Welkom op Schijndelwiki - de encyclopedie voor Schijndel

U kunt ons steunen door lid van de Heemkundekring Schijndel te worden.

Klik HIER om lid te worden

Iedere dinsdagochtend zijn wij tussen 10 en 12 uur in de heemkamer: Cultureel Centrum 't Spectrum, Steeg 9 g, Schijndel.

Na de bevrijding

Uit Schijndelwiki
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Na de bevrijding[1]

Al snel nadat zuidelijk Nederland als bevrijd werd beschouwd, (voor Schijndel gold als officiële datum, 23 oktober 1944) werd in Schijndel een eerste inventarisatie gemaakt van de materiële schade, die het oorlogsgeweld in zowel Schijndel als Wijbosch teweeg had gebracht.
214 panden, waaronder 126 woonhuizen, 16 winkelgebouwen, 11 horecabedrijven, 56 boerderijen, 2 fabrieken, 1 school (R.K. meisjesschool Wijbosch), 1 klooster (Wijbosch) en het oude Raadhuis waren dermate beschadigd, dat deze voor afbraak in aanmerking kwamen. 314 panden, waaronder de kerken in Wijbosch en in Schijndel liepen zware schade op, terwijl 548 panden lichte- of glasschade opliepen.
Deze inschatting, vastgelegd in november 1944, bleek nog aan de optimistische kant, want een nieuwe opname, opgemaakt door het hoofd van het bouwbureau Schijndel e.o., repte over 253 onherstelbare panden, 373 zwaar beschadigde panden en 798 panden met lichte- of glasschade.
Slechts ongeveer 300 woningen bleken de oorlog onbeschadigd te zijn doorgekomen. Met name Heikant, Heikantstraat, Hoofdstraat, Kloosterstraat, Molenstraat, De Pegstukken, Sportparkweg, Stationsstraat, Tramweg, Wijbosch, Wijbosscheweg, Hoeves en Kanaaldijk hadden het fors te verduren gehad.

Voor het begin van de oorlog telde de gemeente 9600 inwoners en 1725 woningen, waardoor de gemiddelde woningbezetting 5,55 personen was. Van deze woningen voldeden er 1181 (69 %) aan de normale eisen, waren er 98 overbevolkt, moesten 260 woningen dringend worden verbeterd, terwijl 188 woningen feitelijk als onbewoonbaar moesten worden aangemerkt.
Naar aanleiding van het verslag van het woningonderzoek, wat gehouden was in 1940, werd in 1941 geconcludeerd, “dat de woningnood in de gemeente Schijndel dermate groot is, dat in het belang van de geestelijke en lichamelijke gezondheid onverwijld maatregelen dienen te worden genomen om de woongelegenheid hier te verruimen”.
De oorlog had de woningnood tot ongekende hoogte opgevoerd.

Door het inmiddels in het leven geroepen college van Algemene Commissarissen voor de Weder-opbouw, regionaal gevestigd in Eindhoven, werd kort na de bevrijding van Schijndel overgegaan tot onteigening ten name van de gemeente Schijndel van het puin en restanten van opstallen. Puin en restanten van opstallen konden namelijk gebruikt worden om beschadigde woningen e.d. te herstellen of opnieuw op te bouwen. 316 percelen met hierop onherstelbaar verwoeste opstallen vielen onder de puinonteigening in de gemeente. Let wel, alleen puin en restanten van opstallen werden onteigend, niet de onderliggende grond. Daarnaast werd door de eigenaren van de percelen het recht van opstal verleend aan de gemeente, waardoor het mogelijk werd om daarvoor in aanmerking komende woningen door middel van provisorische voorzieningen alsnog tijdelijk als woonruimte te bestemmen.

Alles werd in de strijd gegooid om de vele mensen, die feitelijk dakloos waren en opgevangen werden door familie en/of bekenden, waardoor een aantal woningen bewoond werden door 10 of meer personen, een eigen onderkomen te verschaffen. Destijds was het in Schijndel niet uitzonderlijk, dat dorpsbewoners achter hun huis een kippenhok bezaten. Niet zo maar een hok, doch een ruim bemeten onderkomen, merendeels eensteens opgebouwd en op de dag van de bevrijding nauwelijks bewoond door kippen. De waarnemend burgemeester van Schijndel, de heer van Thiel (burgemeester W.J.N. Wijs was tijdelijk van zijn functie ontheven) wist de waarnemend Algemeen Gemachtigde voor de Wederopbouw en voor de Bouwnijverheid te overtuigen, om deze kippenhokken te vorderen, teneinde de daklozen burgers een eigen, zij het provisorisch, onderkomen te bieden. Voor alle zekerheid wist men de bevoegdheid van de Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht te benutten (ooit verleend na de capitulatie van Nederland), dat dit voornemen bekrachtigd werd door een officieel besluit.

De inwoners van Schijndel konden op 24 mei 1940 kennisnemen van het navolgende besluit:

Vordering

Op grond van het besluit van den Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht van 24 mei 1940, S nr. 552, betreffende de wederopbouw II, artikel 5, ben ik op aanzegging van den waarnemend Algemeen Gemachtigde voor de Wederopbouw en voor de Bouwnijverheid overgegaan tot Vordering van alle kippenhokken in de gemeente Schijndel.

Met het aanwijzen en eventueel afvoeren van deze kippenhokken is door mij belast:

  1. K. van der Wielen, architect te Schijndel;
  2. Van den Dienst van den Algemeen Gemachtigde voor de Wederopbouw en voor de Bouwnijverheid is hiermee belast H. van Kemenade, technisch ambtenaar bij deze dienst.

Schijndel, 26 november 1944 De wnd. Burgemeester van Thiel

Bij besluit van 4 januari 1945 werd aan bovengenoemde personen toegevoegd de heer H.J. Hilbert, magazijnmeester

Onderstaand de eigenaren, wiens kippenhok werd onteigend:

  1. De Visser, Kluisstraat 13
  2. Gebr. van Roessel, Hoofdstraat 23
  3. Van Gestel, Boschweg 15
  4. Schellekens, Elschotseweg 93
  5. J. van Kronenburg, Meijgraaf 34
  6. F. Verhagen, Boschweg 22
  7. Kinderen van der Sangen, Kerkstraat (Wijbosch) F 38
  8. J.L. Verhagen, Schutsboom 8
  9. A. Spierings, Nieuwe Slender 1
  10. Joh. van der Spank, Putsteeg hoek Boxtelseweg
  11. J. van den Oever, Weidonk 2
  12. M. van de Sanden, Weidonk 4
  13. M.J. Verhoeven, Weidonk 6
  14. Kinderen Timmermans, Schoot
  15. Timmermans, Hermalen A 61
  16. Wouters, Schoot 23
  17. Kinderen Timmermans, Hopstraat 4
  18. Timmermans, Boschweg 110
  19. Gebr. van Rooy, Putsteeg
  20. Timmermans-Korsten, Bunderstraat 31
  21. P. van Boxtel, Jan van Amstelstraat 17
  22. Van Roosendaal, Molendijk 7
  23. Wed. Timmermans, De Steenen Kamer 7a
  24. G. van Esch, Jan van Amstelstraat 18

Naast deze onteigende kippenhokken bestond er tevens nog een lijst van 38 eigenaren, wiens kippenhok desnoods/desgewenst eveneens voor onteigening in aanmerking kwam. Uiteindelijk werden hier een 6-tal hokken alsnog gevorderd. De eigenaren hiervan waren:

  1. Mej. Smits, Bunderstraat 32
  2. Kinderen van Heeswijk, Keur B 53
  3. Joh. Kluitmans, Molendijk D 10
  4. J. Gordijn, Molendijk E 150
  5. Th. van der Meyden, Lieseind D 31
  6. Notaris J.F. Baggen, Hoofdstraat 33

Naast deze kippenhokken werden eveneens schuurtjes, die eigendom waren van voornamelijk landbouwers, gevorderd. Deze schuurtjes werden zorgvuldig afgebroken en op plaatsen waar verwoeste huizen hadden gestaan opnieuw opgebouwd. Nadat de bewoners van deze noodwoningen betere huisvesting hadden gevonden, werden deze schuurtjes weer teruggeplaatst bij de boerderijen, waar zij gevorderd waren.

De “gedupeerde” landbouwers waren weinig ingenomen met deze gang van zaken. Zij beklaagden zich erover, dat zij schade hadden geleden ten gevolge van de omstandigheid, dat zij geen kippen hadden kunnen houden gedurende de jaren 1946 en 1947 en vroegen aan het gemeentebestuur hen alsnog een huursom uit te keren voor de beschikbaarstelling van de schuurtjes. Een huursom van fl. 0,75 per week (in totaal over de 2 jaar circa fl. 100,-) werd alleszins redelijk geacht.
Het college van burgemeester en wethouders wendde zich tot het Commissariaat voor Oorlogsschade in Den Haag en legde hier dit probleem ter beoordeling voor. Hier ontving men nul op het rekest, omdat het “Besluit op de materiële oorlogsschaden 1945” niet voorzag in een vergoeding voor de kosten van tijdelijke huisvesting. Men adviseerde om de zaak voor te leggen aan het Centraal Bureau Verzorging Oorlogsslachtoffers, eveneens gevestigd in Den Haag.
Dit Bureau was gauw klaar met het probleem. Men stelde, dat de bewoners van de noodwoningen gedurende 2 jaar geen verblijf hadden gehad in hun (vernietigde) woning en dus gedurende deze periode geen huur verschuldigd waren geweest. Het was alleszins te rechtvaardigen, dat zij de huur van de kippenhokken/schuurtjes voor hun rekening zouden nemen.

Het college gaf echter niet op en schreef op 3 december 1947 een brief aan het hoofd van het Streekbureau van de Wederopbouw in Schijndel, waarin werd verzocht te bevorderen om de belanghebbenden alsnog een schadeloosstelling te verlenen ad fl. 0,75 per week.
Daar het hoofd van het Streekbureau niet geautoriseerd was om op een dergelijk verzoek te beslissen werd de brief doorgeleid naar hogere ambtelijke echelons en bereikte uiteindelijk de heer Directeur Generaal van de Centrale Directie van de Wederopbouw en Volkshuisvesting, die opdracht gaf aan het plaatsvervangend Hoofd van de Financiële Inspectie en Begrotingszaken om aan het Hoofd van het Streekbureau te Schijndel een brief te schrijven met de mededeling, dat “aangezien bij het vorderen van deze kippenhokken/schuurtjes geen enkele toezegging is gedaan voor vergoeding van bedrijfsschade, ik thans zulk een vergoeding niet kan verlenen”.
Vervolgens gaf het Hoofd van het Streekbureau Schijndel de administrateur van dit Bureau de opdracht om het college van burgemeester en wethouders schriftelijk op de hoogte te stellen van dit voor de Schijndelse landbouwers wrange besluit.
Tijdens een vergadering van het college van burgemeester en wethouders werd dan ook besloten om te berusten en geen verdere actie meer te ondernemen. Tegen zo’n blok bureaucratie viel niet op te boksen.

Naast deze tijdelijke voorzieningen werd eveneens aandacht besteed aan de opstallen, die weliswaar schade hadden opgelopen, maar met (zonodig provisorische) middelen weer in een bewoonbare staat konden worden teruggebracht. Alleen het verkrijgen van materialen om dit doel te bereiken was het voornaamste probleem. Om aan materiaal te komen werden soms woningen afgebroken, die wellicht nog te herstellen waren geweest. Maar wie had ooit een dergelijke toestand gekend?
Hout was vanaf het begin een deugdelijk middel om aan de eerste herstelbehoefte te voorzien en populierenhout was zó gewild, dat het College van Algemene Commissarissen voor den Wederopbouw het noodzakelijk vond om per brief van 25 augustus 1945 de gemeenten te verplichten om het zagen van populierenhout onmiddellijk te staken, een bevel, wat door de verantwoordelijken in Schijndel zonder pardon naast zich neer werd gelegd.
Aan de voet van deze dwingende brief werd met een potlood geschreven, dat tijdens een bijeenkomst op 29 augustus 1945 om 20.00 uur, bijgewoond door de burgemeester, ir. Kramer (wederop-bouwbureau), Croonen, Manders en Steenbakkers senior en junior (die belast waren met het zagen van het populierenhout) besloten werd te blijven zagen, “omdat het hout zeer dringend nodig is voor de wederopbouw”, m.a.w. het College kon wat Schijndel betreft de (populieren)boom in.

Inmiddels waren met gebruikmaking van de schaarse middelen 23 woningen en 7 winkel-café’s, die verwoest of zwaar beschadigd waren, gedeeltelijk hersteld, hetgeen bovengenoemd College hoogstelijk verbaasde en aan de burgemeester schriftelijk verzocht hierover verantwoording af te leggen.
De zaak werd afgedaan met de mededeling, dat er geen herstelwerkzaamheden hadden plaatsgevonden, doch dat bijgebouwen bij genoemde panden (schuurtjes) tijdelijk waren ingericht als noodwoningen en er dus geen onoorbare praktijken hadden plaatsgevonden.
Overigens blijkt uit een overzicht van 20 november 1945 zonneklaar, dat deze verklaring niet helemaal conform de werkelijkheid was. In totaal waren er aan 877 panden noodvoorzieningen uitgevoerd, een resultaat, wat niet bereikt had kunnen worden, indien men zich aan de opgelegde maatregelen had gehouden.

Met het definitief herstel werd in het algemeen pas in 1946 begonnen. In dat jaar werden in Schijndel 3.000.000 stenen verwerkt, 400 m3 hout, 210.000 dakpannen, 42 ton ijzer, 8500 m2 glas, 2000 m2 board, 700 binnendeuren, 20 ton gips en 10.000 wandtegels. Met deze materialen kwamen tevens 174 noodwoningen gereed en waren er op 3 maart 1947 nog 12 in aanbouw. Voorts waren er 21 woningwetwoningen in aanbouw en werden er 114 noodverblijven ingericht.

Bronnen, noten en/of referenties
  1. Heemblad Rond die Cluse 18e jaargang nummer 1 bladzijden 21 tot en met 25