilstaan bij vruger en denken aan hoe Schijndel er toen uitzag dan is er weemoed in ons hart en verlangen we naar de rust van toen. De meeste menschen waren boer in dieë tijd, dan waren er middenstanders zoals de smid en den bakker en eene beeldenwinkel en ellengoed voor de kleer. Ze han doorbij ook dik nog wa vee zoals kippen en varkens. De arbeiders werkten op de steenoven, kaarsenfabriek en kousenfabriek.
Er stonden boerderijen in de Hoofdstraat zoals Merks, Schellekens, Korsten.
De gemiddelde grootte van de boerderijen was 6-8 Ha. De veebezitting was 6-7 stuks melkvee en wat kleinvee, 7-10 mestvarkens en wat kippen. Naast den boer en zijn vrouw was er ook bijna altijd een meid en knecht op de boerderij, er was veel werk en alles moest met de hand worden gedaan, het paard was het eenige hulpmiddel.
Men teelde in die tijd rogge, haver, gerst, hop, knolraap en later ook bieten. De koeien liepen niet op een afgerasterde wei maar waren aan elkaar gekoppeld en door de meid of knecht op den kante langs den akker gehoed. Die kanten langs den akker noemde men milkanten. De boeren ploegden hun akkers steeds naar 't midden 't opploegen omdat 't langs de kanten te nat was.
Hierdoor ontstonden rugge en milkanten waar de koeien werden gehoed want afrasteringen waren er geen of bijna geen. De grotere boerderijen waren als regel eigendom van groot grondbezitters, zoals de dames Kovels, de Jonker van Heeswijk, de gemeente en stichtingen, De Nonnenbosche hoeve was er een van die grote en eigendom van de heren van Heeswijk, van 't kasteel van Heeswijk.
De hoeve was mooi gelegen met kleine boschperceeltjes vormde ze een geheel met 't totale landschap. De hoeve was ongeveer 35 Ha groot.
In die tijd was Driek van Boxtel pachter van die hoeve. Zijn eerste vrouw was vroeg gestorven en liet hem vier zonen na. Toon, Hannes, Christ en Janus. Uit ‘t tweede huwelijk werden Hanne, Piet, Dien en Mie geboren. Verder waren er op de hoeve aanwezig een knecht en twee meiden. De knecht was Jantje en de meiden heette Mechel en Marianne.
Den grote hert gaf met zijn open schouw, houtbak, turfhoek en bakoven een bijzondere sfeer aan de woonomstandigheden. 'T leven op de hoeve was eenvoudig, ieder had zijn taak. Vader van Boxtel was een dominerende figuur.
Godsdienst en bedrijf waren nouw verweven met elkaar. Het bedrijf was vooral een veebedrijf met een postal als winterverblijf voor het vee. Chist en de meiden verzorgden en molkten ’t vee. De postal werd gelijk gebruikt als mest opslagplaats. De stal was diep ingegraven achter de koeien. De mest van de koeien werd met graszoden of met plaggen in de stal ingelaagd. Met 't verstrijken der dagen steeg de hoop mest. In 't voorjaar werd de stal uitgereden op ‘t land, want kunstmest was er niet in die tijd. Tegelijk met 't melken begon men met 't dorschen van ’t graan. Op den dorschvloer ofwel dorscheere werd een vim rogge uitgespreid, een vim was 100 gerwen ofwel schoven. Met vier man ging men dan aan de slag met vlegels (dorschvlegels), met vier of met twee, want men moest slag houden van een, twee, drie. Ook de meisjes moesten eene toer mee dorschen.
Om half acht was 't koffie drinken. En Hanne had de rogge mik aangesneden. En na een kort gebed da vader van Boxtel voorbad werd 't ontbijt genuttigd. Om kwart voor acht gingen Hanne, Diena, Piet en Mie naar de school. Meester Miechels was hoofd van de jongensschool en de zuster van liefde van de meisjesschool. De afstand naar de school was een uur en kwartier lopen over slechte weg, zandweg. Fietsen waren er in die tijd geen. Godsdienst werd door de geestelijke op school gegeven. Godsdienst en bijgeloof gingen hand in hand. Lezen werd er niet veel gedaan alleen den bijbel.
In 't najaar kwamen de boeren van de paardenmarkt naar de Nonnenboschehoeve en werden de paarden uitgestald in den grote herd en aan ringen in de muur vastgezet. Aan de grote tafel gezeten werden de paarden goed of afgekeurd. Vader van Boxtel zat met een dampende pijp stertabak aan een kom koffie de kwaliteiten van 't gekochte te bespreken. Hierna trok men zich terug onder de schouw en werd de grouwe huif voor de opening van de schouw geschoven om de warmte van ‘t vuur binnen te houden. In 't flikkerende vuur starende begon vader van Boxtel zijn sterkste verhalen te vertellen aan de omzittende boeren, over weerwolven die huilend om de hoeve liepen Na rond de boerderij gelopen te hebben zag hij toen hij de stal binnen trad de oorzaak van 't wolven gehuil. Een van zijn oudste en beste koeien tag dood te gaan. Een veearts kon hier geen hulp meer bieden. Het huilen der wolven hield aan en nam in hevigheid toe. Plotseling strekte de koe zijn poten uit en met een diep fluitend geluid was zij dood. Doodse stilte viel over de hoeve, geen gehuil van de wolven meer. De zittende boeren waren onder de indruk en vader van Boxtel ging verder over de stel kaarsen. Op een heel donkere avond toen hij naar Menties op de Molendijk wou gaan katten en hij door de voordeur naar buiten ging zag hij geen hand voor zijn ogen. Hij scharrelde langs de schop en muur. Plotseling zag hij een licht en dacht daar zal wel de Molendijk zijn. De grond onder zijn voeten was zacht, hij dacht dat hij op de afrit van ‘t erf was. Strak hield hij zijn oog gericht op het licht. Hij hoorde een licht geruis en een zachte stem die riep, help, help! Hij versnelde zijn passen, het zweet brak hem uit, het geweeklaag werd duidelijker. Na een kwartier gelopen te hebben merkte hij dat ie verdwaalt was. De grond onder zijn voeten werd week en vochtig. Hij merkte dat hij op de heide was. Het geweeklaag hield aan en het licht werd sterker. Plotseling kwam er water in zijn klompen en hij schrok en liet zijn stok vallen en draaide zich om liep, ja holde naar de hoeve, waar hij licht zag. Hij kwam ontdaan thuis en zei geen woord en ging te bed. Na een slapeloze nacht stond hij vroeg op en liep de zelfde weg terug van ‘s avonds. En jawel hoor bij de Franse tafel in de Molenheide vond hij zijn stok terug. Hij tuurde over de watervlakte en de hei, daar waar vroeger 't Franse leger slag had geleverd en vele doden waren gevallen. Toen begreep hij dat licht en 't geweeklaag de geesten van de gevallenen waren. Het was onbegrijpelijk maar wel gebeurd.
Des zondags lag de hoeve in diepe rust.
In de namiddag kwamen kennissen van de van Boxtels aangereden met tilburrij of te paard. Pastoor Bakers was een ouwe zondagsklant en gaf de boeren daar aanwezig op de hoeve goede adviezen over de toen opkomende boeren organisatie, waar pater van Elzen de grote promotor was, Men sprak over de aankoop van kunstmest, toen guans ofwel vogelmest. Besproken werd de aankoop van een aak, een schip. Beer van de stad den Bosch, die bij de hoeve aan ’t kanaal gelost zou worden. Dit was een hels werk. Met een pomp werd de beer uit 't schip gepompt in grote ijzeren tonnen, als ie niet te dik was, anders moest men hem met emmers uit 't schip scheppen en in de gierton ofwel beerton, een waar hels werk. Dan reed men naar het land en moest deze mest met draagtonnen verder verplaatst worden en met de gietklomp verspreid worden. Dagen was men met z'n allen bezig, met dit zwaar stinkende werk. 's Avonds waste men zich zo goed als het kon, badkamers of douches waren er geen, de w.c. was buitenshuis, het zogenaamde huiske.
Als dan allen uitgewerkt waren en men rond de tafel zat, bad vader van Boxtel ‘t rozenhoedje voor met de nodige aanhang van onze vaders van de overledenen. Daarna moest Hanne de Bijbel voorlezen. Onderwijl waren de grote jongens in slaap gevallen en waren de aardappels geschild. Hanne, die op school een schoolblaadje had gekregen getiteld ,,De H. Gabriël" had hierin een mooi vervolgverhaal gelezen. In 'n Zeven doffe hamer slagen vielen op villa Rozenburg.
Op 'n avond vroeg zij aan vader van Boxtel of zij dat verhaal ook mocht lezen inplaats van het Bijbelverhaal. En jawel hoor ze mocht, en stak van wal. Ieder zat met spanning te luisteren naar 't verhaal, tot vader van Boxtel overeind ging staan en zei, schei uit met dieëen dijtel, 't is onzin, neem maar ’t oude testament, da's waar. Daar ging Hanne met haar goede voornemen.
Hannes, Christ en Janus werkten op de boerderij en Piet zou ook op ’t bedrijf mee moeten werken. Als Piet 's morgens met de koeien op stap ging om te hujen, zat hij bijna altijd onder de heg en liet hij de koeien lopen. Hij ving daar in de heg insecten, vogeltjes en vlinders en zette die op. Hij ontleden ze eerst helemaal. Hij was een echte jongen van de natuur. Geen kat was veilig, hij moest percies weten wat er in zat. Hij kreeg van iedereen op zijn kop, omdat hij niet wilde werken. Vader van Boxtel wist er geen raad mee en beklaagde zich bij pastoor Bakers. Deze adviseerde hem de jongen te laten studeren.
Piet werd gevraagd wat hij wilde, prompt antwoorde hij, ik wil priester worden. Vader van Boxtel schrok en zijn broers en zusters lachte hem uit. Gij, gij zult een mooie priester zijn. Pastoor Bakers regelde alles financieel met de studiekosten op de Abdij Heeswijk, en Piet kon daar gaan studeren en thuis slapen en eten. De afstand van de hoeve naar de Abdij was groot, ongeveer 10 km. Om zeven uur 's morgens vertrok Piet met broodzak naar Heeswijk en kwam 's avonds om negen uur thuis. 10 km heen, 10 km terug, zes jaar lang.
Hij was nooit ziek geweest, studeren kon hij goed, vooral biologie was zijn hobby. Hij leerde op de Abdij andere mensen kennen en andere levenswijze.
Hij zag de contrasten in het gezin waarbij hij leefde en waar hij studeerde. Zijn broers lieten hem niet met rust en haalde allerlei kattenkwaad met hem uit, stopte paardentuigen in zijn bed. Als Piet dan thuis kwam, 10 km gelopen, over modderige eenzame kanaalweg, waar geen lichtje op dat moment te bekennen was, viel hij doodvermoeid op zijn bed. Hij meende, dat een van zijn broers er in gekropen was. Piet werd dan kwaad en met een eind hout begon hij op zijn bed te slaan, terwijl zijn broers lachend toezagen. Dan zei Piet plots, ik heb hem doodgeslagen, en hij was zeer geschrokken. Maar toen hij de dekens eraf gooide zag hij 't paardentuig en zuchtte van verlichting. Piet studeerde zeer vlijtig verder. Zijn broers trouwde en Hannes trouwde en trok op de boerderij in Dinther en later op 't Olieind. Toon trouwde, trok naar de Schoot. Janus trouwde en trok op een boerderij, Jan van Amstelsch. Christ trouwde en trok naar de boerderij Houterd.
‘T boeren viel voor vader van Boxtel niet mee. Hij had nog drie dochters, waarvan er een naar het klooster was gegaan. Hanne en Diena waren nog thuis en twee meiden en een knecht, Jantje van de Aa. Toen echter de vrouw van Christ stierf, moest Diena daar het huishouden gaan doen.
Vader van Boxtel overwoog zwaar om er mee op te houden en een kleine boerderij te betrekken. Hij zocht naar een goede pachter en jawel in de persoon van Hanneske van den Broek, die veel met vader van Boxtel optrok, had hij een goede pachter gevonden. Hanneske had een groot gezin met opgroeiende jongens, had een klein boerderijtje en ging er werken. Hanneske was dolgelukkig. Vader van Boxtel en Hanneske stapte naar de kasteelheer en deze ging op advies van Driek van Boxtel accoord met de overdracht. De familie van den Broek zit nog op de Nonnenbosche.
Ze is echter in tweeën gesplitst, waarbij een nieuwe boerderij werd gebouwd, die wordt thans bewoond door Adrie van Schijndel. Vader van Boxtel trok met Hanne naar een kleine boerderij, Hanne kreeg kennis met Jan Verhagen, ofwel Jan van Toon van Wilheme.
Diena kreeg kennis met Bert Verbruggen ook wonende op den Houterd.
Hanne trouwde met Jan Verhagen en bleef tijdelijk wonen op de Steeg waar Kraaienvangers woonde.
Toen Toon Verhagen met zijn vrouw Sientje van Heesch en dochter Janske naar een burgerwoning trokken in 't dorp, kwam Jan en Hanne op ’t Olieeind wonen. Intussen was vader van Boxtel gestorven.
Dochter Mie , zij was uitgetreden uit 't klooster en op de hoeve gestorven. Dan Piet, toen hij in Heeswijk was afgestudeerd, trad hij in bij de Jeswieten en maakte daar zijn noviciaat af. Al die jaren had niemand hem bezocht, want hij zat in Maastricht.
In de oorlog 1914-1918 is hij priester gewijd en trok naar Den Haag waar hij college gaf in plant en dierkunde. Hij was een bekend predikant, gaf priesters retraite in 't gehele land. Er zijn veel boeken over plant en dierkunde van zijn hand verschenen. Hij was een bekwaam professor.