Welkom op Schijndelwiki - de encyclopedie voor Schijndel

U kunt ons steunen door lid van de Heemkundekring Schijndel te worden.

Klik HIER om lid te worden

Iedere dinsdagochtend zijn wij tussen 9 en 12 uur in de heemkamer: Cultureel Centrum Spectrum, Steeg 9 g, Schijndel.

Bierhuizen

Uit Schijndelwiki
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Problemen wegens openbare dronkenschap en herbergen en bierhuizen van 1886 t/m 1896.[1]

Algemene Politie Verordening[bewerken | brontekst bewerken]

Door het toenmalige college van burgemeester en wethouders is tijdens haar vergadering op 28 maart 1893 vastgesteld de Algemeene Plaatselijke Politie-Verordening voor de gemeente Schijndel. In het hoofdstuk "Van de Tapperijen" worden naast het hieronder vermelde onderwerp (openbare dronkenschap) ook nog andere zaken opgenomen waarvoor een vergunning van de burgemeester vereist was.

Verstrekken van sterke drank aan jeugdigen[bewerken | brontekst bewerken]

In "Herbergen in Schijndel en de eerste Drankwet van 1881" valt te lezen dat deze Drankwet als voornaamste doelstelling had de handhaving van de openbare orde en niet de drankbestrijding als zodanig. Dat echter niet zomaar aan iedereen sterke drank mocht worden verkocht moge blijken uit het volgende voorbeeld:
Tijdens de zitting van het Kantongerecht van 15 februari 1894 stond terecht Wilhelmina van Nistelrooij, oud 30 jaar, dochter van de herbergier Andries van Nistelrooij, geboren en wonende te Schijndel (Broekstraat in Gemonde). Zij werd ervan beschuldigd dat zij op 12 januari 1894 ’s avonds om circa half negen te Schijndel, als verkoopster van sterke drank, althans als vervangster van haar vader, in de uitoefening van haar beroep, aan Marinus Hozewol, oud 13 jaar, sterke drank "drie borrels klare jenever" tot onmiddellijk verbruik zou hebben toegediend. Voor dit feit werd zij veroordeeld tot een geldboete van vijf gulden.

Openbare dronkenschap[bewerken | brontekst bewerken]

Dat ook jongeren regelmatig werden betrapt voor het zich op de openbare weg bevinden wegens openbare dronkenschap, blijkt wel uit het volgende:
Tijdens de rechtszitting op 19 september 1895 stond Hendrikus Scheepers, oud 17 jaar, hoepelmaker te Schijndel (Borne) terecht omdat hij op 26 augustus 1895 ’s nachts om circa één uur te Schijndel, was bevonden op de openbare weg in kennelijke staat van dronkenschap. De toelichting op de beschuldiging luidde als volgt:
Overwegende dat uit een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van Wilhelmus Althmeer, brigadier der Rijksveldwacht te Schijndel is gebleken dat relatant (= de verbalisant), de 26e augustus 1895 des nachts ten circa een uur, heeft gezien en bevonden, dat de beklaagde in kennelijke staat van dronkenschap zich bevond op den openbaren weg te Schijndel, dat die staat van dronkenschap van den beklaagde aan hem, relatant, is gebleken uit de omstandigheden, dat de beklaagde bewusteloos op den weg lag, dat hij te been geholpen zwaaijende en slingerende over den weg liep en niet meer in staat was behoorlijk verstaanbaar te spreken, zoodat hij den beklaagde voor diens eigene veiligheid en in het belang der openbare orde, tot des anderen daags morgens in verzekerde bewaring heeft gesteld.
Vonnis: Een geldboete van vijf gulden.

Herhaaldelijke veroordeling wegens openbare dronkenschap[bewerken | brontekst bewerken]

Uit de uitspraken van het Kantongerecht Veghel blijkt wel dat er, gezien de zware veroordelingen, zeker voor die tijd, door het gerecht niet gelachen werd met mensen die herhaaldelijk betrapt werden als dezen "werden bevonden op de openbare weg in kennelijke staat dronkenschap".
De te betalen boete bij de eerste veroordeling bedroeg tussen 3 en 6 gulden, maar bij herhaaldelijke dronkenschap, die vrij regelmatig voorkwam, kon de straf oplopen tot een hechtenis van twee of drie weken én plaatsing in een rijkswerkinrichting van drie tot zes maanden.
Bij meerdere veroordelingen wegens openbare dronkenschap konden de straffen die door de Kantonrechter werden uitgesproken flink oplopen.
Dit blijkt wel uit de volgende uitspraak:
Door Cornelis van Liempt, oud 40 jaar, bezembinder te Schijndel, was verzet aangetekend tegen het vonnis van het Kantongerecht Veghel van 8 februari 1894 waarbij hij bij verstek is veroordeeld, omdat hij zich op 1 januari 1894 ’s avonds om circa tien uur in kennelijke staat van dronkenschap op de openbare weg heeft bevonden, gepleegd binnen één jaar nadat zijn laatste veroordeling (deze was op 12 juli 1893) wegens tweede herhaling onherroepelijk was geworden en daarom gepleegd bij derde herhaling, tot een hechtenis van twee weken en daarbovenop tot plaatsing in een rijkswerkinrichting voor de tijd van zes maanden.
Het Kantongerecht heeft geen redenen gevonden om haar uitspraak van 8 februari 1894 geheel of gedeeltelijk te vernietigen en bekrachtigen daarom de bij het vonnis bij verstek d.d. 8 februari 1894, tegen de beklaagde uitgesproken veroordeling tot een hechtenis van twee weken en daarenboven zijn plaatsing in een rijkswerkinrichting voor de tijd van zes maanden.

Na bezette tijd[bewerken | brontekst bewerken]

Ook kwam het zeer regelmatig voor dat er "na bezette tijd" (’s avonds na tien uur) nog klanten in de herbergen en bierhuizen aanwezig waren. De boete daarvoor bedroeg tussen 3 en 5 gulden. Deze aanwezigen hadden natuurlijk de nodige alcoholische versnaperingen genuttigd en zullen daarom echt niet nuchter geweest zijn. Ook de herbergiers werden dan beboet voor het "te zijn bevonden van het niet gesloten hebben van zijn herberg door er alsnog (het aantal) personen op te houden".
Voor deze overtreding, of er zich nu één of zes personen in de herberg bevonden, bedroeg de geldboete eveneens tussen 3 en 5 gulden.

Bierhuizen[bewerken | brontekst bewerken]

In de Drankwet van 1881 was geregeld dat de gemeenteraad de bevoegdheid had om door middel van een vergunning het maximaal aantal inrichtingen dat alcoholhoudende drank in het klein mocht verkopen, aan banden te leggen. De voor publiek toegankelijke lokaliteiten waarvoor geen vergunning was verleend en waar daarom slechts zwak alcoholische dranken (bier en wijn) verkocht en genuttigd mochten worden, de zogenaamde bierhuizen, mochten dus ook geen sterke drank in het klein, jenever en brandewijn in glaasjes, verkopen.
Deze verkoop vond toch met enige regelmaat plaats en wanneer de bierhuishoud(st)ers daarop betrapt werden, volgde een veroordeling door het Kantongerecht in Veghel. Hierdoor is een aantal van de in die tijd in Schijndel aanwezige bierhuizen bekend geworden. Onderstaand zijn de namen vermeld van de bierhuishouders en de wijk binnen Schijndel waar de bierhuizen gevestigd waren, voor zover bekend, die gedurende de periode 1886-1895 veroordeeld zijn. Dit zal echter geen uitputtende opsomming van het aantal in Schijndel gevestigde bierhuizen zijn, doch slechts de bierhuishouders die betrapt waren wanneer zij zich toch aan het schenken van sterke drank in het klein hadden bezondigd.

Naast de voor de periode 1886-1897 afgegeven 48 vergunningen voor herbergen, wordt dus door de bedoelde uitspraken eveneens een aantal bierhuishouders bekend.
Dat de overtredingen van het verkopen van sterke drank, terwijl er geen vergunning voor was verleend, door het Kantongerecht erg serieus genomen werden, blijkt wel uit de hierna vermelde hoogte van de geldstraffen die daarvoor werden opgelegd.
De volgende bierhuizen/bierhuishouders (in alfabetische volgorde) met een flinke geldboete (variërend tussen vijf gulden en vijftig gulden) zijn in bovenvermelde periode bestraft voor het schenken van sterke drank in het klein (jenever en/of brandewijn in glaasjes), terwijl daarvoor geen vergunning was verleend:

  • Wilhelmus van Ballekom (Heikant);
  • Johannes van den Boomen (geen nadere aanduiding);
  • van den Brand (Wijbosch);
  • van Breugel (de Voort);
  • van den Broek (Lieseind);
  • van Dijk (Heikant);
  • van Dinther (geen nadere aanduiding);
  • Adrianus van der Eerden (Heikant);
  • Heesakkers (Vossenberg);
  • Antonius van Kessel (Wijbosch);
  • van Kessel, ook genaamd Jan van Kessel (de Akker);
  • Korsten (geen nadere aanduiding);
  • Mauriks (Meldoorn);
  • de Mol (Heikant);
  • Mutsaerts (Boschweg);
  • van Osch, (Hermalen);
  • van Osch (Lieseind);
  • Oomen (Heeswijksche brug);
  • Russens (Heeswijksche brug);
  • Snijders (Molendijk);
  • van Tartwijk (geen nadere aanduiding);
  • van Thiel (Heeswijksche brug);
  • van Uden (Lieseind);
  • van Veghel, nabij het station;
  • van der Velden (Gemonde);
  • van de Ven (geen nadere aanduiding);
  • Voets (Hermalen);
  • Vugts (Hermalen);
  • van de Wassenberg (Glorie, Klein-Lombok).

Tot zover betekent het bovenstaande dat er gedurende de periode 1886-1895 in totaal tenminste 29 bierhuishouders beboet zijn. Dit zullen naar verwachting niet alle in Schijndel gevestigde bierhuizen geweest zijn.
Tellen we bij de 29 beboete bierhuizen de 48 gedurende de periode 1886-1897 afgegeven vergunningen voor herbergen op, dan betekent dit dat er in die periode in Schijndel, in die tijd een gemeente met een aantal inwoners tussen 5500 en 6000, in totaal minimaal 77 drankgelegenheden gevestigd waren. Dit betekent dat er per 79 Schijndelse inwoners, inclusief kinderen, tenminste één drankgelegenheid was.

Om u een beeld te geven van de overwegingen van de Kantonrechter om tot een veroordeling te kunnen komen, kan het volgende voorbeeld dienen:
Tijdens de rechtszitting van 6 februari 1896 dienden rechtszaken tegen Lambertus Heesakkers, 34 jaar, boomzager en bierhuishouder en tegen Antonia van Hamond, huisvrouw van Lambertus Heesakkers, 32 jaar, bierhuishouders in de Vossenberg.
Tijdens deze rechtszaken zijn de volgende overwegingen naar voren gekomen:
Overwegende dat uit de eensluidende onder eede ter terechtzitting afgelegde verklaringen van de getuigen, verklarende ieder hunner volgens eigene en persoonlijke waarneming en bevinding is gebleken:

  • Dat zij, getuigen, den 5 Januarij 1896 des avonds omstreeks half negen uur, op surveillance zijnde onder de gemeente Schijndel, ter plaatse genaamd Vossenberg en aldaar gekomen aan het bierhuis van en bewoond door Lambertus Heesakkers, door het raam hebben gezien, dat in gezegd bierhuis binnenkwam de getuige Anna van Leijssel en dat zij hoorden, dat de getuige Anna van Leijssel aan de beklaagde om een half maatje (een maatje is 1 deciliter) klaren jenever vroeg, dat zij daarop naar binnen zijn gegaan en zij, de getuigen Van Ginneken en Van Osch, hebben gezien, dat de beklaagde, zich bevindende in de zoogenaamde kleine keuken of goot, grenzende aan de gelagkamer en waarvan de deur openstond, bezig was met eene zwarte flesch vullen van een klein wit fleschje met een kleurloos vocht hetwelk hun, uit zintuigelijke waarneming, bleek klare jenever te zijn, ter hoeveelheid van ongeveer een half maatje, dat zij daarop die flesch en het fleschje met inhoud hebben in beslag genomen en de beklaagde bekeuring aangezegd, omdat de beklaagde noch haar man van geene der localiteiten hunner woning vergunning tot het verkoopen van sterken drank in het klein hadden bekomen en die verkoop in casu werkelijk had plaats gehad;
  • Dat de 4 getuigen Anna van Leijssel onder eede ter terechtzitting heeft verklaard, dat zij, den 5 Januarij ll. des avonds omstreeks negen uur in de herberg van Lambertus Heesakkers te Schijndel is gekomen en dat zij daar aan de beklaagde, de vrouw van Heesakkers, om bitter of jenever heeft gevraagd, dat zij meermalen daar geweest is om in een fleschje jenever te halen, die zij dan ook betaalde, en dat zij ook nu zestien centen bij zich had, om te betalen, doch dat die betaling nu is achterwege gebleven omdat de politie kwam toen vrouw Heesakkers het fleschje gevuld in de handen had, verklarende evenwel niet gezien te hebben dat vrouw Heesakkers het fleschje vulde;
  • Dat uit eene ter teregtzitting voorgelezen ambtseedige verklaring van den burgemeester te Schijndel regtens is gebleken, dat over 1895/96 noch aan Lambertus Heesakkers noch aan diens huisvrouw Antonia van Hamond voor geene der localiteiten van hun woonhuis vergunning is verleend tot het verkoopen van sterken drank in het klein.
  • Overwegende dat alzoo door bovenaangehaalde eensluidende onder eede ter terechtzitting afgelegde verklaringen van de vier bovengenoemde getuigen in haar onderling verband en zamenhang beschouwd in verband met de voorgelezen ambtseedige verklaring van den burgemeester te Schijndel.

De uitspraak van de Kantonrechter luidde dat Lambertus Heesakkers én zijn vrouw Antonia van Hamond ieder een geldboete kregen van vijfentwintig gulden. De in totaal vijftig gulden was voor die tijd een zeer groot bedrag.

Bronnen, noten en/of referenties
  1. Heemblad Rond die Cluse 22e jaargang nummer 2 bladzijden 9 tot en met 13