Welkom op Schijndelwiki - de encyclopedie voor Schijndel

U kunt ons steunen door lid van de Heemkundekring Schijndel te worden.

Klik HIER om lid te worden

Iedere dinsdagochtend zijn wij tussen 9 en 12 uur in de heemkamer: Cultureel Centrum Spectrum, Steeg 9 g, Schijndel.

Hoepelmaker

Uit Schijndelwiki
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

“Ripsnejers” 1880-1940[bewerken | brontekst bewerken]

Hoepelmakerij.
Voor meer details klik hier.

Een tak van houtbewerking waar Schijndel om bekend stond was de hoepelmakerij, oftewel de reepmakerij. De griendgronden die hier ruimschoots voorhanden waren zorgden voor de grondstof, de wilgenteen. Daarbij moet niet aan knotwilgen gedacht worden. Het kweken van wilgenteen gebeurde door stekken van het griendhout in de grond te steken, waarna die spoedig wortel schoten en uitliepen. Met name de katwilg werd gebruikt. Op vele plaatsen werd deze houtsoort, die na twee jaar katrijp was, aangeplant. De gekapte wilgenstokken werden op maat gekort, “geblekt” ( is het verwijderen van de bast, dit werd overigens alleen gedaan voor het maken van witte hoepels) en in de zon gebleekt. Daarna werden de wilgenstokken in de lengte doormidden gesneden tot repen. Vandaar de naam “ripsnejers”. Uiteindelijk moest het “riphout” tot een hoepel gebogen worden. Behalve witte hoepels, waren er ook grauwe. De herfst en de wintermaanden werden door de hoepelmaker gebruikt om het benodigde hout te kappen, waarna in het voorjaar met het maken van de hoepels werd begonnen.

Afzetgebied hoepels[bewerken | brontekst bewerken]

De vraag naar hoepels had alles te maken met het grote gebruik van allerlei tonnen, vaten en kuipen in de periode voor 1940. De hoepels zorgden er voor dat het kuipwerk bij elkaar bleef. De Schijndelse hoepels vonden niet alleen in Nederland afzet, de grootste afnemers waren in het buitenland te vinden, met name in Duitsland en België.

Aantal hoepelmakerijen[bewerken | brontekst bewerken]

Het aantal mensen in Schijndel dat met hoepelmaken aan de kost kwam was erg groot. Vooral omstreeks het midden van de jaren twintig zat er een sterke groei in de bedrijfstak. In 1924 waren er 33 hoepelmakerijen met 80 knechten en 1 kind (tussen 12 en 16 jaar) in dienst, twee jaar later was het aantal bedrijven en het personeel verdubbeld: 67 bedrijven met 154 knechten en 15 kinderen in dienst.

Het verdwijnen van de hoepelmakerij[bewerken | brontekst bewerken]

In de jaren dertig ging het met de hoepelmakerij een stuk achteruit. Enerzijds had dit te maken met de wereldwijde crisis die toen heerste. Een heel grote afnemer was bijvoorbeeld de boterindustrie, die de hoepels gebruikte voor de botervaten. Ten gevolge van de crisis ging het buitenland er niet alleen toe over om hoge invoerrechten op boter te heffen, er werden ook allerlei maatregelen genomen om het zelf gaan produceren te stimuleren. De vraag naar hoepels hield vanzelfsprekend daarmee gelijke tred. Anderzijds werd voor steeds meer kuipwerk bandijzer gebruikt in plaats van houten hoepels.

Overige afbeeldingen.[bewerken | brontekst bewerken]