Welkom op Schijndelwiki - de encyclopedie voor Schijndel

U kunt ons steunen door lid van de Heemkundekring Schijndel te worden.

Klik HIER om lid te worden

Iedere dinsdagochtend zijn wij tussen 10 en 12 uur in de heemkamer: Cultureel Centrum 't Spectrum, Steeg 9 g, Schijndel.

De Tachtigjarige Oorlog

Uit Schijndelwiki
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

De Tachtigjarige Oorlog[bewerken | brontekst bewerken]

een miserabele tijd

Het is uit de geschiedenisboekjes bekend dat de periode tussen 1600 en 1700 wordt gekenschetst als ‘de Gouden Eeuw’. Toch kun je jezelf de vraag stellen of het wel een eeuw met een gouden randje was, want op het Brabantse platteland dachten ze daar vast en zeker anders over. De archieven onthullen immers details, waarbij niemand de indruk zal krijgen dat het overal goud was wat er blonk. Integendeel!
De inwoners van de Meierij van ’s-Hertogenbosch, verdeeld over de vier kwartieren Peelland, Kempenland, Oisterwijk en Maasland, zagen in de aanloop naar die bewuste Gouden Eeuw met lede ogen aan hoe het er aan toeging in de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648), die toen werd uitgevochten. De Meierij lag ingeklemd door talloze garnizoenssteden van waaruit de plattelandsbevolking werd bestookt, afgeperst, beroofd en geplunderd. Zo lagen er garnizoenen in ’s-Hertogenbosch, Heusden, Breda, Geertruidenberg, Helmond, Grave, Eindhoven en zuidelijker Hoogstraten, Hamont, Herentals en Sichem. De Spaansen en de Staatsen lagen aardig met elkaar in de clinch. Het kostte de lokale bevolking handen vol geld en leveringen in natura zoals rogge, haver, stro, e.d. en daarnaast werden schapen en vee gevorderd en dwongen krijgslieden de agrariërs hun paarden af te staan voor transport van bagage van de soldaten naar diverse garnizoensplaatsen of trekkracht voor het transport van kanonnen. Soms waren mannen en jonge jongens dagen onderweg voor al die karrendiensten tegen een hongerloontje, als hun werk überhaupt werd beloond door de legeroversten. De bevolking had onder die rondtrekkende en vanuit garnizoenen opererende legertroepen zeer zwaar te lijden en menigeen verviel in bittere armoede. Zo verging het volgens Jan Janss. van Hees en Jan van Auwenhuys een arm vrouwke uit Gemonde te weten Truijken, de weduwe van Henrick van Sochel, die in doffe ellende verkeerde en wel dusdanig dat het voor haar onmogelijk was haar kinderen fatsoenlijk op te voeden en groot te brengen, haar schulden te betalen en allerlei andere lasten af te dragen. Ze liet zelfs de Schijndelse secretaris noteren dat ze zich geen raad wist ‘in desen ellendigen ende miserabelen tijt’, verwijzend naar al die oorlogsellende op het platteland. Als diep gelovige weduwe vertrouwde ze echter op Gods hulp door een zucht te slaken nl. ‘God betert’.
Daar kwam nog bij dat ze eind 1599 een zeer strenge winter had moeten zien door te komen. De vorst was blijkbaar zo streng geweest dat alle wateren dichtgevroren waren.

De schrik voor muitende soldaten[bewerken | brontekst bewerken]

Begin februari 1600 hadden de Spaanse bezetters de schans van Sint Andries ingenomen. Onder hen waren er velen die in maanden geen soldij hadden ontvangen en daarom namen ze zelfs hun eigen bevelhebber gevangen. Een soortgelijk tafereel speelde zich af op fort Crevecoeur. De bezetters schreven o.a. de regenten van Den Dungen, Sint Michielsgestel, Schijndel, Boxtel, Heeswijk en andere dorpen aan dat ze binnen 12 uur op de schans moesten verschijnen met ieder 1000 gl. en mochten ze weigeren te komen, dan konden ze er op rekenen dat in hun dorp ‘den rooden haan zou kraayen’ wat inhield dat elk huis in brand gestoken zou worden. De dreiging vanuit Sint Andries en Crevecoeur werd vrij kort daarna gevolgd door een oproep van muitende soldaten te Hamont, die van de dorpen in kwartier Peelland ook het nodige geld eisten op straffe van brandstichting als aan hun eis niet werd voldaan, een verwoestende brandstichting en wel zo dat men na honderd jaren nog aan deze ellende herinnerd zou worden. Schijndel lag in het noordelijkste deel van het kwartier Peelland, het grootste van de vier Meierijse kwartieren. Bij het opbrengen van zulke grote geldbedragen hanteerde men een bepaalde verdeelsleutel, afhankelijk van de grootte van het kwartier. Stel dat men 10.000 gulden vorderde, dan betaalde Peelland er 3600, Oisterwijk 2800, Kempenland 2400 en Maasland 1200. Binnen kwartier Peelland lagen 28 dorpen die ieder op basis van een bepaald percentage moesten meebetalen. Sint Oedenrode bv. werd in procenten aangeslagen voor 7.25, Helmond 7.22, Leende en Someren 5.63, Heeze 5.41, Asten 4.86, Veghel 4.86 en dan kwam als 8e grootste gemeente Schijndel aan de beurt voor 4.83%.

Maurits belegert ’s-Hertogenbosch[bewerken | brontekst bewerken]

In 1601 onderneemt prins Maurits een poging om de stad ’s-Hertogenbosch in te nemen, nadat hij er in geslaagd was de forten Sint Andries en Crevecoeur weer in staatse handen te krijgen. Door de strenge vorst van dat najaar werd hij echter gedwongen te capituleren, ook mede vanwege de ijsgang op de rivieren. Hij besloot het beleg, dat ca. 26 dagen had geduurd, op te breken. Voor de omliggende Meierijse dorpen betekende dit een zucht van verlichting, maar slechts voor korte duur, want Maurits zou in 1603 terugkomen en een nieuwe aanslag voorbereiden. Daarover verhaalt ons in de Schijndelse archieven secretaris Daniel van Gerwen. Hij schrijft in een van de protocollen een relaas al reflecterende op zijn secretarisperiode en staat stil bij de 2e belegering van de Brabantse hoofdstad, die de omgeving niet onberoerd liet. Krijgsvolk had men nu eenmaal niet graag op de stoep, want het bracht alleen maar ellende. Secretaris Van Gerwen brengt in herinnering dat hij in dat jaar een lijst heeft aangelegd van alles wat de burgerij aan meubilair en andere goederen in veiligheid had gebracht in o.a. de Servatiuskerk, de Antoniuskapel in Wijbosch en een derde toevluchtsoord bleek het slotje ‘Vrou Wijnantshuysken’ later omgedoopt tot slotje Groenendaal in het Hermalen. De oude benaming bleek een verwijzing naar de familie Wijnants van Resande. Ondanks het feit dat er de nodige hellebaardiers waren ingekwartierd ter bescherming van de Schijndelse burgerij, vertrouwde men de zaak niet en was terecht beducht voor rondtrekkend krijgsvolk van allerlei pluimage.