Welkom op Schijndelwiki - de encyclopedie voor Schijndel

U kunt ons steunen door lid van de Heemkundekring Schijndel te worden.

Klik HIER om lid te worden

Iedere dinsdagochtend zijn wij tussen 10 en 12 uur in de heemkamer: Cultureel Centrum 't Spectrum, Steeg 9 g, Schijndel.

Bedreigingen van buitenaf

Uit Schijndelwiki
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

De Gelderse plunderingen[bewerken | brontekst bewerken]

Een eeuwenlang conflict, waarvan veel Brabantse dorpen de dupe zijn geworden, is de rivaliteit tussen de hertogen van Gelre en die van Brabant. Op het Brabantse grondgebied zijn nogal wat roof- en plundertochten ondernomen, huizen platgebrand, kastelen verwoest en was de weerloze plattelandsbevolking het slachtoffer van de strijdende partijen. Eind 14e eeuw wordt bv. kasteel Heeswijk bestookt. Toen het niet lukte deze sterke vesting in te nemen, koelde men zijn woede maar op de directe omgeving, waarbij Heeswijk en Dinther het moesten ontgelden.
Ook gedurende de 15e eeuw worden regelmatig schermutselingen gemeld. In 1447 krijgt Schijndel van de hertog van Brabant permissie om een verdedigingslinie in de vorm van een ‘landweer’ aan te leggen tussen Dinther en Schijndel om zich te beschermen tegen Gelderse invallen vanuit het Veghels grondgebied. In 1512, ten tijde van het bestuur van landvoogdes Margareta van Oostenrijk, ontbrandt de strijd opnieuw, waarbij Karel van Gelder niets of niemand ontziet. De Meierij wordt wederom strijdtoneel. De stad ’s-Hertogenbosch biedt fors weerstand, maar moet toezien dat de Geldersen in Hintham zeven molens in brand steken en op 25 september van dat jaar wordt er op uitgebreide schaal brand gesticht te Schijndel. Zelfs de Servatiuskerk blijft niet gespaard, wordt geplunderd en ook in brand gestoken. Een citaat uit het proefschrift van Adriaenssen naar de kroniek van een zekere Molius luidt als volgt: “In Schijndel en Geldrop werden ook de kerken met de daarin gevluchte boeren verbrand wat gepaard ging met jammerlijk geschreeuw en het was een rampzalig schouwspel, omdat de mensen er niet uit konden en verbrandden”.
De Gelderse roversbenden waren beroemd en berucht. Pater van de Heilige Harten Wiro Heesters beschrijft die strijd en merkt op dat Schijndel in dat jaar als ‘een grote leeggeroofde puinhoop’ het leven van alledag weer moet zien op te pakken. In 1543 staat de legendarische Maarten van Rossum voor de poorten van de stad ’s-Hertogenbosch. Hij komt er niet binnen en zijn reactie blijft niet uit. Voor hem was er maar één antwoord: de dorpen plunderen en de gehele veldtocht ontaardt in een meedogenloze roverij. Karel V veegt in dat jaar het hertogdom Gelre finaal van de kaart en de rust keert even terug.

De Tachtigjarige Oorlog[bewerken | brontekst bewerken]

Op het moment dat iedereen een beetje op adem is gekomen dient zich wederom veel ellende aan. Het wordt een periode waarin 80 jaren lang (1568-1648) een strijd heeft gewoed tussen de latere Republiek der Verenigde Nederlanden tegen de Spaanse koning die heer en meester was in de zuidelijke Nederlanden. In het Wilhelmus wordt niet voor niets gezongen, dat men de ‘Koning van Hispanje’ altijd heeft geëerd.
Rondtrekkende Spaanse en Staatse legereenheden zuigen als het ware de bevolking van de Meierij van ’s-Hertogenbosch leeg. Het landschap wordt vernield, vaders en zonen worden gedwongen ter wille van die legers paarden en karren te leveren en zelf, soms over zeer grote afstanden, mee te helpen om bagage en munitie te vervoeren. Ze zijn soms dagenlang onderweg. Koeien, kalveren, schapen en varkens worden in beslag genomen, hooi en strooi moet aangeleverd worden voor de paarden van de cavaleristen in de diverse garnizoenssteden en we weten niet hoeveel argeloze burgers geld afgeperst is door militairen die zich van alles veroorloofden in zo’n oorlogssituatie. De archieven staan er vol van. Wie niet meewerkt loopt het risico gegijzeld te worden. Kortom, voor de plaatselijke bevolking een haast uitzichtloze situatie.
Tussen 1609-1621 is er dan wel een bestand geweest, mede vanwege geldgebrek bij beide oorlogvoerende partijen, maar daarna is de strijd in alle hevigheid doorgegaan. Wat Schijndel concreet heeft ondervonden is bv. een kerkroof en plunderingen in particuliere huizen in 1573. Uit 1582 en daaropvolgende jaren is bekend dat de Servatiuskerk opnieuw is ontheiligd en beelden en ornamenten zijn verbrand door troepen van een zekere Philips van Hohenlohe. In 1587 is pastoor Waghemakers moeten vluchten voor de Staatse troepen. Uiteindelijk is hij gevangen genomen en in Willemstad achter de tralies gezet.
Dit zijn maar enkele voorbeelden van de praktijken van de oorlogvoerende legers. De materiële en economische schade voor Schijndel is groot, maar ook de emotionele schade onder de bevolking is misschien vele malen groter geweest. Daarover vind je in archieven geen aantekeningen, maar wie zich verplaatst in de gewone man of vrouw met hun huishoudens van die dagen, kan er zich wel het een en ander bij voorstellen.

Kasteeltjes Groenendaal en Bogaard toevluchtsoorden[bewerken | brontekst bewerken]

Buiten de grote Servatiuskerk en de Wijbossche kapel maakt de Schijndelse bevolking in oorlogstijd driftig gebruik van verschillende vluchtoorden. Zo is bekend dat met name de beide slotjes of bescheiden kasteeltjes Groenendaal achter de huidige Nachtegaal en Bogaard bij de Steeg in tijd van onlusten onderdak hebben geboden aan de inwoners. Slotje Groenendaal kwam rechtstreeks in het nieuws in 1603 tijdens de tweede belegering van ’s-Hertogenbosch door prins Maurits. Daar stond plotseling het nodige krijgsvolk op de stoep. De toenmalige secretaris Daniel van Gerwen schrijft, dat hij toen een lijst heeft aangelegd van inwoners die allerlei waardevolle huisraad daar ter plekke in veiligheid hebben gebracht.
Hetzelfde herhaalt zich nog eens in 1629 enige maanden voor de definitieve val van ’s-Hertogenbosch als Spaans bolwerk. Men mag aannemen dat dit tafereel zich ook wel zal hebben voorgedaan bij het kasteeltje in d’n Bogaard, rond 1600 in bezit van de Van Kessels. Als er onraad dreigde, waarschuwden de wachters vanuit de toren van de Servatiuskerk de Schijndelaren dat ze hun schuilplaatsen moesten opzoeken. Er is nog een derde kasteeltje geweest waarvan de geschiedenis tot op heden niet volledig is uitgezocht en waarvan we niet weten of het in de Tachtigjarige Oorlog nog als zodanig heeft bestaan. Het is bekend onder de naam Aardenburg of ‘het Geburcht’ bij de huidige Aardenburgsesteeg en een kaartje uit de 17e eeuw geeft exact de locatie aan.

Frans kampement op de Molenheide[bewerken | brontekst bewerken]

We bewandelen het historisch pad en komen aan in 1672. De Fransen vallen de Meierij binnen en een legeronderdeel slaat een kampement op in de Molenheide. De hertog van Turenne heeft er met zijn troepen 12 dagen gebivakkeerd. Dat kostte de gemeenschap volgens allerlei getuigenverklaringen 89 paarden, 179 stuks rundvee en de nodige schapen en varkens. Ook zou zowat 20 tot 30.000 pond hop gestolen zijn. Karren en wagens zijn voor een deel verbrand en ontdaan van al het ijzerwerk. Tot overmaat van ramp zijn de twee slotjes en de Wijbossche kapel, waar meubilair en andere goederen waren opgeslagen, totaal leeggeroofd. Zelfs de klok van de kapel zou zijn meegenomen. Ook hadden de soldaten de Servatiuskerk graag willen plunderen, maar doordat de Schijndelse bevolking 200 gulden op tafel legde, is die plundering voorkomen. Ook de landerijen moesten het ontgelden. Kortom, een groot leger op doortocht betekende in die dagen een ware ramp. Naast al deze misdadige praktijken werd de bevolking bovendien, vaak onder bedreiging van plundering, gedwongen tot hoge legerlasten of contributies. Men heeft eens berekend dat de Franse contributies per jaar ongeveer 50 gulden per hoofd van de bevolking kostte. Zet dat maar af tegen het karige loon wat men verdiende. Die ellendige toestanden heeft Schijndel vrij kort daarop ook weer meegemaakt tijdens de bekende Spaanse Successieoorlog (1702-1713) en de Oostenrijkse Successieoorlog (1741-1748). Je zou er mismoedig van worden! Onze verre voorouders hadden zich waarschijnlijk een beter leven voorgesteld!

De Fransen komen terug[bewerken | brontekst bewerken]

Ruim een eeuw later breekt in Frankrijk een grote revolutie uit. In 1793 volgt een oorlogsverklaring aan Engeland en de Republiek der Verenigde Nederlanden. Gevolg, alweer Franse legers op de stoep! Met veel machtsvertoon komt generaal Pichegru deze regio binnenvallen om er te vechten tegen een Engels leger onder leiding van de hertog van York, bijgestaan door allerhande huurlingen onder andere Hannoveraanse en Hessische troepen. Het is niet bekend of ook hiervan eenheden hebben gelogeerd op de heidegebieden rondom Schijndel. Bekend is wel dat 12.000 manschappen gelegerd waren in Sint-Oedenrode, zowel ruiters als voetvolk. Binnen de kortste keren regende het klachten bij schout en schepenen van Schijndel over gestolen goederen en vee, inbraak in huizen, het openbreken van schuren waar hooi, strooi en granen werden weggehaald, het uitsteken van aardappelen op de velden, het maaien van haver en boekweit. De Engelsen presteerden het ook veel bomen om te hakken en daarmee wegen te blokkeren, zodat de opmars van de Fransen gestuit kon worden. Uiteindelijk breken de Fransen toch door de linies heen en de eerste voorposten arriveren op 15 september 1794. Ze belegeren uiteindelijk ’s-Hertogenbosch. De stad geeft zich op 9 oktober over. Er wordt met de Republiek vrede gesloten op 16 september 1795.

Dansen rond een vrijheidsboom[bewerken | brontekst bewerken]

De leuze van de Fransen is bekend: vrijheid, gelijkheid en broederschap! Prachtige woorden maar er zat ook een schaduwzijde aan de medaille waaruit blijkt welke offers deze strijd gevergd heeft. Het dorpsbestuur stuurt een gedetailleerde opgave van de geleden schade door acties van zowel de Engelse als de Franse troepen over de periode 1793-1795. Daar werd niemand vrolijk van! Een deel is overigens wel terugbetaald. Maar hoe dan ook, de Fransen werden door velen toch wel gezien als ‘bevrijders’. Naast het fraaie raadhuis in de Hoofdstraat is zelfs een vrijheidsboom geplant, waar men, zoals op vele andere plaatsen, vast en zeker omheen gedanst zal hebben. Die boom is overigens geen lang leven beschoren geweest. Al in 1803 staat hij er dor en verpieterd bij en men geeft een zekere Johan Konings opdracht hem om te hakken voordat hij bij een hevige storm door de ramen van het raadhuis zou kunnen vliegen. Langzaam maar zeker winnen de Franse ideeën steeds meer terrein en dringen ze door tot de lokale bestuurders en de plattelandsbevolking. Oude structuren en instellingen gaan tot het verleden behoren. Bij de rubriek ‘dorpsbestuur’ is daar al op gezinspeeld. Na de periode van de Bataafse Republiek (1795-1806), die van koning Lodewijk Napoleon (1806-1810), de definitieve inlijving bij Frankrijk (1810-1813) en de langzame invoer van Franse wetgeving, volgt uiteindelijk het Koninkrijk der Nederlanden vanaf 1814.

Gele Rijders in de Hoofdstraat[bewerken | brontekst bewerken]

Het wordt een stuk rustiger in ons land. Men kan gedurende de gehele 19e eeuw gaan bouwen aan meer stabiliteit, betere sociale voorzieningen, economische vooruitgang en een vrediger bestaan. Een eeuw lang houdt deze rust stand, totdat de bekende Eerste Wereldoorlog (1914-1918) uitbreekt, waarbij Nederland zich overigens neutraal opstelt. Het strijdtoneel ligt in hoofdzaak ten zuiden van ons. Voor Schijndel zijn echter uit die periode twee zaken heel karakteristiek en vermeldenswaard nl. de opvang van Franse en Belgische vluchtelingen, later ook Duitse en Oostenrijkse kinderen en de komst van het korps Gele Rijders.
Voorjaar 1918 heeft de congregatie van de Zusters van Liefde van Schijndel zich aangesloten bij de Souvereine Orde der Maltezer-ridders, een groepering die tijdens een oorlog zorg droeg voor vrijwillige ziekenverpleging. Diverse commissarissen van die organisatie hadden al aan het moederhuis in Schijndel aangebeld en de zusters hebben zich op een fantastische wijze van hun verzorgende taak gekweten. De toenmalige algemene overste zuster Theodora Slits heeft namens de verplegende zusters het Erekruis van Verdiensten in ontvangst genomen uit handen van de Maltezer-ridder baron van Oldeneel tot Oldenzeel, die het moederhuis met een bezoek had vereerd.
Een groep militairen die tussen 1916 en 1919 een deel van het sociaal en maatschappelijk leven heeft bepaald is het korps der Gele Rijders ofwel het korps der rijdende artillerie, gekleed in uniformen met goudgele tressen. Diverse Schijndelse meisjes zijn destijds met een ‘Gele Rijder’ in het huwelijk getreden. Het bureau van het korps was gevestigd bij ‘het Tramstation’ van Toontje van Veghel in de Hoofdstraat. De manschappen werden verdeeld en ingekwartierd over heel Schijndel en Wijbosch. De commandant logeerde in een boerderij naast de pastorie van Wijbosch. De officieren kon men aantreffen in hotel ‘de Zwaan’. Op het veldje achter het Protestants Kerkje lag een exercitieterrein voor paarden en ruiters en het patronaat in de Kluis deed dienst als opslagruimte. Een van hun doctoren was Dhr. W.H.A. van Oppenraaij die later als huisarts in functie is gebleven in Schijndel.

De verschrikkingen der granaatweken in WO II[bewerken | brontekst bewerken]

Een andere episode is die van de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) die een grote impact heeft gehad op de Schijndelse bevolking. Er is al veel over geschreven en vooral de allerlaatste publicatie van de hand van Louis van Dijk en Ben Peters, waarin veel oorlogsverslagen van diverse personen zijn gebundeld, geeft een genuanceerd en gedetailleerd beeld van wat er binnen Schijndel is voorgevallen. Met name de periode tussen 17 september en 23 oktober 1944, bekend als de granaatweken, is voor veel inwoners een bijzonder angstige tijd geweest. De verwoestingen zijn enorm en het dorp lijkt na de oorlog ‘één grote puinhoop’. Uiteindelijk zullen de manschappen van de befaamde Highland Division nl. de 158e brigade van de 53e Welsh Division en van de Desert Rat Division tijdens de Market Garden-operatie Schijndel komen bevrijden. In een reusachtige file trekken Tommies, tanks, jeeps, carriers en grote legerwagens met lachende jongeren die met hun baretten zwaaien, door het centrum van het dorp. De bevrijding was een waar feest, maar de zorg om het herstel van de schade en het opstellen van een grootscheeps wederopbouwplan heeft de dorpsbestuurders aardig wat hoofdbrekens gekost. Het gevolg van die oorlogsperiode is wel geweest dat het huidige straatbeeld bijna helemaal naoorlogs te noemen is. Veel van de zeer fraaie historische gebouwen waren dusdanig verwoest dat sloop hun lot is geworden en enige minder getroffen woningen hebben misschien wel moeten wijken voor de verbreding van de Hoofdstraat.