U kunt ons steunen door lid van de Heemkundekring Schijndel te worden. Iedere dinsdagochtend zijn wij tussen 9 en 12 uur in de heemkamer: Cultureel Centrum Spectrum, Steeg 9 g, Schijndel. |
Kruisheren
1629 Katholieken moeten Servatiuskerk afstaan[bewerken | brontekst bewerken]
De stad ’s-Hertogenbosch was gevallen in 1629. De mannelijke geestelijken waren na het op 14 september getekende capitulatieverdrag enige dagen later door Frederik Hendrik de stad uit gestuurd. De vrouwelijke kloosterlingen mochten er blijven vooral vanwege hun verzorgende taken voor de samenleving.
Er brak een ellendige periode aan bekend onder de naam ‘retorsieperiode’. Vooral in de jaren vóór de Vrede van Münster 1648 leek er wel een ware kerkvervolging gaande, waarbij veel priesters lastig werden gevallen of in de gevangenis terecht kwamen. Na de afgekondigde vrede werd het er allemaal niet beter op.
De Schijndelse katholieken hadden de Servatiuskerk moeten afstaan aan een klein groepje protestanten. Ze waren voor hun godsdienstplichten aangewezen op schuurkerken of schuilkerken en zelfs daar werden ze nog niet altijd met rust gelaten.
Vervolging van priesters en ordeverstoringen van katholieke godsdienstoefeningen waren in de Meierij schering en inslag en met name de nieuwe gereformeerde kwartierschout van Peelland was uiterst streng in de leer en binnen zijn district een fervent ijveraar voor de correcte naleving en uitvoering van de door de Staten Generaal uitgevaardigde plakkaten.
Nu waren in 1629 een groepje Kruisheren, in de volksmond ‘Cruijsbroeders’ genoemd, uitgeweken naar Schijndel. De Kruisbroedershof bij de bekende kerk de ‘Sint Catrien’ in ’s-Hertogenbosch en het Kruisbroedersstraatje herinnert ons nu nog aan hun verblijf aldaar. Ze verbleven al in de hoofdstad vanaf 1468.
Waar ze in Schijndel precies hun intrek genomen hebben blijft gissen maar in de Meijgraaf lag destijds een al in de 16e eeuw bekend huis met de huisnaam ‘d’n Dom’ en bij dat huis lag een akker waaruit men van ouds een roggepacht moest betalen aan de Kruisbroeders. Het vermoeden bestaat dat ze hier tijdelijk hebben gewoond. In totaal twaalf priesters en zes broeders waaronder hun prior Joannes Lievens en bij hen in huis of in een apart huisje verbleven ook Dirk Adriaans van Boxtel een klompenmaker, Dirk Hermens een schoenmaker en een zekere Jan Thomas. De prior overleed op 2 augustus 1638.
Om aan hun kloosterlijke verplichtingen te kunnen voldoen hebben ze in Schijndel waarschijnlijk in het geheim missen opgedragen, meestal in particuliere huizen. Kwartierschout Cornelis Proening van Deventher was daar een fel tegenstander van en maakte min of meer jacht op die kloosterlingen die op deze manier met hun acties indruisten tegen de heersende plakkaten en verordeningen van hogerhand. De econoom of procurator van de Kruisbroeders heeft het geweten dat die kwartierschout voortdurend alert was op allerhande katholieke misbruiken en ongeregeldheden.
Op een dag, te weten Silvesterdag of daags voor Nieuwjaar, zijn Jan Goyaert Corstiaens en zijn broer Jan aan het werk op een hooiveld in Schijndel en later op de akker van Claes Claessen van der Aa als ze rond 2 uur ’s middags ‘een groot rumoer, gruwelijck gevloeck en dreigementen’ horen.
Ze kijken om en bij hun eerste waarneming lijkt het erop alsof mensen te paard in aantocht zijn. Bij nader inzien komen ze tot de ontdekking, dat het gaat om ruiters te paard en ze zeggen tegen elkaar….’daer sijn ruijters die willen malcanderen doodtschieten’. Maar even later zien ze kwartierschout Proeningh en naast diens paard sukkelt een oude man vooruit met een stokje in zijn hand. De kwartierschout komt van zijn paard af en gaat pal voor de man staan en begint eerst venijnig aan hem te trekken en te plukken en vervolgens gruwelijk tegen hem te vloeken en men dreigde hem ter plekke dood te schieten. De kwartierschout had zijn geladen pistool al in zijn hand. De oude man steunde met beide handen op zijn stok en maakte zijn beklag dat hij niet lopen kon. De kwartierschout toonde weinig begrip en snauwde hem toe: “Ha dou schelm ick sal u wel doen gaen, gaet voort of ick sal u wel voorthelpen”. En zo werd het slachtoffer afgevoerd en verdween uit het oog van de veldwerkers. Waarheen vermeldt de akte niet.
Duidelijk was dat de antiroomse kwartierschout van iemand heeft gehoord dat deze priester ergens missen gelezen heeft in het geheim, want op een vraag hieromtrent antwoordt de priester-econoom: “Niet te Schijndel maar wel in Uden”.
Nu stond in Uden, op de grens van de Meierij en het vrije en neutrale land van Ravenstein een ‘kerkschuur’ waar veel katholieken uit de regio naar toe gingen. Daar waren de plakkaten van de Staten Generaal immers niet van kracht. Later kopen ze in Uden het kasteeltje ‘Vorstenburg’ en op 28 mei 1652 wordt met verlof van de Heer van Ravenstein, de eerste steen gelegd voor nieuwe gebouwen en sindsdien verblijven de Kruisheren op Udens grondgebied.