Welkom op Schijndelwiki - de encyclopedie voor Schijndel

U kunt ons steunen door lid van de Heemkundekring Schijndel te worden.

Klik HIER om lid te worden

Iedere dinsdagochtend zijn wij tussen 10 en 12 uur in de heemkamer: Cultureel Centrum 't Spectrum, Steeg 9 g, Schijndel.

Reliëfaanduidingen in het landschap

Uit Schijndelwiki
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Onbekend landschap[1][bewerken | brontekst bewerken]

Perceelsnamen zijn verwijzers naar het landschap. De vroegere bewoners leefden te midden van een landschapsbeeld wat wij niet meer kennen. De kern van de oude nederzetting Schijndel en het omliggende buitengebied is drastisch gewijzigd in de loop der eeuwen. Het is moeilijk een reconstructie te maken van hoe het Schijndelse landschap er aan het begin van de middeleeuwen uitgezien moet hebben. Er is geen kaartmateriaal uit die periode. Bovendien beschikken we nauwelijks over geschreven bronnen. Moderne hoogtekaarten en de laatmiddeleeuwse veld- of perceel namen lichten een tipje van de sluier op, maar zelfs dat is zeer betrekkelijk. Als we het hebben over het reliëf in het landschap bedoelen we kortweg de hogere en lagere delen in het terrein; men spreekt ook wel van verhogingen en van depressies.
Beide begrippen keren in de veldnamenvoorraad terug.
Wie een topografische kaart leest ontdekt over het hele gebied hoogtecijfers. Daaraan is te zien dat Schijndel van het zuidoosten in noordwestelijke richting langzaam afloopt. Om enkele hoogtecijfers te noemen Rooiseheide 9.3 meter boven NAP, Plein 9.0, Hoevenbraak 11.0, Bogaard 8.0, Achterste Hermalen 8.0, Liekendonk 6.9, Vogelenzang 6.3 en Lieseind 5.9. Deze getallen zijn heel grofmazig.

Hanteer je een hoogtekaart waar om de 10 meter een hoogtecijfer staat genoteerd, dan wordt het al een stuk genuanceerder. Dan blijken overal op het grote dekzandplateau van Schijndel kleine zandkopjes te liggen, weliswaar met geringe hoogteverschillen, maar ze zijn aanwijsbaar. Die ogenschijnlijk kleine hoogteverschillen, zowel de hoger gelegen percelen als de depressies of bodeminzinkingen, zijn in het verleden sterker zichtbaar geweest en voor de bevolking een inspiratiebron bij het benoemen van percelen. Er zijn nogal wat oude perceelsnamen die te relateren zijn aan het reliëf. In het onderstaande worden specifiek de terreinverhogingen onder de loep genomen. De genoemde jaartallen hebben betrekking op de oudste schriftelijke notatie van de genoemde perceel naam.

Berg-namen[bewerken | brontekst bewerken]

Als we het over berg-namen hebben gaat het niet direct over lichtere, nauwelijks waarneembare, maar duidelijk zichtbare landschappelijke verhogingen.
Het naamselement verwijst o.a. naar zandverstuivingsterreinen of landduinen zoals in de Eerdse Bergen (1770) en in Duin (1445), verhogingen in de vlakke heidegebieden en naar hoger gelegen bouwlanden of akkers. Uit onderzoek is gebleken dat met name de in Brabant gelegen middeleeuwse Bergakkers in de regel archeologisch interessante locaties zijn.
In Schijndel kennen we uit de middeleeuwse periode de Berg aan de kant van de kerk (1388), de Bergakker onder Wijbosch (1463), de Hulsberg, eveneens onder Wijbosch (1471). De huidige wijk de Hulzebraak is daarvan een onderdeel geweest. Het gaat hier om een typische begroeiing– of vegetatienaam.
De eerste ontginners troffen hier qua landschap een licht geaccidenteerde vlakte aan volop begroeid met huls(t). Later ontstond hier o.a. het gebied de Witakkers tussen Hoevenbraak en Wijbosch in gelegen. Later geregistreerde berg-namen zijn bv. Kruisberg (1531), Roversberg (1609), Vossenberg (1702), Konijnenberg (1717), Vrouwkensberg (1788).
Een gebied als Duin behoorde in de middeleeuwen tot de zgn. 'gemeynt' d.w.z. het grote buitengebied bestaande uit gemeenschappelijke heidegronden, waarvan in 1309 door de Hertog van Brabant het gebruiksrecht is overgegeven aan de Schijndelse inwoners. Gelijkwaardig aan de berg-namen zijn ook de bol- en bult-namen zoals in Bollenheuvel onder de Borne (1562), de Bulten in de Beemd (1542) en d’n Bultkamp in de Knokert (1725).
Overigens....bij Bollenheuvel kan een addertje onder het gras zitten, omdat het element 'bollen' niet per definitie op de landschappelijke situatie hoeft te slaan, maar afgeleid kan zijn van de familienaam Bollen. Ook die komt in die vroege periode in Schijndel voor! Verklaren van veldnamen is een gebied met valkuilen!

De bekende donk-namen[bewerken | brontekst bewerken]

Een opvallende categorie perceelsnamen zijn de door de hele provincie verspreid liggende donk-namen, een naamselement dat we aantreffen in zowel de nederzettings-, gehucht- als perceelsnamen.
Van Schijndel is bekend dat zowel in de streken naar de beekdalen als op het centrale dekzandplateau overal kleine zandkopjes voorkwamen, die ook voor bebouwing werden benut. Veel van die kopjes zijn de bekende 'donken'. Over het algemeen spreekt men van een 'donk' als er sprake is van een zandige opduiking in een wat lager gelegen terrein, broekgronden of moerassige laagvlakten.
In 1996 is een studie gepubliceerd waarin o.a. de donk-namen in een aantal Oostbrabantse dorpen nader zijn bekeken. Van die plaatsen zullen we er 6 vermelden en dan zal het de lezer opvallen dat Schijndel de dorpen in de directe omgeving verre overtreft wat middeleeuwse donk-vermeldingen betreft: Middelrode 7, Veghel 15, Son & Breugel 19, Liempde 20, Sint Oedenrode 29 en Schijndel 54. Dat zegt dus iets over het Schijndelse landschap en de verspreide bewoning!
De alleroudste donken, die uit het schriftelijk bronnenmateriaal bekend zijn, zijn o.a. hertogelijk leengoed Laverdonk (1312]), Smaldonk achter de Beemd (1320), Boedonk omgeving Heuvel en Bogaard (1320), Oren- of Oerendonk op Oetelaar (1320), Veerdonk of Verdonk identiek aan Langdonk (1320), Hulsdonk onder Wijbosch (1348), Olendonk onder de Borne (1349), Grootdonk op de grens met Eerde (1359), Liekendonk richting Aa tussen Steeg en Houterdsedijk (1369), Weidonk onder Borne, Oetlaar en Elde (1370), Boerdonk tussen Steeg en Beemd (1375), Langdonk bij de Bogaard (1389), Everdonk aan de Steeg (1389), Merendonk bij de Bodem van Elde (1411), Hilmaarsdonk onder de Borne (1421), Hongerdonk (1422), Dorsel - of Doerseldonk onder Wijbosch (1429), Rutsedonk (1445]), Spoordonk in de omgeving Broekstraat (1471).

De heuvel-namen[2][bewerken | brontekst bewerken]

Een andere groep veldnamen die een lichte verhoging aanduiden zijn de heuvel-namen. Er zijn de nodige schrijfvarianten bekend zoals hovel, huffel, huvel en hoevel. Vaak liggen de heuveltoponiemen in het centrale deel van een nederzetting of bij oude grenspunten.
Men vermoedt dat de benaming afkomstig is van het germaanse * hugila = heuvel, welving van lokale omvang. De Heuvel is niet per definitie het centrale dorpsplein, niet altijd driehoekig en zeker niet Frankisch van oorsprong, zoals in het verleden gedacht werd.
Zowat elk Brabants dorp of stad heeft wel een Heuvel, Heuveleind of Heuvelstraat.
Schijndel doet niet onder, want bekend zijn 't Goet ten Hoevel' uit 1419 en later is de Heuvelstraat ontstaan. Van de Schijndelse heuvel-namen noemen we: Bollenheuvel (1562), Elschotseheuvel (1653), Groenenheuvel (1803), Kleine Groenenheuvel (1643), Heiheuvel (1816), Heuvel (1420), Opgeworpen Heuvelen (z.j.), Heuvelseheikamp (1901), Malburchsheuvel (1382), Meiheuvel (1455), Lage Minheuvel (1789), Mugheuvel (1662), Achterste Mugheuvel (1778), Voorste Mugheuvel (1819).

De toevoeging 'hoog'[bewerken | brontekst bewerken]

Dit bijvoeglijk naamwoord komt frequent voor in de toponymie. Over geheel Nederland treft men deze toevoeging aan. Dat betekent wel dat het soms dubbelop is zoals bv. in Hoge Berg of Hoge Heuvel, tenzij men extra wil accentueren hoe hoog die berg of heuvel eigenlijk wel is ten opzichte van de directe omgeving. Uit de Schijndelse inventarisatie de oudste voorbeelden:
Hoge Akker of Hoogakker (1383), Hoge Beek (1456), Hoge Braak of Hoogbraak (1662), Hoge Eind of Hoogeind (1442), Hoge Goris (1662), Hoge Veld of Hoogveld (1493), Hoge Weg (1389), Hoge Wei of Hoogwei (1757), Hoog Wijbosch (1757).

De schel- en schild-namen[bewerken | brontekst bewerken]

De schellen of zandschellen zijn lichte verhogingen in het landschap. Het zou een afleiding kunnen zijn van het germaanse * skel = rond of gekromd. Ook dient men in sommige gevallen rekening te houden met de familienaam Schellen, Schellekens, in de volksmond verkort tot 'de Schel'. Molemans gaat uit van een verwantschap met het element 'schol' in de betekenis van aardkluit.
In het Lieseind lag een groot gebied onder de benaming de Schel, een typische omgevingsnaam. Nauw verwant aan de schel-namen zijn de schild-namen, in de betekenis van schildvormige verhogingen of depressies in het landschap. Tegelijkertijd moet men zich realiseren dat de schild-namen ook kunnen verwijzen naar de plaatselijke vegetatie of begroeiing nl. met schildkruid, een volksnaam voor planten als de stinkende gouwe en het glidkruid. Onder de Borne lag de Schild, nu nog terug te vinden in de straatnaam bij de Baselaarshoef.
Interessant is nu te constateren dat die omgevingsnaam aanleiding is om er persoonsnamen aan te koppelen. In het gebied de Schild zien we percelen liggen die van Jenneken Wouters en van Peer Simons zijn. Namen met de element schel en schild zijn: Schel (1475), Schelakker (1709), Schelbeemd (1816), Schelbraak (1423), Schelbusselen (1780), Schellen (1383) en Zandschel (1803), Jenneken Woutersschild (1807), Peer Simonsschild (1773), Schild (1414), Achterste Schild (1612), Lage Schild (1792), Voorste Schild (1899), Schildakker (1480), Schildbeemd (1422).

Bronnen, noten en/of referenties
  1. Heemblad Rond die Cluse 10e jaargang (2003) nummer 1 bladzijden 21 tot en met 23
  2. Heemblad Rond die Cluse 10e jaargang (2003) nummer 2 bladzijden 26, 27 en 28 (ged)