Welkom op Schijndelwiki - de encyclopedie voor Schijndel

U kunt ons steunen door lid van de Heemkundekring Schijndel te worden.

Klik HIER om lid te worden

Iedere dinsdagochtend zijn wij tussen 10 en 12 uur in de heemkamer: Cultureel Centrum 't Spectrum, Steeg 9 g, Schijndel.

Thomas Gerbrands

Uit Schijndelwiki
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
T. Gerbrands
Persoonsinformatie
Volledige naam Thomas Gerbrands
Partner(s) Antonetta van Hanswijk
Beroep(en) gerechtsdienaar

Thomas Gerbrands, Gerechtsdienaar te Schijndel anno 1730[bewerken | brontekst bewerken]

Verhalen over een vorster, ongeliefd bij gemeente en inwoners[bewerken | brontekst bewerken]

We weten niet precies op welk tijdstip het verhaal rond Sleutjes Spook wereldkundig gemaakt is. We gaan er vanuit dat het mogelijk gebeurd is in de 18de eeuw. Niemand zal het ooit helemaal zeker weten!
Op het moment dat het spook rondwaart in het slotje aan d’n Bogaard en het verhaal breedvoerig wordt verteld bij het haardvuur in Herberg De Wildeman, leeft in Schijndel een vorster, veldwachter of gerechtsdienaar, die zijn sporen wel op een bijzondere wijze heeft nagelaten.
Uit de gegevens waarover De heemkundekring Schijndel beschikt is een behoorlijk genuanceerd beeld te geven van deze legendarische dorpsfiguur.
Hij regelt in die tijd in het dorp van alles, maakt processen-verbaal op, deelt boetes uit en houdt er een administratie op na. Arrestanten worden normaliter opgesloten in het zgn. ‘vorsterhuis’ wat is uitgerust met boeien en kettingen.
De nieuwe Schijndelse vorster is een zekere Thomas, de zoon van Thomas Gerbrands en geboortig van ‘s-Hertogenbosch. Hij trouwt met Antonetta van Hanswijk en als in 1730 de functie vacant wordt vanwege het ontslag van Jan van Riet, wordt Thomas door de Staten-Generaal in Den Haag officieel tot vorster benoemd. Men wil in die periode vooral functionarissen benoemen die trouw zijn aan de gereformeerde godsdienst, want dat is na de Vrede van Münster 1648 voortaan van staatswege de godsdienst die telt.

Staangeld van marktkramen[bewerken | brontekst bewerken]

Enige jaren na zijn benoeming treffen we hem in 1734 op een marktdag. Hij is daar met zijn assistent, de schutter Hendrik van Hamont. Jacobus Janssen van Gemert staat bij het tweetal in de buurt en hoort alles wat er gezegd wordt. De schutter vertelt de vorster, dat het schepencollege hem per brief opdracht heeft gegeven het staangeld van de kramen op te nemen. Gerbrands reageert met ‘Ik schijt op de officier’, maar hij laat van Hamont het geld ophalen. Zelf mag hij het niet. Het is hem door de schepenen verboden.
Als enige dagen later twee schepenen de druk bezochte herberg van Gerbrands bezoeken, is te raden hoe die reageert. Hij noemt hen onomwonden ‘boerenschepenen’. Hij snauwt hen toe dat ze geluk hebben binnen te staan, want als hij hen aan de voordeur ontmoet zou hebben, dan ‘soude ick u onder de klooten schuppen’, een gebruikelijke uitbrander uit de mond van deze vorster.

Aanbesteding van de dorpspomp[bewerken | brontekst bewerken]

In hetzelfde jaar, op 14 november, zijn alle schepenen bijeen in hun raadkamer, om daar de aanbesteding te regelen van het maken van een nieuwe dorpspomp, aan het einde van de Pompstraat.
Ze roepen Gerbrands binnen en men vraagt hem beleefd, of hij deze aanbesteding via publicaties heeft aangekondigd. Hij antwoordt daarop bevestigend. Vervolgens vraagt men hem ‘ het clockje te trecken’ dat op het raadhuis staat, om zodoende de mensen bij elkaar te kunnen roepen, die de aanbesteding graag willen meemaken. Hij weigert dit pertinent en schermt met de uitspraak, dat hij hiertoe niet gehouden is. Ondanks druk van het bestuurscollege houdt hij voet bij stuk en blijft weigeren het klokje te laten kleppen. Zonder vooraankondiging gaat de aanbesteding toch door!

Procesdossier Schijndel contra Gerbrands[bewerken | brontekst bewerken]

Onder de stukken van de Raad van Brabant in Den Haag, een hoog gerechtscollege zou je kunnen zeggen, bevinden zich ook enige documenten rond affaires tussen het dorpsbestuur van Schijndel en Thomas Gerbrands.
Interessant is om te zien hoe men daarin allerlei aanvaringen, bedreigingen en misstappen van Gerbrands bij elkaar schrijft. Er heerst een soort ‘koude oorlog’ tussen beide partijen.
Destijds heeft hij voor de vertegenwoordigers van de Staten Generaal zijn eed moeten afleggen en tevens stipte gehoorzaamheid beloven aan de plakkaten en ordonnanties die van hogerhand worden uitgevaardigd en bij herberg de Wildeman op het publicatiebord aldaar wordt opgehangen.
In plaats van dienstbaar te zijn aan de overheid en de orders stipt op te volgen, wordt hij ervan beticht zich aan de verschuldigde gehoorzaamheid te onttrekken, de inwoners van Schijndel te kwellen en te plagen en het is dan ook niet verwonderlijk dat het klachten regent vanuit de bevolking. Ondanks alle pogingen van het dorpsbestuur om hem te wijzen op zijn plichten en verzoeken om zijn leven te beteren, heeft Gerbrands zich aan steeds meer aan misstappen en grovere beledigingen en dreigementen schuldig gemaakt.
Zo heeft hij in 1737 op de procureur Lucas Rijsterborgh op een brutale wijze, overigens zonder voorafgaande ruzies, de nodige scheldwoorden afgevuurd en hem zelfs gedreigd dood te schieten. Onder een bepaald voorwendsel heeft hij Rijsterborgh gevraagd bij hem in huis te komen en eenmaal binnen heeft hij de deur afgesloten, om zijn boosaardig voornemen uit te voeren, maar wel zo dat geen enkele getuige het zou kunnen waarnemen. Het is uiteindelijk bij zware beledigingen gebleven.

Een ten dele afgenomen legaat[bewerken | brontekst bewerken]

In Bergen op Zoom overlijdt een zekere Maria Geuns. Zij vermaakt een legaat aan Jan en Johannes Adriaan Leenders, inwoners van Schijndel en Arnoldus Moors is aangewezen om het legaat uit te keren.
In september 1741 begeeft Moors zich naar het huis van Gerbrands, die de ontvangers van deze schenking heeft uitgenodigd om het geld in ontvangst te komen nemen. Jan en de vrouw van Johannes gaan erheen en geven dus gevolg aan de oproep van Gerbrands. Ze hopen er ook Moors te ontmoeten, maar Gerbrands staat hen al overdreven vloekend onder geen beding toe in hetzelfde vertrek plaats te nemen als waar Arnoldus Moors zit te wachten.
Hij geeft hen te verstaan dat ze van het hele legaat geen duit zullen ontvangen als zij niet bereid zouden zijn de helft ervan aan hem uit te keren. De arme en eenvoudige bezoekers stemmen er uiteindelijk in toe. De verklaring besluit dat Thomas Gerbrands zich ‘op eene geweldige en geextorqueerde wijze’ [extorqueeren = afpersen, afdwingen] meester heeft gemaakt van de helft van het geldbedrag.

Een kar leem in beslag genomen[bewerken | brontekst bewerken]

Nog een voorval uit 1741.
Goyaert Laurense uit Schijndel heeft leem gestoken in de hei en er zijn kar mee vol geladen. Op de terugweg naar huis worden paard en kar gearresteerd en alles wordt in beslag genomen en overgebracht naar het huis van onze vorster. Voor het steken van leem wordt Goyaert al beboet en bovendien eist Gerbrands van Goyaert of diens vrouw dat hem eerst voor de kosten van de arrestatie 12 gulden wordt betaald, waar hij overigens geen enkele aanspraak op zou mogen maken volgens de bestaande reglementen.
Nu komen er bij Gerbrands meer Schijndelse ingezetenen die permissie komen vragen om leem te steken.
Gerbrands, die daarover in wezen geen beslissing mag nemen, keurt het echter wel goed met de onderliggende gedachte, dat hij dan weer personen kan arresteren vanwege overtreding van de voorschriften, wat hem het nodige geld oplevert.
In de akte wordt het als volgt omschreven: “…dat hij op die wijse de onnosele en eenvoudige luijden met schrick en vreese door zijne bedreijginge bevangen haar gelt op eene geweldige en strafbaere wijse afgeknevelt en zig daarmede op allerleij slingse streecken verrijckt heeft”.

Visitatie van een dood lichaam[bewerken | brontekst bewerken]

Op 5 januari 1742 zijn schout en schepenen van Schijndel opgeroepen de lijkschouw te verrichten wat in die tijd werd omschreven als ‘het visiteren van een dood lichaam’.
De secretaris maakt daarna een rapport op, dat hij vervolgens inwerkt in het zgn. schepenprotocol, zeg maar het notulenboek van het dorpsbestuur.
Hij leest zoals gewoonlijk het rapport voor aan het schepencollege en op dat moment onderbreekt hem de inmiddels aanwezige Thomas Gerbrands de vorster en valt hem op een onbeschofte, brutale en ongehoorde wijze in de reden.
Hij meent er het college van te moeten overtuigen, dat ze hem moeten zien als rechtstreekse vertegenwoordiger van de hoogschout van ’s-Hertogenbosch en vindt dat er een absolute wijziging in het visitatierapport moet worden aangebracht.
Het zou nl. niet ondertekend moeten worden door de secretaris, maar hij zelf zodat men in ’s-Hertogenbosch de indruk krijgt dat Gerbrands de auteur is, die er immers weer eens een geldelijke premie uit wil slepen.
Volgens de plakkaten van de republiek der Nederlanden moet Gerbrands zich houden aan zijn ambtseed en gehoorzamen aan de plaatselijke officieren en schepenen of regenten van Schijndel. Het proces-verbaal suggereert echter dat hij het schepencollege kleineert, minacht, in het openbaar bespottelijk maakt.
Als collecteur van de dorpsbelastingen die de ingezetenen moeten betalen handelt hij naar eigen inzicht en fantasie en vordert daarbij ongeoorloofde bedragen van de Schijndelse bevolking.
Hij gaat ook rechtstreeks in tegen allerhande besluiten die worden genomen en hem niet naar de zin zijn en bij hem allesbehalve in de smaak vallen.

Een vergadering ten huize van Gerbrands[bewerken | brontekst bewerken]

Op 18 juli 1745 zijn enige schepenen in vergadering bijeen in de herberg die door Gerbrands wordt gedreven. Men moet de biljetten en publicaties in orde maken in verband met de komst van een regiment infanteristen van Holstijn Goltorp, die daags daarop zullen komen logeren in Schijndel.
Tijdens dat overleg zijn zo’n 20 tot 30 inwoners van Schijndel plotseling de vergaderkamer binnengedrongen. Ze uiten daar een krachtige wens nl. dat zij in dat jaar in het Broek [lees: Elderbroek turf of moer mogen steken.
De bestuurders maken hen duidelijk dat de regelgeving op dit moment zodanig is, dat er slechts om de drie of vier jaren turf gestoken mag worden en de laatste ronde is geweest in 1743.
Door de druk die de toegestroomde ingezetenen op de kwestie leggen antwoorden de schepenen, dat ze hun wens eerst met hun collega’s schepenen willen bespreken, alvorens daarover een beslissing te nemen. Ze pleiten voor 8 dagen uitstel. Bovendien….nu zijn ze in vergadering bijeen, noodzakelijk in het landsbelang, omdat die zaak van die inkwartiering goed geregeld dient te worden en dat heeft nu voorrang, vinden ze. Dus….even geduld als het om turf steken gaat, denkt men.
Het gezelschap neemt hiermee geen genoegen en voert de druk stevig op, door te stellen dat men binnen een half uur een besluit op tafel wil zien liggen.
Over de afloop zegt het archiefdocument niets.
Bij nader onderzoek blijkt dat de mopperende ingezetenen tot het uitvoeren van deze ongeoorloofde en brutale overval zijn opgehitst door vorster Gerbrands. Wat is nl. het geval….turf steken en die verkopen levert zo’n 400 gulden op, waarvan de ophitser de nodige inkomsten mag opstrijken……over een geldwolf gesproken!

Zitdag in de Keulse Kar[bewerken | brontekst bewerken]

Op de hoek van de huidige Groeneweg/Hoofdstraat, waar eens Huize Nieuwegaard gebouwd en in 1968 gesloopt is, stond midden 18e eeuw de herberg De Keulse Kar, naast De Roode Leeuw.
Op 20 januari 1746 is er een zekere weduwe van den Boomen, die in de Keulse Kar, toebehorende aan Francis van der Eerden, een zitdag organiseert, waarop de inwoners van Sochijndel hun belastingcenten moeten komen afdragen uit de beden, verpondingen en de tienden.
Gerbrands ergert zich groen en blauw dat die weduwe kiest voor de Keulse Kar en niet voor de herberg waar de vorster zelf de scepter zwaait.
De man van de weduwe had nl. toen hij nog leefde de collecte van die belastingpenningen op zich genomen. Wat de weduwe doet is dus logisch en begrijpelijk.
Opeens komt Gerbrands op een brutale wijze binnenvallen en geeft de aanwezigen te verstaan, dat ze aan de weduwe van den Boomen als collectrice geen enkele penning moeten betalen uit de tienden.
En wat gebeurt er……het volk, misschien wel uit angst, vertrekt en de weduwe kan fluiten naar haar geld.

Uitgesloten van de avondmaaldienst[bewerken | brontekst bewerken]

Bij de Vrede van Munster in 1648 is bepaald dat in het katholieke zuiden de christelijk gereformeerde godsdienst toonaangevend wordt en dat alle belangrijke functies bekleed dienen te worden door de gereformeerden zelf en niet door de ‘roomsen’.
In die tijd spreekt men van de zgn. politieke en godsdienstige reformatie.
Het overkoepelend orgaan binnen die hervormingsbeweging voor de Meierij is de classis van ’s-Hertogenbosch, met een onderafdeling genaamd de classis van Kempen- en Peelland, waaronder Schijndel valt. Heeft men klachten, dan kan men ze daar neerleggen.
De algemene opinie t.a.v. Gerbrands is dat hij zich strafbaar gedraagt en dat hij zijn ongebonden levenswandel de vrije teugel laat en dat hij zelfs in kerkelijk opzicht de spot drijft met alle orders en plakkaten, met de openbare godsdienstuitoefening van de gereformeerden. Het past in het geheel niet bij zijn voorbeeldfunctie, maar dat schijnt hem niet te deren.
Hij voert dit zelfs zo ver door, dat een serieuze klacht wordt ingediend omdat hij de Schijndelse predikant of dominee als persoon en diens familie bespot, brutaal bejegent en hoon en smaad toebrengt. De predikant klaagt hierover bij de classis te ’s-Hertogenbosch.
Gerbrands wordt tenslotte de toegang tot de Avondmaaldienst geweigerd, waarover de vorster weer zijn gram uit. De avondmaalviering bij de gereformeerden in die tijd is immers vergelijkbaar met de misviering onder de katholieke bevolking. Daarvan uitgesloten worden is een straffe maatregel!

Verandering van standplaats[bewerken | brontekst bewerken]

Vorster Thomas Gerbrands heeft ook nog een broer die luistert naar de naam Anthony en die inmiddels ook bekend staat als iemand die vreselijk kan vloeken en bovendien maakt hij zich regelmatig schuldig aan dronkenschap. Men maakt zich in zijn directe omgeving dan ook gruwelijk veel zorgen over de opvoeding van zijn jonge kind Sara waar hij kennelijk slecht voor zorgt.
Intussen is onze vorster van standplaats gewisseld en heeft blijkbaar sinds februari 1747 van Francis van der Eerden uit Boxtel herberg de Keulse Kar gehuurd. Daar speelt zich natuurlijk ook weer het een en ander af.
Op een dag komt de schepen Lucas van Habraken de Keulse Kar binnenwandelen om te komen afrekenen. Nog maar net over de dorpel duwt Gerbrands hem op een enigszins agressieve manier een glas jenever onder zijn neus en prompt daarop werkt hij de dorpsbestuurder als ongewenste gast naar buiten. Zelfs op straat zit hij hem nog met een geweer achterna.
Pal na die affaire stapt meester-bierbrouwer Van Abeelen de herberg binnen. Die schijnt nogal wat bier afgeleverd te hebben en wil graag zijn centen zien. Voordat de bierbrouwer van wal kan steken met zijn verhaal krijgt hij al de nodige dreigementen naar zijn hoofd geslingerd in de sfeer van: “Schurk…maak dat je mijn huis uit komt of ik schop je er uit!”.
Van Abeelen, die zijn pappenheimers onderhand kent, kiest de wijste partij en trekt zich terug.
Na goed een jaar verlaat Gerbrands de Keulse Kar weer en wordt hem een woning toegewezen die toebehoort aan juffrouw Maria de Jong, de weduwe van wijlen Johan van Oisterwijk in de Rechtestraat, thans de Hoofdstraat.

Nog meer slachtoffers[bewerken | brontekst bewerken]

Op 22 maart 1748 leggen Adriaan Jansen Schoenmakers en Gordina Gijsbers, de dienstbode van de vorster, een verklaring af.
Volgens hun getuigenis is er een heftige ruzie ontstaan tussen Evert Janssen van Delft en vorster Thomas Gerbrands. Van Delft loopt daarbij de nodige verwondingen op en meester-chirurgijn Innocentius Egidius Bernuly moet er aan te pas komen.
Overigens….deze Evert was allesbehalve een lieverdje, getuige zijn eerdere gevangenschap in ’s-Hertogenbosch.
De dorpschirurgijn constateert na de vechtpartij een fikse hoofdwond en de nodige verwondingen aan Van Delfts arm.
Jaren later verklaren Gerbrands, diens vrouw en dochter Mechelina, dat die bewuste Van Delft opnieuw een felle ruzie met de vorster heeft gehad, maar zelf is begonnen.
De vrouw van Gerbrands heeft hem op die bewuste dag uitdrukkelijk gemaand a.u.b. naar huis te gaan. Immers ….als de dader zich bij het portaal van het huis meldt, wil vrouw Gerbrands meteen de deur dicht doen, maar de ruziemaker trekt acuut zijn mes. Hij loopt op de vrouw des huizes in. Zij raakt gelukkig niet gewond, maar er blijft wel een stevige kras op de deur achter.
Die dienstbode heeft het ook niet al te gemakkelijk in huize Gerbrands. Op een dag vraagt ze vrouw Gerbrands iets en haar woorden zijn nog niet koud of de vorster mept er op los en geeft haar een klap recht in haar gezicht, waardoor haar neus stevig begint te bloeden.
Dat Van Delft een berucht figuur is in Schijndel blijkt ook wel meerdere delicten die hij heeft gepleegd. Zo ontmoet hij in de herberg van Gerbrands een zekere Corst van Gerwen. Die bestelt een glas jenever en zet dat voor de snoodaard neer. De geboren vechtersbaas geeft nogal luidruchtig te kennen, dat hij het vertikt met Van Gerwen een jenevertje te drinken. Ze vliegen elkaar in de haren, maar Van Gerwen trekt zich snel terug in de kamer waar Antony van Hanswijk, een broer van Antonetta, en dochter Mechelina Gerbrands zitten. Van Delft grijpt zijn mes en Van Gerwen verdedigt zich met een stoel. Toch loopt de laatste een stevige messteek in zijn arm op. Hij wordt acuut naar chirurgijn Bernuly gebracht om verbonden te worden.

Soldaten op de Slender[bewerken | brontekst bewerken]

Hendrik Eimbert Voets komt op verzoek bij het dorpsbestuur aan met een verklaring, dat Gerbrands op 18 november 1748 ’s morgens om half acht al met vier soldaten aan de deur heeft gestaan van het huis van Bartel Teunis Verhagen, gelegen aan de Slender. De knecht van Bartel, die zelf nog op bed ligt, is het paard van zijn baas aan het roskammen en ziet plotseling de dragonders op hem af komen.
Hij rent naar binnen, maar Thomas Gerbrands staat plotseling voor hem en roept hem toe: “Godt doome, hier heb ik den schelm!”. Hij grijpt de knecht bij de keel, die geen woord meer kan uitbrengen. Even later ontdekt Gerbrands dat hij de verkeerde te pakken heeft en zegt: “Godt doome, dit is de regte man niet!”.
Bartel Verhagen zelf, het geraas en de dreigementen aanhoord te hebben, is snel zijn huis uit gelopen, niets meer aan hebbende dan een hemd, broek en sokken. Gerbrands ziet hem vluchten en schreeuwt de soldaten toe: “Daar loopt den schelm heenen; Godt doome, schiet, schiet!”.
Bartel valt van schrik ter aarde, maar is even later toch weten te ontkomen. Die val levert hem overigens wel een ontsteking aan zijn knie op, waarvan hij maar langzaam herstelt.
Op 30 november 1748 is het ook weer raak. Op dat moment is een zekere Francis Claas van Weert pachter van de houtschat. Hij moet de opbrengst van de houtschatpenningen bij Gerbrands gaan betalen.
Houtschat betekent concreet, dat men van de opbrengst van elke gekapte boom een gedeelte moet afdragen aan de pachter van de houtschat.
Na een woordenwisseling tussen beide heren is het Gerbrands die hem de deur wijst en schreeuwt: “Gij kanalje, schurk, kerel scheer u de deur uyt, ik heb u niet van doen”.
Van Weert maakt hem duidelijk, dat hij er zich in kan vinden dat Gerbrands schelmen en dieven buiten de deur zet, maar tot die categorie rekent hij zichzelf niet. Hij beschouwt zich als een eerlijk man, die ook uit eerlijke en oprechte ouders is geboren.
Slot van het liedje is dat Gerbrands en zijn vrouw bezoeker Van Weert bij de arm grijpen en hem buiten zetten. Ze roepen hem nog na dat er alle dagen nog drie of vier boeren opgehangen moesten worden omdat ze veel te ‘struijs’ of brutaal worden.

Gerbrands maakt het al te bont, ook binnen eigen kring![bewerken | brontekst bewerken]

Dat de vorster van Schijndel bepaald geen lieverdje was moge ook blijken uit het volgende relaas. Op zondag 27 april 1749 trekt een handjevol gereformeerden naar de grote Servatiuskerk. Sinds de Vrede van Münster 1648 hebben ze die in handen gekregen en is in het midden een groot schot getimmerd. Zo ontstond een iets kleinere ruimte voor hun predicaties en avondmaalvieringen en de rest van het gebouw gebruikte men als opslagruimte.
Enkele vooraanstaande inwoners van gereformeerde huize nemen plaats in de banken zoals bv. Hermanus Rijsterborgh de secretaris, Catharina Keulenaar, de weduwe van Dirk Laville en Mechtel Rijsterborgh.
De predikant heet alle aanwezigen van harte welkom en begint zijn predicatie. Iedereen luistert aandachtig totdat plotsklaps de kerkdeur wordt geopend en ‘met groote woestheijt en ongestuimicheijt’ vorster Gerbrands binnen komt vallen. Hij stoort zich kennelijk aan niets en niemand en loopt op de eerste bank af, pal onder het preekgestoelte, zodat hij de predikant recht in de ogen kan kijken. De kerkgangers storen zich mateloos aan dit onbeholpen gedrag en dan nog wel in ‘het Huis van God’.
Iedereen doet er het stilzwijgen toe en de predikant toont zich geenszins geërgerd, maar zal er het zijne wel van gedacht hebben op dat moment.
Gerbrands gaat op de plaats zitten waar normaliter de echtgenote van de predikant zit. Volgens de getuigenverklaringen van de drie genoemde vooraanstaande ingezetenen heeft hij zich uitermate ergerlijk en irritant gedragen in die voorste bank.
Uit het een en ander viel af te leiden dat de relatie tussen predikant en vorster op z’n zachtst gezegd aardig verstoord moet zijn geweest, anders doe je zo iets niet.
Korte tijd later staat hij ineens op en slaat ‘met een groot gedruijs en gewelt’ het deurtje van de bank achter zich dicht en wel zodanig dat het door het hele kerkgebouw hoorbaar is. Met de nodige herrie is hij toen de kerk uit gelopen tot grote ergernis van de groep aandachtige gelovigen, die deze ordeverstoring allesbehalve konden appreciëren.
Tot overmaat van ramp komt hij enige tijd later weer terug, gaat met het nodige kabaal wederom in de voorste bank zitten en volgens omstanders moet hij zich gedurende de gehele plechtigheid aanstootgevend gedragen hebben, in het bijzonder tijdens het zingen der psalmen. Bij de ondervraging van hen die ter getuigenis der waarheid zijn opgeroepen worden termen gebruikt als zou Gerbrands ‘den predikant opentlijck bespot, fluijmen uijtwerpende, oogwenkingen en vuijle gezigtsverdraaiingen’ vertonende zijn visitekaartje afgegeven hebben.


Een paar maanden later komen er weer nieuwe klachten binnen over het ergerlijk en aanstootgevend gedrag van Gerbrands. Men weet er geen raad meer mee. Zijn misstappen, wandaden en buitensporig gedrag duldt men niet langer.

Op 27 juni 1749 wordt hij provisioneel of voorlopig uit zijn functie gezet in afwachting van een definitieve uitzetting, waarover men in de Staten Generaal in Den Haag moet beslissen.