Welkom op Schijndelwiki - de encyclopedie voor Schijndel

U kunt ons steunen door lid van de Heemkundekring Schijndel te worden.

Klik HIER om lid te worden

Iedere dinsdagochtend zijn wij tussen 10 en 12 uur in de heemkamer: Cultureel Centrum 't Spectrum, Steeg 9 g, Schijndel.

Charter 1309

Uit Schijndelwiki
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

De gerestaureerde kopie van het charter van 1309[1][bewerken | brontekst bewerken]

Een gerestaureerd perkamenten document. De akte uit 1309 nader bekeken. Het feit dat het gemeentebestuur in 2009 het 700-jarig bestaan van Schijndel vierde heeft alles te maken met een akte uit 1309. Van deze op de Brusselse rekenkamer in het Latijn uitgeschreven akte van hertog Jan II aan de Schijndelse ingezetenen de dato 6 december van dat jaar is het origineel, misschien wel bij de brand in 1347, in de vlammen terecht gekomen. In diverse bronnen wordt over deze brand gesproken o.a. bij Schutjes en Heesters. Het gerestaureerde charter is dus niet het originele stuk, maar een zgn. “vidimus' of een soort verkregen kopie van de zoon van hertog Jan II te weten hertog Jan III. Dat zou betekenen dat Schijndel vanuit Brussel na het verloren gaan van het oorspronkelijke document vrij snel daarna een vernieuwd exemplaar heeft gekregen. Blijkbaar heeft deze kopie keurig in de kluis van het gemeentearchief gelegen. Toen in 1944 een Duitser zo vriendelijk is geweest een granaat in de archiefruimte te gooien, is het materiaal wat in de archiefkluis lag door hitte toch aardig beschadigd geraakt, ook die kopie van de uitgiftebrief van de Schijndelse gemeynt uit 1309. Gelukkig kon men het nog redelijk restaureren en dat exemplaar berust nu in het BHIC. Tot op heden is er nooit een letterlijke vertaling van deze oorkonde gemaakt en daarom is het jubileumjaar aangegrepen dit alsnog te laten doen. Drs. Jan van der Hoeven, oud-docent klassieke talen van gymnasium Bernrode, heeft zich vastgebeten in de Latijnse tekst en gezorgd dat we nu de inhoud van dit vroeg 14e-eeuws perkamenten charter wat zorgvuldiger op zijn inhoud kunnen bekijken. Een letterlijke vertaling is historisch gezien nuttig en voor de geschiedschrijving van groot belang, maar die blijkt allesbehalve publieksvriendelijk te zijn. De zeer ingewikkelde zinnen, veel herhalingen en verwijzingen en een wat moeilijk toegankelijk taalgebruik maken het voor de doorsneelezer niet eenvoudig echt te begrijpen wat er nu werkelijk staat. Dat is de reden waarom we ter gelegenheid van dit jubileumjaar hebben geprobeerd de tekst in begrijpbare taal om te zetten, op diverse kleinere details in te gaan en de achtergronden te schetsen.

Een belangrijke brief[bewerken | brontekst bewerken]

Deze brief van hertog Jan II (1275-1312) begint met zijn volledige titulatuur nl. 'Wij, Johannes, bij de gratie van God hertog van Lotharingen, Brabant en Limburg etc.'. In 1294 is hij op 18-jarige leeftijd zijn vader opgevolgd. Het is ook het jaar waarin hij huwt met Margaretha de dochter van koning Eduard l van Engeland. In 1312 is hij overleden op zijn kasteel in Tervuren ten gevolge van nierstenen en is begraven in de Sint Goedelekerk te Brussel. In 1309 schrijft hij op Sinterklaasdag aan de vertegenwoordigers van de inwoners van Schijndel, het toenmalige dorpsbestuur, een brief, die bekend staat als de 'uitgiftebrief der gemene gronden'. Hiermee worden bedoeld de gemeenschappelijke gronden die hij tegen betaling verkoopt aan de Schijndelaren en geeft precies aan tussen welke grenspalen die gronden gelegen zijn. Bovendien krijgt de Schijndelse bevolking het recht op het gebruik van die gronden. Maar wel tegen een bepaalde betaling. Niets voor niets! Rond 1300 heeft hij dat voor meerdere dorpen gedaan in de Meierij van 's-Hertogenbosch. We noemen er een paar hier uit de regio: Nuland (1299), Berlicum, Rosmalen en Hintham (1300), Erp (1300), Helmond (1300), Mierlo (1300), Nuenen en Gerwen (1300), Oisterwijk (1300), Aarle Rixtel en Beek en Donk (1300), Geffen (1303), Haaren (1309), Veghel (1310), Oirschot (1311) en Sint Oedenrode (1311). De hertogen konden die gronden verkopen omdat hen als landsheer het hele grondgebied toebehoorde. Dat door hertog Jan II juist rond eind 13e en begin 14e eeuw zoveel verkoopbrieven zijn uitgegeven heeft vooral te maken met geldgebrek, dat was ontstaan vanwege diverse oorlogen die door zijn voorganger Jan I en hem zelf tijdens hun bestuursperiode hebben moeten voeren.

De grenspalen van het Schijndels grondgebied[bewerken | brontekst bewerken]

Een interessant detail is dat hij precies aangeeft waar al die gronden gelegen zijn, waarbij exact de grenspunten worden beschreven. Dat vind je trouwens in veel van die brieven terug. Dat begrip 'grenspunten' moet men zien in die tijd en dan blijkt dat er diverse methoden waren om grenzen aan te geven. Soms was het niet meer dan een opvallende boom, een al of niet geverfde kei, een zandheuvel, een rechtop staande steen zoals bv. een stuk van een oude grafzerk en meer van dergelijke markeringsmogelijkheden. In de uitgiftebrief laat de hertog de bepaling der grenzen beginnen bij de brug van Middelrode, ter hoogte van de huidige hoeve aan het Gewat, dus de brug over de Aa bij het oude slotje Seldensate, van daaruit linea recta over de openbare weg, in dit geval de Molendijk, tot in Schijndel. Eenmaal daar liep de begrenzing verder langs de Servatiuskerk en door de akkers aldaar. De akkers dat zijn de dorpsakkercomplexen zoals o.a. de Papentiend die ligt tussen Markt en de Nederlands Hervormde Kerk en het complex langs de Sint Servatiusstraat, vroeger bekend als 'de Lange Heg'. Van daaruit liep de begrenzing naar een soort scheidingssloot bekend onder de naam de Truweestergraaf, die lag aan deze kant van de windmolen op de heide bij Eerde de zgn. Koeveringse molen. Van daaruit weer terug naar Eerde tot aan de grensplaats in de volksmond bekend als “d'Audebeke'. Vanaf die plaats bereikte men dan de volgende grenspaal die lag bij de Kilsdonkse molen en van daaruit weer terug naar het eerste grenspunt bij het Gewat. Volgens Pater van de Heilige Harten Wiro Heesters zou het hier gaan om de oostelijke helft van Schijndel. In 1314 wordt de westelijke helft met o.a. de Bodem van Elde uitgegeven. Destijds is er een schetskaartje van getekend met ook de namen van de vijf grote gehuchten of hertgangen Elschot, Borne, Elde, Lutteleind en Wijbosch. Bij de beschrijving staat bovendien de Veerdonkskolk aangegeven. Daarover is in 1448 tussen Schijndel en Veghel een proces gevoerd n.a.v. twee gegraven putten, die volgens Veghel niet op Schijndels, maar op hun grondgebied uitgestoken zouden zijn.

De nederzetting Schijndel[bewerken | brontekst bewerken]

Het is natuurlijk niet zo dat in 1309 de nederzetting Schijndel pas gesticht zou zijn. De inwoners gebruikten die 'gemene gronden' al veel langer, een dorpsbestuur regelde op bestuurlijk en financieel terrein van alles om in het dorp de zaken goed te laten verlopen, droeg zorg voor orde en veiligheid, kortom er moet een bepaalde dorpsorganisatie en een gebruiksrecht van de gemeenschappelijke gronden bestaan hebben en de inwoners van toen waren al gewend aan een serie vaste gewoonten binnen de samenleving van toen. Door die uitgiftebrief is het de hertog die dat gegroeide gewoonterecht als het ware legaliseert en wettelijk bekrachtigt. Het zal eeuwenlang als bewijsmateriaal dienen in allerlei conflicten met buurgemeenten. Hoe lang Schijndel in 1309 al echt bestaat is niet te achterhalen. We tasten daarover in het duister. Er zijn verschillende jaartallen van ver vóór 1309 waaruit blijkt dat er al een dorpsnederzetting moet zijn geweest. We zetten ze chronologisch op een rijtje. Om te beginnen 1233, het jaar waarin de grenzen van Heeswijk, Dinther en Bernheze in een archiefstuk worden opgesomd, waarbij sprake is van 'den Radenputthe super Scinlre mere'. Vervolgens 1257, het jaar waarin de abt van Sint Truiden in Schijndel komt op doorreis is naar zijn grondgebied onder Alem. Hij logeert op die tocht te Schijndel, blijft hier met zijn gevolg op kosten van de Schijndelse gemeenschap een nacht over om vervolgens door te reizen. Later zal blijken dat hij op dat moment zijn grondbelastinggeld kwam innen van een stuk grond gelegen bij herberg de Roode Leeuw ter hoogte van de kruising Groeneweg/Kluisstraat. Een post in een oud cijnsboek van deze abt heeft hier betrekking op. Niet onbelangrijk in dit verband is ook de vermelding in 1293 van het ' Silva de Elde' , drie jaren later aangeduid met 'onsen bosschen van den Eylde'. In 1299 bezitten we een akte van hertog Jan II over de stichting van de Coeveringsemolen door diens rentmeester Aert Heijm. In 1301 wordt het hertogelijk leengoed de Schrijvershoef in de hertogelijke leenregisters beschreven. Er speelt in diezelfde periode ook nog een conflict tussen de pastoors van resp. Schijndel en Berlicum over de exacte parochiegrenzen van beide dorpen, een meningsverschil dat in 1305 wordt opgelost en beslist. Bovendien is er zijn er nóg twee belangrijke argumenten om te veronderstellen dat de oude dorpskern met kerk en “Cluse' veel ouder moet zijn dan 1309. Allereerst is er de historie van de Dintherse Servatiuskerk, waarvan beweerd wordt dat die de moederkerk van Schijndel zou zijn. Die Servatiuskerk kan bogen op een zeer oude vermelding nl. uit 1139, natuurlijk niet in zijn huidige vorm maar een verre, mogelijk houten voorganger ervan. Wanneer van daaruit de parochie Schijndel als afsplitsing of dochterkerk is ontstaan is in de kerkelijke archieven niet terug te vinden. Het tweede argument is de plaatsnaam Schijndel. Die komt in oude akten voor als Scinle, Scindele, Scyndel, Scindelle e.d. allemaal benamingen die bestaan uit twee naamselementen nl. 'scin' en el of le of lo'. Het laatste element, de lo-namen hier in de regio, verwijzen naar oude bosontginningen en die worden door de naamkundigen over het algemeen gedateerd tussen de 86 en 126 eeuw. Dat Schijndel in de vroege middeleeuwen erg bosrijk moet zijn geweest leren ons de woud-namen die hier voorkwamen als het Woud, het Eerderwoud en het Donkerwoud. Met andere woorden het ontstaan van de oude nederzetting Schijndel ligt vast en zeker ver voor 1309.

De prijs in de uitgiftebrief[bewerken | brontekst bewerken]

De hertog vraagt als tegenprestatie van de inwoners wel een forse betaling voor de gemene gronden en het gebruiksrecht ervan. Ze moeten immers een bedrag ineens voldoen ter waarde van 200 ponden oud Frans geld als koopsom voor deze erfpacht. ln de akte staat de Latijnse term 'prelevium' wat in de volkstaal van toen 'voerlief of voorlijf' werd genoemd. Je zou kunnen zeggen een betaling vooraf buiten de jaarlijkse som die men moest afdragen.

De munt die genoemd wordt is de 'oude grote Tournois' een munt die in Brabant toen de waarde had van 16 penningen. De juiste omvang van het hele bedrag van 3200 penningen is overigens moeilijk te bepalen omdat we de geldwaarde uit de 13e eeuw niet precies kennen. Daarnaast werd Schijndel geacht een jaarlijkse cijns op te brengen van 'vijf pond". Dat waren weer andere muntstukken, vermoedelijk in Leuven geslagen 'schellingen' of ‘groten' ter waarde van ca. 6 stuivers. Een Leuvens pond bedroeg in die tijd ca. 14 gulden. Dat cijnsbedrag werd ieder jaar op een vaste dag geïnd nl. op de 1e oktober, bekend als 'Sinte Remeijsdag', genoemd naar de heilige Remigius, bisschop en kerkleraar. In oude stukken wordt ook wel gesproken van Bamisdag, herinnerend aan de 'Bavomis' ter ere van de heilige Bavo, ook 1 oktober. De rentmeester van de hertog kwam op die dag naar Schijndel, hield zijn 'zitdag' in een of andere herberg en alle cijnsplichtige inwoners moesten hem dan hun 'cijns' komen voldoen. Wij zouden nu zeggen grondbelasting komen betalen.

Wat stond er nog meer in[bewerken | brontekst bewerken]

De hertog geeft overigens niet alles uit handen, maar Iaat enige beperkingen vastleggen. Zo wil hij al zijn hertogelijke rechten behouden ten aanzien van het hout en de houtproductie, het gebruik van eikels (uitstekend varkensvoer in die dagen), de rechtspraak en het eigendom op de grond. Men mocht bv. wel hout kappen en eikels rapen onder de vele eikenbomen, maar daarover moest dan aan de hertogelijke rentmeester de zgn. 'houtschat' betaald worden, een soort belasting. Dit zou overigens niet gegolden hebben voor eigenaars van zgn. particuliere gronden. Hout was natuurlijk van belang o.a. voor de huizenbouw en eikels voor de mestproductie door het vee. Dat de “gemene gronden' bijzonder nuttig waren voor de landbouwers in die tijd behoeft geen verder betoog. Ze bestonden uit heidegebieden, graslanden en moerassen waar men het vee kon laten grazen, waar men turf kon steken en waar men hei kon 'maaien of vlaggen', weer van belang voor de mestproductie. Hoe meer mest men over het land kon uitstrooien hoe vruchtbaarder de grond. Ook gaat de hertog in op het voorkomen van misbruik van die gemeenschappelijke gronden. Hij geeft Schijndel de bevoegdheid om een functionaris nl. de schutter aan te stellen die speciaal toezicht houdt op de “gemeynt', zoals die gronden ook wel werden genoemd. Kwam die bv. beesten tegen van vreemden op Schijndels grondgebied dan mocht hij daar beslag op leggen en ze onderbrengen in de gemeentelijke schutskooi aan de Kluis (1643). Vermoedelijk hebben er meerdere schutskooien in het dorp gestaan, misschien wel binnen elk gehucht, dat is niet bekend uit de archieven. De veldnaam van het voetpad 'de Schutskooi' (1904) in de Houterd is een directe aanwijzing als ook de huisnaam 'de Oude Schutskooi' onder Wijbosch (1852). Op dat 'schutten van vee' stond een bepaalde boete. Degene die zijn vee daar moest komen terughalen betaalde een bepaald bedrag, de 'scot of schot' genaamd. De opbrengst van die boetes behoorde voor 1/3 terecht bij de schout, 1/3 voor de kerk en 1/3 voor de schutter zelf. Een andere niet onbelangrijke bepaling was die waarbij het, aan al degenen die niet meebetaalden aan de aflossing van die 200 Franse ponden en ook niet aan de jaarlijkse cijns, pertinent werd verboden gebruik te maken van de 'gemeynt' en er dus ook zijn vee niet mag laten grazen. Voorts stelt de hertog nog een andere conditie nl. dat de gezamenlijke inwoners onder zeer bijzondere omstandigheden stukken van de 'gemeynt' mogen verkopen, mits men de goedkeuring krijgt vanuit de rekenkamer te Brussel. We zien wat dat betreft in de archieven dan ook met enige regelmaat smeekschriften of verzoekschriften richting de Raad van Brabant te Brussel gaan, vooral in tijden van oorlog, wanneer de oorlogsschulden en oorlogsschade weer eens zo hoog zijn opgelopen dat de 'dorpsschatkist' nagenoeg leeg is. Tenslotte een laatste bepaling, dat ingeval van ruzie met buurgemeenten de schout zich zal moeten inspannen om het onrecht uit de wereld te helpen. Hierbij valt o.a. te denken aan de vele processen die zijn gevoerd tussen Schijndel en Sint Oedenrode over het gebruik van de gemeenschappelijke heide en de keren dat het dorpsbestuur heeft moeten optreden tegen fraudeurs.

Uitgifte van de westelijke helft[bewerken | brontekst bewerken]

Op 13 juni 1314 is de westelijke helft van het gebied uitgegeven dat nu bekend staat onder de naam 'de Bodem van Elde'. Op dat moment is Hendrik Lambrechts de rentmeester van de hertog die dat grondgebied uitgeeft aan vier lokale heren als vertegenwoordigers van de inwoners van de vier dorpen Schijndel, Sint Michielsgestel, Boxtel en Sint Oedenrode. Vier rechtsgebieden of vier zgn. gemalen, vandaar de straatnaam ter plaatse de Vier gemalen. Zij krijgen het gebruiksrecht van dit grondgebied of 'gemeynt'. Welk bedrag ze vooruitbetaald hebben is niet bekend, maar de jaarlijkse erfcijns bedroeg in ieder geval 20 schellingen à 12 penningen per schelling. De vier bestuurders wordt verzocht in samenspraak met de hoogschout van 's-Hertogenbosch een reglement samen te stellen met betrekking tot het gebruik, financieel beheer en onderhoud van de Bodem van Elde. Uiteindelijk werden er acht schutters aangesteld vanuit elk rechtsgebied twee, die in de volksmond 'gezworenen' werden genoemd. Ze legden allemaal een eed van trouw af met de belofte dat ze alle rechten van de Bodem van Elde zouden handhaven en fraude of onrechtmatig gebruik zouden tegengaan en verdedigen. Iemand die er dus zonder toestemming kuilen zou graven, graszoden zou steken, heiplaggen zou weghalen of turf zou steken, kon op een boete rekenen. Dat ze onpartijdig zouden moeten optreden werd vastgelegd in een clausule, dat ze zich bij het uitoefenen van hun functie 'niet zouden laten beïnvloeden door giften door derden, door haat of nijd, door vriendschap of familierelaties'. Onderhoud van wegen en waterlopen, herstellen van oorlogsschade, waar nodig processen voeren tegen bestuurders van de vier dorpen, het stond allemaal in hun takenpakket opgenomen. Vanaf 1314 tot en met 1802 heeft deze structuur bestaan. Daarna is 'de Bodem” onder de vier gemeente verdeeld. Het Rooise deel heeft het zelfs volgehouden tot 1931.

Een aanvullend charter uit 1465[bewerken | brontekst bewerken]

Met de uitgifte van de gemene gronden en het gebruiksrecht ervan zoals dat in 1309 werd geregeld, kreeg het dorpsbestuur met haar inwoners de mogelijkheid een reglement samen te stellen of een bestaand reglement op basis van het gewoonterecht te formaliseren. Dit alles zal wel van invloed zijn geweest op de verdere landschapsontwikkeling. Bij de uitgifte van de gemene gronden past echter nog een ander document dat ook van eminent belang is geweest voor de landschappelijke ontwikkelingen en de landschapsinrichting. Dat is de zgn. pootkaart van hertog Philips van Bourgondië. In 1462 was de nodige paniek ontstaan in het hertogdom Brabant. In dat jaar vaardigde de hertog van Brabant een verordening of ordonnantie uit, die rechtstreeks te maken had met de uitgifte van de gemene gronden. Er volgde vanuit de Brusselse rekenkamer een algemene controle op het bezit van de oude uitgiftebrief en als het dorpsbestuur die niet kon overleggen, dan zou het gebruiksrecht van de gemene gronden ingetrokken worden. Alles werd gebracht onder het mom van dat er te weinig cijns werd betaald. De financiële regeling uit 1309 werd immers keurig nageleefd, zonder dat men rekening had gehouden met de waardevermindering van het geld. Gelukkig voor Schijndel dat het nooit zover is gekomen dat het gebruiksrecht de inwoners werd ontnomen. Op 20 december 1464 werd een achterstallige betaling opgelegd van 28 rijnsguldens en op 18 juli 1465 volgde een tweede hertogelijk schrijven, waarin overigens de grenspalen niet gelijkluidend bleken met die van 1309 met name het grenspunt Heesakker. Uiteindelijk bleek het te gaan om het oude grenspunt in het Hermalen te zijn. Er was nl. ook een Rooise Heesakker en om verwarring te voorkomen mocht die grensafbakening ter plaatse geen 'Heesakker' genoemd worden. In dezelfde brief krijgen de inwoners van Schijndel ook het voorpootrecht, dat de bewoners van Bodem van Elde al in 1462 hadden verworven. De argumentatie in de hertogelijke brief is de volgende: “Omdat ons dorp maar slecht voorzien is van houtwas, staan wij toe dat de ingezetenen op hun erven tot 40 voet, d.i. ca. 12 meter diep en op de gemeente allerhande bomen mogen planten. Ze mogen deze bomen kappen en er weer nieuwe voor in de plaats zetten. Met de gekapte bomen mogen zij hun voordeel doen door ze te verkopen of zelf te gebruiken, mits ze aan de rentmeester van de hertog of diens functionaris de houtschat maar betalen”. De eikels en de wegranden waarop de bomen stonden bleven echter voorbehouden aan gemeenschappelijk gebruik. De eikels voor varkensvoer en de wegkanten voor het laten grazen van koeien en schapen. Verder had het dorpsbestuur ervoor te zorgen dat de wegen breed genoeg waren zodat men er wagens en karren kon rijden. Gevolg: talrijke zandpaden veranderden in mooie lanen en dreven, aan beide zijden beplant met bomen. In 1856 schreef de dorpssecretaris met enige trots, dat de gemeente vanouds beroemd was om zijn hout omdat zowat 115 bunders waren beplant met opgaande bomen, 220 met rijs- of schaarhout en 40 bunders met dennenbos. Bovendien had men alle akkers en weilanden omzoomd met hagen en hakhout. Dezelfde secretaris liet weten, dat de wegen met opgaande bomen niet alleen een sierlijk gezicht waren, maar de wandelaar zeer veel genot gaven. Het Schijndelse buitengebied is dus altijd wel iets bijzonders geweest en tot op heden zijn we er nog trots op!

Bronnen, noten en/of referenties
  1. Heemblad Rond die Cluse 16e jaargang nummer 1 bladzijden 3 tot en met 13