Welkom op Schijndelwiki - de encyclopedie voor Schijndel

U kunt ons steunen door lid van de Heemkundekring Schijndel te worden.

Klik HIER om lid te worden

Iedere dinsdagochtend zijn wij tussen 10 en 12 uur in de heemkamer: Cultureel Centrum 't Spectrum, Steeg 9 g, Schijndel.

Familie van Aarle

Uit Schijndelwiki
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Familie van Aarle[1][bewerken | brontekst bewerken]

Antonie van Aarle, hoepelmaker en landbouwer.[bewerken | brontekst bewerken]

Geboren te Schijndel op 20 juni 1845 en aldaar overleden op 24 december 1932, gehuwd op 21 juni 1879 met Allegonda Maria Goijaerts, landbouwster. Geboren te Schijndel op 2 november 1846 en aldaar overleden op 9 februari 1908. In de bevolkingsregisters van 1880 - 1890 woont het gezin met kleine kinderen in Hermalen C-506. Antonie is dan hoepelmaker. De juiste locatie is niet te traceren maar moet omgeving Korteweg/Ollandseweg zijn. Bekend zijn wel de beroepen van de naaste buren; klompenmaker en landbouwer, en ook 2 spoorwegwachters aan de Langstraat. Als Antonie de geboorte van zijn zoon Wilhelmus aan komt geven is hij in gezelschap van Wilhelmus van Kaathoven, klompenmaker.
Omstreeks 1909 kopen zij van de fam. Godschalks sectie C-1529, (laatstelijk Hermalen 6) gebouwd omstreeks 1750, met alle daarbij behorende percelen. (gebouwen gesloopt medio 1981). Niet veel jaren daarvoor of daarna werden zij ook eigenaars van sectie C-1463, (laatstelijk Hermalen 2) wat zij kochten van Henrica van den Bergh, echtgenote van Wilhelmus Verhoeven, burgemeester te Schijndel. (gebouwen gesloopt medio 1966.)
De oudste zoon Wilhelmus komt te boeren op C - 1529. Adrianus (roepnaam Marinus) komt te boeren op C - 1463. Antonie van Aarle die bij zijn zoon Wilhelmus inwoonde was op hoge leeftijd nog een hartstochtelijk imker. Hij vlocht zijn korven zelf. Opoe vertelde wel dat hij urenlang bij zijn bijen kon zitten. De Zusters van Liefde zouden hem hebben overgehaald om op het klooster te komen wonen. Hij heeft hiermee ingestemd mits hij zijn bijen mee mocht nemen. Wat ook gebeurde.
De hoge haag van haagbeuken aan de Pastoor van Erpstraat/Pompstraat die er voor een deel nog steeds is, zou door hem geplant en jarenlang 'zuiver gehouden' zijn. Hij stierf op 87 jarige leeftijd.

Jos van Aarle[bewerken | brontekst bewerken]

Geboren in 1954, wonende te Sint - Oedenrode. Zijn geboortehuis is van omstreeks 1901 Sectie C 1529, aangekocht door Antonie van Aarle (1845-1932) Huisnummers o.a. B 87, Achterste Hermalen 6 en Hermalen 6.

Straatnaam[bewerken | brontekst bewerken]

In de zestiger jaren bestond er in het Brabants Dagblad een column genaamd 'Hopbellen blazen' met een vaak ludieke ondertoon.
Een broer van mij die toen op de ULO zat zond een stukje in. Hij vond de straatnaamgeving niet juist, omdat het buurtschap waar wij woonden; het Achterste Hermalen, hemelsbreed dichter bij Schijndel was dan wat in die tijd het Hermalen werd genoemd. Bovendien werd Hermalen al sinds mensenheugenis 'De Achterste Rij' genoemd. Kort daarna zijn de straatnamen verwisseld. Het toenmalige Hermalen werd voortaan Achterste Hermalen en het Achterste Hermalen werd Hermalen [1973].
De oostzijde, van waaruit men een goed zicht had op het 'binnenveld'. De akkers en weilanden, destijds een onderdeel van ontginning Schrijvershoef vormden tezamen één geheel, wat mogelijk een aanwijzing is dat het goed ouder is dan het geboortehuis uit omstreeks 1755. Het patroon van akkers en sloten is tot aan de sloop van het gebouw en de verkoop aan de gemeente Schijndel in 1979 nog nagenoeg hetzelfde als op de kaart van Jan Francis van de Weijer uit 1757.
Oorspronkelijk was het hele gebouw opgetrokken uit ijsselsteentjes. De betonramen bovenín de voorgevel zijn er omstreeks 1961 ingezet. Het opkamerraam boven de kelder zat eertijds ongeveer 50 cm lager; het gevolg van een verbouwing uit 1938 waarbíj de lage zijgevels, waarin men moest bukken om binnen te komen, fors werden verhoogd. Links onder de schoorsteenpijp is goed te zien hoe laag het eertijds geweest is.
Zuidkant, situatie in 1971 vanaf de openbare weg, die omstreeks 1964 is verhard. De zuidkant met destijds 3 boogvormige grote ingangen is in 1938 vernieuwd door metselaar 'Toon Flipkes' in opdracht van mijn grootvader Wilhelmus van Aarle (1881 - 1938). De aanbouw aan de achterzijde dateert van 1960.
De lange gevel aan de andere zijde was voor die tijd al reeds vervangen en bezet met grijze specie waarin een patroon was gekerfd, waardoor het leek of de muur was opgebouwd uit grote blokken. Het op deze wijze 'bezetten' van oude gevels kwam destijds veelvuldig voor. Een rondreizende werkploeg zou zich destijds voor dit 'bezetten' hebben aangeboden.

D'n Dijk[bewerken | brontekst bewerken]

Pal in het verlengde van deze toegangsweg lag d'n Dijk. Vader Henricus van Aarle 1921-1994 ging in zijn jeugd via d'n Dijk langs de akkers en over oude kerkpaden via de Keur te voet naar school. Enkele boeren uit de buurt hadden 'recht van overpad' op de dijk, omdat ook zij percelen bezaten die er aan grensden.
Deze oude boerderijen rondom Schijndel lagen vaak op tientallen meters verwijderd vanaf de openbare weg en met 'de kop' naar het veld gericht. Waarschijnlijk heeft dit te maken met o.a. het uit het Hertogentijdperk stammende ‘Voorpootrecht'. Oorspronkelijk was deze strook tientallen meters breed.
Men moet zich ook voorstellen dat de waterafvoer destijds gebrekkig geregeld was. Water en slijk waren altijd een probleem. Om woeste grond te ontginnen moest men eerst een 'dijk' aanleggen. De 'openbare weg' was niet meer dan een tientallen meters brede strook waarin men vanwege de diepe karrensporen steeds moest 'versporen'. Bovendien was er nauwelijks sprake van verkeer en had men liever het zicht op de landerijen.

De muttermijt[bewerken | brontekst bewerken]

De muttermijt lag rechts van d'n Dijk ter hoogte van de voorgevel, zodat het brandhout voor de schouw en het bakhuis goed bereikbaar was. Onder in de mijt zaten er tot anderhalve meter hoogte 10 cm. dikke en 100 cm lange met de aks gespeten 'klippels' in. Daarop anderhalve meter mutters, die met de konteinden naar buiten opgestapeld waren. Het geheel was goed afgedekt met een dikke laag wilgenschil uit de hoepelmakerij, waardoor de mijt niet inregende.

Bakhuis / Hopest[bewerken | brontekst bewerken]

Het bakhuis stond in de richting van het binnenveld, ongeveer 30 meter vanaf de voordeur parallel aan d'n dijk. Tegelijk met de schop is die er in de negentiende eeuw bijgebouwd. Het gebouwtje was in tweeên gedeeld met twee aparte ingangen. In de voorste helft was de fraai gewelfde bakoven, die aan de buitenkant omgord was met 10 cm brede ijzeren banden, met de uiteinden vakkundig aan elkaar geklonken. De oven was afgesloten met een gietijzeren deurtje. Daaronder was een ruimte om droge takkenbossen in op te slaan. In de oven werden, met het deurtje geopend, om de rook de gelegenheid te geven door de schoorsteen te ontsnappen, de mutters gestookt, net zo lang tot de oven zó warm was dat de boer zijn hand er nog slechts zeven tellen (een heilig getal overigens) in kon houden. Dan moest het deegbeslag erin. De achterste helft was oorspronkelijk hopest. De gehele zoldering bestond uit smalle ribben van een donkerbruine houtsoort, die enkele centimeters van elkaar verwijderd lagen. Hierop werd tot ver in de negentiende eeuw de hop gedroogd. Op de begane grond werd gestookt om het drogen te bevorderen. Vanwege het brandgevaar was dit gebouw ver genoeg van het hoofdgebouw verwijderd.

De kuil[bewerken | brontekst bewerken]

Tot 1946 lag er tussen hoofdgebouw en het bakhuis 'de kuil', een vijver van twaalf / vijftien meter doorsnede, die men o.a. gebruikte om hout te wateren, het wasgoed te spoelen en het vee aan huis te drenken.

De hooiberg[bewerken | brontekst bewerken]

Nabij het erf stond een èènroedige, parapluvormige hooiberg met stro gedekt. De kap was in hoogte verstelbaar door middel van een vaste katrol met hijskabel en werd vastgezet met een lange ijzeren pen. Hierin werd ook vaak koren opgetast.

De boomgaard[bewerken | brontekst bewerken]

Ten noorden van het bakhuis was een kleine boomgaard met fruit- en walnotenbomen.


In 1832 woonde hier landbouwer en eigenaar Mathíjs Godschalks. Er was alleen sprake van het hoofdgebouw en een klein stalIetje ten noorden daarvan. Het heeft dan perceelnummer C 1529.
Volgende eigenaren waren: Johanna Godschalks, Lambertus Godschalks, leraar aan het seminarie wonende Sint-Michielsgestel, Theodora Christina Godschalks, weduwe van Jos, Joan. Baptist Peters wonende te Boxmeer, Adrianus Aloijsius Peters, Pater Redemptorist, wonende te Roermond. (het eerste Redemptoristenklooster is in 1832 te Wittem gesticht en bestaat nog steeds.)
Omstreeks 1901 wordt Antonie van Aarle eigenaar íncl. alle bijbehorende percelen; hij laat het meteen voor de helft op naam van zijn kinderen zetten.
Niet veel jaren daarvoor of daarna werden zij ook eigenaren van sectie C 1463 met alle daarbij behorende percelen, het huidige Hermalen 2. Dit kochten zij van Henrica van den Bergh, echtgenote van Wilhelmus Verhoeven, Burgemeester wonende te Schíjndel.
Zijn oudste zoon Wílhelmus komt te wonen op Hermalen 6 en Adrianus (roepnaam Marinus), gaat boeren op Hermalen 2.

Op de kaart van Jan Francis van de Weijer uit 1757 staat het boerderijgebouw en de Dijk al ingetekend. Het buurtschap Hermalen is daarop al duidelijk herkenbaar. In de jeugd van Jos, de jaren vijftig en zestig, was er aan de indeling en structuur van de oude akkers nog maar weinig veranderd. Wel zijn er toen en de tíjd daarvoor zoals overal in Europa de vaak oude houtwallen met geriefhout en de als veekering dienende meidoornhagen 'opgeruimd'.
De 'Vijf Akkers' en de 'Zes Akkers' waren toen al lange tíjd omgevormd tot weiland. De 'zwarte grond zat er zeker 70-80 cm dik', wat wijst op eeuwenoude cultuur. (1 cm. per 10 jaar). Waarschijnlijk was deze omvorming een gevolg van de Europese graancrisis in de negentiende eeuw waarop men zich meer op de veeteelt ging toeleggen. Toen voor die tijd de nadruk op akkerbouw lag had men de koeien vooral ook nodig om 'mest te maken'. Híervoor was de heide onmisbaar.
Ook de 'Van Aarle's' hadden minstens 150 jaar lang eigen heidepercelen. Het boerderijgebouw, een hallenhuis met wolfsdak, dateerde uit de tweede helft van de achttiende eeuw. Wolfsdaken zijn in de middeleeuwen ontstaan. Om voldoende licht binnen te krijgen liet men de daken boven de korte gevels opwelven. Het zolderluik en de situering daarvan in de voorgevel is typisch voor boerderijen in de buurt van Schijndel. Alle muren rondom waren oorspronkelijk van ijsselsteen, wat aangeeft dat het een vermogend opdrachtgever moet zijn geweest, want deze steentjes kwamen uit de buurt van Gouda, het gebied van de Hollandse IJssel. Het type van het gebouw lijkt sterk op modellen zoals men dat tussen Schijndel en `s-Hertogenbosch wel meer aan kon treffen, vooral in Den Dungen zijn er heden nog vergelijkbare types bewaard gebleven. Vanaf het tijdstip van bouwen wordt er gedurende 150 jaar niets verbouwd of bijgebouwd. In de zuidelijke lange gevel bevonden zich toen drie boogvormíge ingangen, twee voor de korentast en een voor de potstal. Opa Wílhelmus van Aarle heeft de lange zuidelijke gevel vernieuwd in de dertiger jaren en liet ook het binnenhuis wat verbouwen. Mogelijk was de potstal toen al verbouwd tot 'Hollandse stal' een grupstal, waarbij de gier afgescheiden werd in gierkelders. In 1970 stuitten ze bij de aanleg van een drijfmestkelder, op een diepte van 2 meter, op de keiharde lemen vloer van de oude potstal.

Het ríjtuig[bewerken | brontekst bewerken]

Het rijtuig met gesloten opbouw stond gestald op de schuurhert, achter in het hoofdgebouw. Als de familie 's zondags naar de kerk ging, mochten zij het zolang stallen bij de Familie Russens in de Pompstraat. Tot aan de oorlog weliswaar, want de Duitsers hebben het meegenomen.

Bronnen, noten en/of referenties
  1. Heemblad Rond die Cluse 16e jaargang nummer 2 bladzijden 8 tot en met 12