Welkom op Schijndelwiki - de encyclopedie voor Schijndel

U kunt ons steunen door lid van de Heemkundekring Schijndel te worden.

Klik HIER om lid te worden

Iedere dinsdagochtend zijn wij tussen 10 en 12 uur in de heemkamer: Cultureel Centrum 't Spectrum, Steeg 9 g, Schijndel.

Oorlogsflitsen uit De Gouden Eeuw

Uit Schijndelwiki
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Oorlogsflitsen uit De Gouden Eeuw[bewerken | brontekst bewerken]

Schijndelse oorlogsflitsen uit de Gouden Eeuw die iets van de sfeer weergeven in die tijd.
Een periode waarin heel veel huurlegers in allerhande soorten uniformen op de been waren en militairen van allerlei pluimage in deze streken rondtrokken.

Inleiding
Zo’n geweldige Gouden Eeuw is het zeker niet geweest voor ons dorp! Schijndel behoort tot het kwartier Peelland en vanuit alle garnizoenssteden worden constant zware offers gevraagd van alle dorpen in de Meierij van ’s-Hertogenbosch, verdeeld in vier kwartieren namelijk Peelland, Oisterwijk, Kempenland en Maasland. Voor het betalen van oorlogslasten rekende men met een bepaalde verdeelsleutel. De kwartieren onderling berekenen in die tijd hun kosten als volgt. Bijvoorbeeld van elke 10.000 gulden betaalt Peelland 36%, Oisterwijk 28%, Kempenland 24% en Maasland 12%.
Binnen Peelland zelf is de verdeelsleutel in percentages, ingedeeld naar aantal inwoners. Voor Schijndel is dat percentage 4.83.

1600 miserabele tijd
In een akte uit het Schijndels schepenbankarchief uit de periode van de Tachtigjarige Oorlog wordt het verhaal verteld over een Truijken, de nagelaten weduwe van Henrick van Sochel wonende te Gemonde (onder het Schijndelse gedeelte). Zij verklaart tegenover de Schijndelse schepenen dat het voor haar niet mogelijk is haar kinderen op te voeden, haar schulden te betalen en allerlei andere lasten af te dragen, waarmee allen die op het platteland wonen bezwaard en belast worden “in desen ellendigen ende miserabelen tijt”. Zij verzucht dan ook “God betert” met andere woorden hopende op Gods hulp die mogelijk een einde kan maken aan de Tachtigjarige Oorlog.

Portret van bevelhebber prins Maurits.

1603 belegering Den Bosch
De oudste aantekeningen betreffende het bestaan van slotje Groenendaal, wat eens lag achter de huidige Nachtegaal, hebben we te danken aan een zekere Daniel van Gerwen, die al reflecterende op zijn secretarisperiode, memoreert aan de tweede belegering van de stad ’s-Hertogenbosch in het jaar 1603. Dat liet de dorpen in de directe omgeving natuurlijk niet onberoerd. Krijgsvolk had men niet graag op de stoep! Genoemde secretaris brengt in herinnering dat hij in dat jaar een lijst heeft aangelegd van alles wat de Schijndelse burgerij aan meubilair en andere goederen meenam en in veiligheid bracht. Dat gebeurde zowel in de Servatiuskerk aan de Markt als in de Antoniuskapel in het Wijbosch. Uit de secretarisverklaring blijkt een derde toevluchtsoord het slotje in het Hermalen te zijn. De benaming Groenendaal is van later datum namelijk, voorzover bekend, 1685. De bevolking zoekt in het jaar 1603, ondanks de ingekwartierde hellebaardiers als beschermers van burgerij en goederen, toch een veiliger heenkomen. Men noemt het slotje in het Hermalen in die periode “Vrou Wijnantshuysken”, herinnerend aan een familie Wijnants van Resande, die het slotje of kasteeltje, misschien zelfs wel heeft laten bouwen.

1605 Garnizoen Helmond
Lijst van dorpen van Peelland die met hun karren voor de vier kwartieren gediend hebben in verband met de versterking van de stad Helmond sedert 3 december 1605 in opdracht van Pompei Justiniano commandant van een regiment Italianen dat in Helmond in garnizoen gelegen heeft tot 25 december 1605. Schijndel heeft 32 karren ingebracht.

1610 repartitie (belastingomslag) Peelland
Repartitie opgesteld door de kwartierschout betreffende betaling over 1610 met betrekking tot de fortificatie (versterking) van Den Bosch voor een bedrag van 6000 gulden, waarin staat dat Peelland in totaal 2160 gulden moet betalen.
Repartitie van 360 malder (inhoudsmaat) rogge, elk malder tot 7 Helmondse vaten, in totaal dus 2520 vaten voor het garnizoen te Helmond: Schijndel 139 vaten.

1615 kapitein Blijlevens logeert te Schijndel
Schout, schepenen en borgemeesters van Schijndel verklaren dat op 12 augustus 1614 in hun dorp heeft gelogeerd de compagnie van kapitein Blijlevens, bestaande uit 340 soldaten (exclusief vrouwen en kinderen) en daar tot de volgende dag ’s-middags gebleven zijn en vervolgens zijn doorgetrokken naar Den Dungen. Iedere soldaat heeft de inwoners van Schijndel 18 stuivers per dag gekost. Bovendien hebben de ingezetenen het transport van de soldaten moeten verzorgen van Schijndel naar Den Dungen met zo’n 20 wagens en karren, gerekend voor elke kar of wagen 12 stuivers, zodat het geheel komt op een bedrag van 318 gulden, met schependomszegel en ondertekend door de secretaris P. van Griensven.

1619 bagage van ruiters vervoeren
Schout en schepenen leggen een verklaring af dat zij op 14 oktober 1619 drie wagens met paarden hebben moeten leveren om de bagage van de soldaten uit de stad ’s-Hertogenbosch te transporteren naar Lichtaart in België, waarvoor de voerlieden vijf dagen onderweg zijn geweest.

1621 zware lasten en contributies
Schout en schepenen leggen een verklaring af dat het dorp gebukt gaat onder zware lasten en contributies moet betalen aan de oorlogvoerende partijen, zowel aan Spaanse als aan Staatse zijde. Door deze inlandse oorlog (de Tachtigjarige Oorlog) is het dorp sterk verarmd. De toestand is zó bedroevend dat men enige jaren zelfs ruim 40.000 gulden heeft moeten opnemen bij derden. Bovendien klagen ze er over dat de weilanden en hooibeemden in de omgeving van de rivier de Aa nogal eens onder water lopen. Wat de akkers betreft spreken ze over hoge zandige akkers waar niet zoveel groeit, zeker niet in perioden van droogte; op de lage teullanden, die omgeven zijn door hagen of heggen, kan men ook niet zo goed rogge zaaien en oogsten. Ze worden meestal beplant met hop.

1625 vonder bij Heeswijk
Antonie Schetz, baanderheer van Grobbendonk en gouverneur van de stad ’s-Hertogenbosch, gelast dat er onder andere met hulp van die van Schijndel bij het kasteel van Heeswijk een vonder wordt gelegd over de rivier de Aa, zodat garnizoenssoldaten daar overheen kunnen trekken.

1625 levering van hout
Brief van de kwartierschout aan de dorpen voor de levering van 6.000 latboomen “wel swaer van houdt” (minstens 6 jaar oud) ten behoeve van de gouverneur Van Grobbendonck met er bijgevoegd een repartitie waarin staat dat Schijndel 333 bomen moet leveren. Deze brief is rondgestuurd en voor gezien getekend in de dorpen en men heeft de bode betaald.

Kaart van het beleg van 's-Hertogenbosch in 1629.

1629 oorlogslasten
Krijgsvolk voor de kasteelpoort
Bij de laatste belegering en uiteindelijke inname van Den Bosch in 1629 herhaalt zich het oorlogstafereel uit 1603. Men vlucht weer richting slotje Groenendaal. In 1631 worden enkele Schijndelse senioren opgeroepen om getuigenis van de waarheid te komen afleggen op verzoek van de “borgemeester” Embert Lamberts, die in 1629 in functie was, over wat er zich toen heeft afgespeeld. Het zijn Anthonis Jan Embertssoen 70 jaren oud, Wouter Lambert Wouters 80, Jan Goijart Wouters 44 en Jacop Geritsen rond de 65 jaar oud. Zij herinneren zich feilloos dat ten tijde van die belegering een partij ruiters vergezeld van de nodige voetsoldaten zijn gearriveerd bij de brug voor de poort van “den huysinge van Vrou Wijnants”. Deze Staatse troepen willen het slotje van boven tot onder inspecteren op de aanwezigheid van vijandelijk volk. De gevluchte Schijndelaren hebben weinig in te brengen en constateerden slechts dat het ruitervolk zich “seer tirannelyck aanstelde”. De ruiterij zoekt naarstig naar de “borgemeester”, maar Embert verklaart in eerste instantie gewoon inwoner van het dorp te zijn en zegt uit vrees voor gewelddadigheden helemaal niets over zijn functie. Onder de druk van de nodige verbale dreigementen zijn het dan uiteindelijk enkele “naburen” die toch maar bekennen dat Embert Lamberts hun “borgemeester” is, dit is de financiële man van het dorp die voor de “huishoudbeurs zorgt” en die bekentenis door de dorpsgenoten komt hem even later duur te staan. Een van de ruiters raakt door het verzwijgen van die functie gefrustreerd en schiet dusdanig in zijn wiek, dat hij rechtstreeks op Lamberts afrijdt en hem met zijn geweer een enorme klap verkoopt en verwijtend toespreekt: “Waerom versaeckt ende verswijgt gij in naem borgemeester te weesen?”. Om verdere verwondingen te voorkomen deinst Lamberts achteruit en tuimelt daarbij onverhoeds achterover in de slotgracht. Het ruiter- en voetvolk trekt zich vervolgens terug, terwijl Lamberts voorzichtig uit de gracht omhoog klautert en nat en vuil in het bovenhuis aankomt en verzucht: “Och hoe jammerlick heeft dien ruyter mij geslagen ende gequetst in mijnen arm”.

1629 een vrouw beroofd
Volgens een getuigenverklaring van Jan Dirck Arts (45) en Jan Laureijnsen Jacops (28) zijn in het jaar van de belegering van ’s-Hertogenbosch bij Heijlken de weduwe van Jan Goyarts zowel van het veld als uit de schuur vier zakken rogge geroofd en een hoeveelheid koren, door zowel ruiters als voetvolk van het Staatse legere; Roeloff Rutten en Adriaan Barthomeus van der Schoot zijn beroofd van een hoeveelheid lakens; Gerit Jan Janssen die met drie karren koren te Schijndel arriveert wordt beroofd van zijn paarden.

Prins Frederik Hendrik te paard voor de vesting 's-Hertogenbosch.

1631 een onverwachte partij soldaten
Getuigenverklaring van Adriaan Anthonis Corst Lamberts (76 jaar) en Rombout Dircx (54 jaar) dat op 18 februari 1631 bij de molen van Schijndel een partij soldaten is gearriveerd. Men heeft toen het paard van Adriaan uitgespannen en daarmee zijn soldaten snel achter Goijart Laureijnsen Ketelaer en Joost Laureijnsen aangereden met de bedoeling ze gevangen te nemen, wat ook gelukt is op de rechte baan richting Middelrode, in de buurt van het huis van Grietje de weduwe van Mathijs Willems.

1631 geld voor gouverneur Brederode
Repartitie van 1001-2-2 volgens resolutie van de vergadering van 8 januari 1631 aan de heer Brederode, gouverneur van Den Bosch. Schijndel staat hierin vermeld met 51-5-0 zijnde 5.1%.

1632 verzoek om kwijtschelding
De ingezetenen van Schijndel verzoeken om kwijtschelding van contributie. Het advies van ontvanger Hamel van 18 juli 1631 luidt dat de aanvragers nog 5 maanden achterstand in betaling hebben van hun contributie, waarvan de maandelijkse taks voor de belegering van Den Bosch 346 gulden bedraagt. Er worden 4 maanden van hun achterstand kwijtgescholden.

1632 Kruisbroeders te Schijndel
Carolus de Brimeu, broeder van de Kruisbroedersconvent, tegenwoordig gevestigd te Schijndel, verklaart in een rekest of smeekschrift, dat hij uit liefde voor de gereformeerde religie of godsdienst zijn convent heeft verlaten. Hij hoopt een nieuwe residentie te vinden in Dordrecht waar hij graag een school zou willen bedienen. Hij verzoekt bovendien, zoals in de artikelen van het capitulatieverdrag van 14 september 1629 is vastgelegd, de alimentatie die men geestelijke personen zal verstrekken uit de inkomsten en de vruchten van hun klooster. Men stuurt dit verzoekschrift ter advisering aan de rentmeester van de geestelijke goederen de heer Schuijl van Walhoorn.

1633 in de weer voor het Staatse leger
Verklaring van een aantal Gestelse inwoners namelijk Adriaen Jacopsen oud president van de Schijndelse schepenbank en nu schepen te Sint-Michielsgestel, Jan Corstiaen Jans Lovers, Jan Cornelis Dircx en Hendrickx Peeter Geraerts. Zij beweren dat een deel van het Staatse leger dat op weg was naar de Baronie van Boxtel te Schijndel heeft gelegen. De plaatselijke bevolking zou veel schade hebben geleden, doordat de cavaleristen door het hele dorp hooi, strooi en haver opgehaald en afgeperst hebben. Bovendien zijn verschillende huizen met strooien daken afgebrand. Ook grote hoeveelheden rogge zijn weggehaald in de periode dat het Staatse leger te Boxtel kampeerde. Geschat werd dat minstens 2/3 van de oogst van 1633 de Schijndelse burgerij was ontnomen ten behoeve van het onderhoud van de legertroepen. Het ging hier om legereenheden van kolonel Swartenburch die men ruim 40 dagen heeft moeten voorzien van voedsel en dat van de heer Stakenbroeck.

1633 brutale staatse ruiters op bezoek
Diverse inwoners van Schijndel verklaren dat op 18 juli omtrent de kerk in de zogenaamde “gemene akkers (lees: dorpsakker) verschillende ruiters van het Staatse leger zijn aan komen rijden, die wagens en karren bij zich hebben om ter plekke vol te laden. Een groep ruiters gaat het veld op en beroven een oude vrouw van 80 jaren van haar klavergewas. Toen die enige klaver wilde oprapen om voor zichzelf te gebruiken, werd dit op brute wijze door het soldatenvolk verhinderd. Toch kreeg ze uiteindelijk wel wat. Terwijl de klaver voor deze oude vrouw werd afgesneden, heeft een korporaal zijn degen of geweer tevoorschijn getrokken en sloeg hij in op de huislieden die er omheen stonden, terwijl ze niemand iets verhinderden te doen. Ook was daar een voerman die naast zijn wagen stond. Die was klaver aan het laden, maar werd met een riek geslagen. Ook Willem Gerits Jacops liep een diepe hoofdwond op en viel zowat voor dood ter aarde. Bij dezelfde actie heeft men ook Jan Laureijns Jacops op een gewelddadige manier met een degen willen slaan, maar die wist te ontkomen, waarbij hij wel zijn hoed verloor.

1633 levering van paarden en wagens
Repartitie (verdeling) over de levering van 70 wagens, 100 karren en 108 paarden met een specificatie van enkele dorpen zoals Sint-Oedenrode, Schijndel, Veghel, Bakel, Deurne, Erp, Lieshout, Stiphout, Aarle Rixtel en Beek en Donk.

1636 een brutale inval
Uit een verklaring van onder andere Jan Ruth Janssen is af te leiden dat op 23 april in Schijndel gearriveerd zijn drie soldaten te weten Dirck van Gulick, Adriaen Dirx en Aert Marten Dirx met nog vier anderen. Die zijn het huis van Jan Adriaens van Nistelroij binnengedrongen, hebben hem eruit gehaald en onder bedreiging heeft hij moeten beloven dat hij hen 25 gulden zou betalen, omdat hij (illegaal?) enige hop, boter en eieren naar ’s-Hertogenbosch getransporteerd had. Mogelijk was dit tegen de regels, want er is een periode geweest dat de inwoners van de Meierij geen eigen gewassen en producten mochten vervoeren! Het is bekend dat kleine groepjes soldaten uit de garnizoenen Den Bosch, Grave, Breda, Venlo en Roermond zich met enige regelmaat op het platteland vertoonden en het de inwoners lastig maakten.

1636 kampement op de Molenheide
Op weg naar de Langstraat heeft het Staatse leger ook nog enige dagen een kampement opgeslagen op de Molenheide, ondanks het feit dat in dat jaar in Schijndel de pest heerste of anders genoemd “de pestilentiale sieckte”. Daarmee liepen ze natuurlijk wel grote risico’s. Het zou niet de eerste keer zijn dat door passerende en logerende legers de pest werd overgebracht naar andere dorpen en streken. Soms kon je deze legers als het ware “uitkopen” door aan de legeraanvoerders een stevige duit te betalen in de hoop dat ze dan het dorp met rust zouden laten. Dit kampement kostte de gemeenschap weer eens zo’n 5000 gulden.

1637 gevluchte geestelijken
De prior en zeven andere religieuzen van het convent der Kruisbroeders uit ’s-Hertogenbosch, de pastoors van Schijndel en Liempde hebben zich met nog vier andere geestelijken uit ’s-Hertogenbosch naar het vrije en neutrale land van Ravenstein begeven. Op 2 december 1636 is er immers een retorsieplakkaat (rechtmatige maatregel) verschenen waarin werd gemeld dat ze geen godsdienstige oefeningen meer mochten doen en hun kerken moesten sluiten. Ze dienen een rekest of verzoekschrift in met een regelrechte klacht aan het adres van de commandeur van Ravenstein, de graaf van Hoorn, die hen eenmaal aldaar aangekomen meteen heeft laten arresteren. Dit zou indruisen tegen het verschenen plakkaat. De godsdienstvrijheid zou hen namelijk niet ontzegd mogen worden in vrije en neutrale gebieden. De commandeur wordt vervolgens gemaand de roomse geestelijken vrij te laten en hen verder ongemoeid te laten! Hij riskeert een forse boete als hij dat niet doet.

1642 oplopende schulden en nieuwe schenkingen aan legeroversten
Naarmate de oorlog voortduurde kostte het de gemeenschap steeds meer en liepen natuurlijk de schulden fors op. Aan de ene kant waren er de reguliere belastinggelden die betaald moesten worden en aan de andere kant de oorlogscontributies en schenkingen aan commandanten en andere legeroversten. Om een idee te krijgen van de geldbedragen per dorp in het kwartier Peelland volgt een gespecificeerd overzicht, waarin Schijndel staat voor 4780-0 en nog te betalen 143-8. Onderaan stond onder andere bijgeschreven: 96.070 gulden, 3 stuivers was dit quartier ten achteren.

1645 inbeslagname van karren hop
De hophandel bloeide in Schijndel. In oorlogstijd liep je echter het risico dat rondtrekkende legerbenden een aanval openden op een konvooi hopkarren. Zo werden op 25 september 1645 een serie getuigenverklaringen afgelegd door Schijndelse inwoners, dat door de soldaten van legeroverste Bartel van de Steen, buiten het afpersen van arme ingezetenen, ook nog eens 10 karren hop in beslag zijn genomen, ondanks het feit dat de voerlui een licentbriefje bij zich hadden, een soort vrijbrief om goederen te mogen transporteren.

Musketier.

1645 een geladen geweer
Op 9 augustus 1947 wordt er een verklaring afgelegd die betrekking heeft op een gebeurtenis uit 1645. Lambert Dirck Timmermans. Marijken zijn vrouw, Adriaen de zoon van Aert Peters verklaren voor de schout van Schijndel, dat in 1645, het was begin november, er een groep soldaten hun huis is binnengestapt namelijk een zekere Herman Janssen, in de volksmond bekend als “den Buijdel”, Jan van Weerdt, Hendrick Coolen van Boxtel en nog een vierde soldaat, die bij de getuigen verder onbekend is. Ze hebben een vaatje brandewijn bij zich dat ze ter plekke uitdronken. Op een bepaald moment heeft men Herman tegen Jan horen zeggen: “Ik heb nog kruit of lood om te schieten, laad mijn geweer eens als je wilt”. Zo gezegd, zo gedaan. Jan van Weerdt had nog kogels bij zich. Herman trok vervolgens zijn wambuis uit en Jan stond inmiddels gereed om het huis uit te gaan om ergens een slaapplaats te bemachtigen. Hij zei tegen zijn maten: “Goede nacht”. Op dat moment riep Herman tegen hem: “Jan geef me eens een slag op mij kop!”. Jan antwoordde hierop dat het geen zin had hier een hoop gekrakeel te maken. Herman vond echter dat er geen onvertogen woord was gevallen. Ondanks dat liep het toch uit op een drama. Waarom is niet duidelijk en de getuigen wisten niet wat er allemaal aan voorafgegaan was, maar genoemde Jan werd op staande voet op moorddadige wijze om het leven gebracht. De omstanders hebben hem niets meer horen zeggen en ook niet meer zien trekken met zijn arm of been. Hij zal dus wel op slag dood zijn gebleven!

1648 een luitenant uit Maastricht
Jan Jasper Spierincx, Claes Peters van Grinsven schout, Willem Janssen Rovers, Corstiaen Anthonissen Smidts, Jacob Jan Laurenssen, ende Arien Janssen Wolfharts van den Sande, allen geloofwaardige personen en inwoners van Schijndel leggen een verklaring af over een voorval dat is gepasseerd op 16 maart 1648. Toen is namelijk in Schijndel aangekomen Bernard van Munster, een luitenant van de graaf van Solms deel uitmakende van de compagnie ruiters onder leiding van ritmeester Broeckhuijsen. Een compagnie van ruim 100 paarden komende vanuit Maastricht. Zij willen hier logeren en gefoerageerd worden. Jan Spierincx loopt op de luitenant toe en geeft hem te verstaan dat hij nog een ogenblik geduld moet hebben. Eerst zal men de schout van het dorp erbij halen, om te laten zien dat men van dezelfde graaf van Solms een sauvegarde of vrijgeleide heeft ontvangen. De luitenant antwoordde hierop in de trant van..."Hoe durf je mij te weigeren", waarop hij zijn degen trok en zei: "Ick soude met dese degen u over uwen cop houwen". Geschrokken reageert Spierincx en maakt hem duidelijk dat hij hem alleen maar heeft willen waarschuwen. Daarop is Jan vertrokken om te voorkomen, dat hij geslagen zou worden. Vrij kort daarop is de schout van Schijndel ter plekke gearriveerd en heeft de luitenant de verkregen sauvegarde getoond. Tegelijkertijd heeft hij de luitenant als het ware gebeden en gesmeekt om voorbij te rijden, Schijndel verder met rust te laten en elders te gaan logeren. De luitenant hield voet bij stuk en maakte de goegemeente duidelijk dat hij, of het hen nou "lief of leed" was, daar zou blijven logeren en hij was al van zijn paard afgestapt, samen met zijn knecht en trompetter en ordonneerde het Schijndelse volk de andere ruiters te foegareren. De onverschrokken schout smeekte nadrukkelijk de sauvegarde van zijn overheden toch alstublieft te respecteren. De luitenant erkende dat het een goede sauvegarde was, maar hij zou en moest in Schijndel onderdak krijgen met heel zijn gevolg. De andere getuigen beweren, dat de luitenant al was doorgedrongen tot in de stallen van de schout en daar begonnen was de kippen te vangen en ze dood te slaan. Wie zich hier tegen verzette werd met een degen achterna gezeten. Door het geschreeuw en gekrijs van de kippen is tenslotte de schout zelf de stal binnengekomen, waarop hij kwaad tegen de luitenant en diens knecht riep: "Wat doen jullie hier tussen mijn hoenders en waar heb je die kip gehaald?" De knecht ging de schout met zijn degen te lijf en wilde hem aanvallen. De zoon van de schout, dit alles aanziende, greep snel naar een riek en probeerde daarmee zijn vader te hulp te komen. De schout werd gedreigd dat ze hem "den rug soo plath soude smijten als eenen coeck", ja...men wilde hem zelfs vermoorden. De hele ruiterij schijnt daarop twee uren in Schijndel te zijn gebleven en is uiteindelijk toch verder getrokken!

1649 Kruisbroeder in de kraag gegrepen
Al eerder is gememoreerd dat de priesters in deze periode het veld moesten ruimen en vertrekken naar neutrale gebieden. In december 1649 komt de procurator van de Kruisbroeders in Schijndel aan, vermoedelijk om nog wat zaken te regelen, omdat zij destijds in Schijndel een huis en landerijen hadden. Eenmaal in het dorp is hij blijkbaar meteen opgepakt door de kwartierschout van Peelland te weten jonker Prouningh van Deventer, een functionaris die nogal fel was tegen al die paapse geestelijken. De verklaring die wordt afgelegd door Peter Adriaan Peters, Paulus van Helmont en Jan Hendrik van Amstel maakt het een en ander duidelijk. Op de laatste dag van december rond 11 uur voor de middag komt op een akker op de zogenaamde "gemeijne ackeren" vanuit het dorp Uden onder het neutrale land van Ravenstein, de procurator van de Kruisbroeders aanlopen. Hij moet Claassen van der Aa hebben. Misschien verpachtte die wel de goederen van de Kruisbroeders. Opeens wordt hij overvallen door jonker Prouningh van Deventer. Hij trekt en plukt aan de procurator die daar loopt met zijn handen in zijn zak. De Kruisbroeder protesteert natuurlijk heftig tegen de handelwijze van de kwartierschout. Die windt er echter overigens geen doekjes om en is vastberaden de "paap" gevangen te nemen. Hij pakt de pater op, zet hem op het paard van zijn knecht en is toen weggereden. Dit alles schijnt gebeurd te zijn in de omgeving van de Meijgraaf. Daar immers stond toentertijd het huis dat de paters bewoonden. Van Amstel had eerder de passant wel gezien, maar er geen erg in gehad dat het de procurator was. Hij zou zelfs nog aangeboden te hebben om borg te staan voor de procurator, maar de kwartierschout sloeg alles in de wind en zei: “Vrient, ick kenne u niet!”. Volgens een andere getuige zou genoemde procurator dronken geweest zijn. De kwartierschout vroeg hem nog of hij te Schijndel soms nog een mis had gelezen. Daarop antwoordde de Kruisbroeder dat hij in Schijndel geen mis had gelezen, maar 14 dagen geleden nog wel te Uden voor de Lotharingse troepen, de toenmalige vijand van het Staatse leger!

1672 de Fransen op de stoep
Op 7 april 1672 verklaren Lodewijk XIV van Frankrijk en Karel II van Engeland de oorlog aan de Republiek der Verenigde Nederlanden, kort daarop gevolgd door de bisschop van Munster en de keurvorst van Keulen. De Republiek wordt voor een groot deel onder de voet gelopen. De strijd heeft in wezen geduurd tot 1678, het jaar waarin de Vrede van Nijmegen is gesloten. Uit de vele getuigenverklaringen die zijn opgetekend in het notarieel archief van onder andere notaris Jan van den Heuvel, worden we goed geïnformeerd met details over Schijndel. In juli 1672 verblijft de hertog van Turenne met zijn troepen 12 dagen lang op de Molenheide. In die korte periode hebben de Franse troepen van de Schijndelse inwoners maar liefst 89 paarden, 179 runderen en een hoeveelheid varkens en schapen gestolen. Karren en wagens zijn voor het grootste gedeelte verbrand en ontdaan van hun ijzerwerk. Ze roofden 20.000 à 30.000 pond hout. De meeste huizen buiten de draaiboom van de Servatiuskerk, die het oude centrum nog wat beschermde, werden geplunderd en de meubels nam men mee. Ook twee adellijke huizen namelijk de slotjes Bogaard en Groenendaal en de Wijbossche kapel, waar veel inwoners hun spullen naar toe gebracht hadden om ze in veiligheid te brengen, werden totaal leeggeroofd. Zelfs de klok van de Wijbossche kapel ging mee naar het Franse leger. De Servatiuskerk werd gebrandschat voor 200 gulden, om zodoende het gebouw voor plundering en brandstichting te vrijwaren. Talrijke huizen en daken werden afgebroken en vernield. Veel inwoners werd op soms hardhandige wijze geld afgeperst. Koren en hooi te velde werd weggehaald voor het onderhoud van het leger. Mens en dier gingen een ware hongerwinter tegemoet!

1674 diverse militaire acties
Verklaring van diverse Schijndelaren dat in het jaar 1674 van 1 april tot en met 6 november verschillende troepen, zowel ruiters als voetsoldaten, overdag en ’s-avonds in de onderscheiden herbergen bedragen van 72 gulden hebben verteerd en niets hebben betaald. Op de 6e oktober hebben een aantal Schijndelaren moeten dienen in het leger met hun paarden en karren en haver moeten afstaan. Op de terugweg, komende via Nistelrode, zijn door ander krijgsvolk hun paarden afgepakt. Ze hebben nog om assistentie verzocht maar niemand durfde dat aan, bang dat men was om doodgeschoten te worden. De geroofde paarden waren samen 215 gulden waard. Op de 6e november is in Schijndel luitenant de Bruijn komen logeren, dienende onder het regiment van de baron van Langerack, met 256 soldaten waaronder 22 officieren. Ze zijn daags daarna weer vertrokken en hebben voor 181 gulden verteerd. Bovendien heeft Schijndel 17 karren moeten leveren om de vracht van de militairen naar Veghel te brengen. Tijdens de aftocht zijn overigens enige soldaten het huis van Gijsbert Daniels van Gerwen binnengedrongen en hebben zijn paard meegenomen. Bovendien hebben ze hem met een hellebaardier dusdanig toegetakeld, dat hij drie dagen daarna is gestorven. Op 19 november kreeg Schijndel inkwartiering van ritmeester Cronenburg met 352 ruiters, die de Fransen zouden hebben begeleid naar Charlerois. De dag erop zijn ze weer verder getrokken en hebben te Schijndel voor 464 gulden verteerd. Voor een vracht naar Nijmegen had men uit Schijndel een paard en kar nodig, die drie dagen onderweg is geweest.

Iemand die mocht denken dat daarna de rust voor lange tijd zou terugkeren komt bedrogen uit. Na de oorlogsperikelen die in deze bloemlezing zijn verhaald volgden nog:
1688 – 1697 Negenjarige oorlog met Frankrijk;
1702 – 1713 Spaanse successieoorlog tegen Frankrijk en Spanje;
1741 – 1748 Oostenrijkse successieoorlog;
1780 – 1784 Vierde Engelse oorlog en
1794 – 1795 Grote inval van de Fransen gevolgd door Napoleontisch tijdperk.