U kunt ons steunen door lid van de Heemkundekring Schijndel te worden. Iedere dinsdagochtend zijn wij tussen 9 en 12 uur in de heemkamer: Cultureel Centrum Spectrum, Steeg 9 g, Schijndel. |
Scinle
De oudste nederzetting "Scinle"[bewerken | brontekst bewerken]
Schijndel kent verschillende schrijfwijzen[bewerken | brontekst bewerken]
Zoals bij veel plaatsnamen is de oorspronkelijke schrijfwijze vaak afwijkend van de huidige. Als we de veertien oudste middeleeuwse omschrijvingen analyseren (1233 - 1312) dan kan men daarin verschillende varianten ontdekken zoals Scinlremere, Scinle, Skinle, Schijnle, Schynle, Scheyndel, en Scindelle. Over het naamselement ‘scinle’ hebben diverse wetenschappers zich gebogen. In het standaardwerk ‘Het Schijndels landschap’ wordt daarop uitvoerig ingegaan. Het is vrijwel zeker dat het tweede element ‘le’ of ‘el’ , ook wel ‘lo’, zal verwijzen naar een vroeg-middeleeuwse bosontginning. Aangezien de meeste lo-namen dateren uit de 10e tot en met 12e eeuw, mag men rustig aannemen dat de oudste nederzetting uit die periode stamt. ‘Scin’ zou mogelijk kunnen duiden op iets glanzends of glinsterends en houdt volgens sommigen verband met een beek of een uitgebreid moeras. Anderen veronderstellen dat ‘scin’ iets te maken heeft met schors en verklaren de plaatsnaam Schijndel als ‘schorsbos’. De aller oudste vermelding van ‘Scinle’ vinden we terug bij de vaststelling van de grenzen van buurgemeente Heeswijk, Dinther nu Bernheze in 1233 in de benaming ‘de Radenputthe super Scinlre mere’. Hiermee is vast en zeker bedoeld de molenwiel (de put of wiel bij het molenrad) van de Kilsdonkse watermolen op de rivier de Aa, een grenspunt aan de Dintherse kant van Schijndel dat in 1832 op de kadasterkaart nog steeds staat aangegeven als uiterste grenspunt.
De oude locatie “Cluse” en “Kerckeijndt”[bewerken | brontekst bewerken]
Vroegere bewoning binnen Schijndel moet je zoeken op de hoger gelegen plaatsen of op de flanken van de dekzandrug. Het hoogste punt is de Servatiuskerk. Wie vroeger van daaruit naar de Laagstraat liep [de huidige Pastoor van Erpstraat], liep letterlijk naar beneden. In 1423 spreekt men van ‘die Cluse’ later veranderd in De Kluis. Het gaat hier om een min of meer afgesloten gebied rondom de Servatiuskerk. Deze kerk is in zijn aller vroegste vorm, bij de stichting van de nederzetting ‘Scinle’, vermoedelijk een klein houten kerkje geweest. Het werd toen mogelijk omringd door een ‘herengoed’ of een (versterkt) huis van de Heer van Schijndel en andere bebouwing. Alleen archeologisch onderzoek kan hier misschien uitsluitsel over geven.
Dit kleine gebied, enkele straten en huizen, lag ingeklemd tussen diverse gemeenschappelijke dorpsakkercomplexen, zoals al eerder is aangegeven. Vanuit ‘die Cluse’ is de verdere uitbreiding van de bebouwing ter hand genomen. In de 18e eeuw spreekt men van het ‘Kerckeijndt’ waarmee een veel groter gebied is bedoeld, gelegen tussen Kluisstraat-Akkerstraat-Pastoor van Erpstraat-Pompstraat en Hoofdstraat.
Gehuchten rond het oude centrum[bewerken | brontekst bewerken]
Naast het oude centrum trof men in het omringende buitengebied wat kleinere nederzettinkjes aan, die men aanduidt met de term gehuchten of buurtschappen, meestal met een centraal gelegen akkercomplex, de zgn. gehuchtakker. Ze kunnen vaak bogen op een hoge ouderdom en zijn in de regel ontstaan rondom een hertogelijk leengoed of een grote pachthoeve van middeleeuwse kloosters en kapittels, meestal uit ‘s-Hertogenbosch. In zo’n gebied groeide dan een kleine agrarische gemeenschap. De oude wegenstructuur laat zien dat vanuit het centrum naar elk van die gehuchten of woonkernen verbindingen waren gelegd. In een later stadium zijn die buurtschappen als het ware samengesmolten met het oude centrale deel van het dorp. Interessant is te constateren dat veel van die buurtschappen al vroeg in de geschiedenis vermeld worden. Ter illustratie de volgende lijst: Elde (1293), Elschot (1320), Hermalen (1314), Heuvel (1420), Houterd (1320), Lieseind (1372), Locht (1388), Lutteleind (1389), Oetelaar (1352), Putsteeg (1381), Schoot (1399), Wijbosch (1320), ’t Woud (1426).
Leengoederen en pachthoeven[bewerken | brontekst bewerken]
Binnen de Schijndelse nederzetting vinden we drie grote hoeven terug die rechtstreeks zijn gesticht door de hertogen van Brabant en daarom hertogelijke leengoederen werden genoemd.
Het is allereerst de bekende Schrijvershoef die al in 1301 aan een zekere Henric Nulaets Godevaertssone in leen wordt uitgegeven, met een totale grootte van 40 bunders land en heide tegen het gebied Elde en het heidegebied de Vier gemalen. In latere eeuwen ziet men de oppervlakte der bijbehorende landerijen alleen maar groeien. Een iets oudere naam is ‘Scrivershoeff’.
Een tweede, niet onbelangrijk leengoed, is het goed Ten Venne uit dezelfde periode. We weten tot op heden nog niet precies waar het gelegen zou kunnen hebben. Voorlopig is de theorie, dat het mogelijk identiek is aan een hoeve in het gebied van het Venisstraatje of de Venushoek, benamingen die beide van ‘venne’ afgeleid kunnen zijn. Een zeer vroege omschrijving leert ons dat het gelegen is tegen de ‘gemeynt’, dat is de gemeenschappelijke heide, wat in dit geval de Truijenheide en de Roderheide geweest kunnen zijn.
Een derde leengoed is genaamd de Laverdonk, een deelgebied van de gemeente tegen de grens met Heeswijk-Dinther, thans Bernheze. Inmiddels is de Laverdonk in zijn geheel overgegaan naar die gemeente.
Het is niet ondenkbaar dat juist vanuit die grote concentraties de ontginningsactiviteiten extra zijn gestimuleerd en die grote hoeven boden de nodige werkgelegenheid voor de kleinere keuterboeren.
De vraag blijft: zijn het reeds bestaande hoeven die worden omgedoopt tot leengoed of zijn ze werkelijk door de hertog of zijn ‘zetbazen’ gesticht?
Naast die leengoederen spelen ook in het kader van verdere ontginning van Schijndel de grote pachthoeven van met name Bossche kloosters een belangrijke rol.
Bekend tot op heden zijn in ieder geval de twee Nonnenbossche Hoeven uit 1303, toebehorende aan het Clarissenklooster uit ’s-Hertogenbosch en daarom ook wel bekend onder de naam Clarissenhoeven, de Baselaarshoef (1513) van de paters van de Baseldonk uit ’s-Hertogenbosch en de hoeve ‘'t Creijspot’ (1433) van het Bossche Geefhuis en de Zusters van Orthenhoef (1740).