Welkom op Schijndelwiki - de encyclopedie voor Schijndel

U kunt ons steunen door lid van de Heemkundekring Schijndel te worden.

Klik HIER om lid te worden

Iedere dinsdagochtend zijn wij tussen 10 en 12 uur in de heemkamer: Cultureel Centrum 't Spectrum, Steeg 9 g, Schijndel.

De Zusters van Liefde van Schijndel: verschil tussen versies

Uit Schijndelwiki
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Regel 16: Regel 16:


=== '''Brevieren en een brei- en catechismusschool.''' ===
=== '''Brevieren en een brei- en catechismusschool.''' ===
[[Bestand:Moederhuis 01.jpg|300px|thumb|Gedachtenisprentje van Maria Anna van Erp een jongere zus van pastoor Van Erp die al vóór de stichting van de congregatie in het breischooltje werkte dat toen gevestigd was in de bakkerij van Wouter van den Berg in de Hoofdstraat ]]
[[Bestand:Moederhuis 01.jpg|300px|thumb|Gedachtenisprentje van Maria Anna van Erp een jongere zus van pastoor Van Erp die al vóór de stichting van de congregatie in het breischooltje werkte dat toen gevestigd was in de bakkerij van Wouter van den Berg in de Hoofdstraat ]]<br>
Volgens de overlevering doet in die dagen in Schijndel het verhaal de ronde, dat pastoor Van Erp graag zijn brevier bad in de tuin van een zekere Wouter van den Berg, een van de Schijndelse bakkers in de directe omgeving van de toenmalige Laagstraat.  
Volgens de overlevering doet in die dagen in Schijndel het verhaal de ronde, dat pastoor Van Erp graag zijn brevier bad in de tuin van een zekere Wouter van den Berg, een van de Schijndelse bakkers in de directe omgeving van de toenmalige Laagstraat. <br>
Uit de gegevens over de historie van het weeshuis is duidelijk geworden, dat Wouter van den Berg in de Hoofdstraat een bakkerij zou hebben. Restanten daarvan hebben tot 1977 deel uitgemaakt van het weeshuiscomplex. Ook zou er een doorgang geweest zijn van het weeshuis rechtstreeks naar het moederhuis. Is dan misschien de kloostertuin zo uitgebreid geweest dat die grensde aan de tuin van het latere weeshuis?  Na het brevieren maakt de pastoor blijkbaar een gemoedelijk praatje met bakker Van den Berg. Op zekere dag vraagt hij hem om een gunst waar de bakker heel verbaasd van opkijkt nl. om voor halve dagen zijn bakkerij te verhuren. Wouter begrijpt het voorstel nauwelijks, totdat pastoor Van Erp zijn ideeën over een toekomstige meisjesschool ontvouwt. Hij heeft dan al de toezegging van twee dames, die bereid zijn een deel van de opvoeding der meisjes op zich te nemen. Het zijn de zus van de pastoor Maria van Erp en een zekere Helena van den Endepoel. Aangenomen mag worden dat de laatste de dochter is van Pieter van den Endepoel, een rentenier, die een huis en erf bezit van de 6e kwaliteitsklasse en als de buurman van de roomse pastorie bekend staat. Hij woont op kadastraal perceel D 124. Om de wetten van de liberale landsregering te omzeilen kiest de pastoor voorlopig voor twee vakken nl. handwerken en godsdienst. In een uiterst primitief schoollokaal, de bakkerij van Wouter van den Berg, is dus de brei- en catechismusschool van start gegaan en wel enige jaren voor dat de congregatie gesticht werd. Iedereen is enthousiast. De jubelstemming slaat echter plotseling om in intense droefheid. Maria van Erp, de meesteres van het eenvoudige breischooltje, wordt zwaar ziek en overlijdt al op 4 april 1833, slechts 24 jaren oud. Op haar gedachtenisprentje staat een merkwaardige gedachte geformuleerd, die mede de zwaarte van dit werk illustreert: „Mijn ijver voor de kinderen der behoeftigen heeft mij doen uitteeren‟.  
Uit de gegevens over de historie van het weeshuis is duidelijk geworden, dat Wouter van den Berg in de Hoofdstraat een bakkerij zou hebben. Restanten daarvan hebben tot 1977 deel uitgemaakt van het weeshuiscomplex. Ook zou er een doorgang geweest zijn van het weeshuis rechtstreeks naar het moederhuis. Is dan misschien de kloostertuin zo uitgebreid geweest dat die grensde aan de tuin van het latere weeshuis?  Na het brevieren maakt de pastoor blijkbaar een gemoedelijk praatje met bakker Van den Berg. Op zekere dag vraagt hij hem om een gunst waar de bakker heel verbaasd van opkijkt nl. om voor halve dagen zijn bakkerij te verhuren. Wouter begrijpt het voorstel nauwelijks, totdat pastoor Van Erp zijn ideeën over een toekomstige meisjesschool ontvouwt. Hij heeft dan al de toezegging van twee dames, die bereid zijn een deel van de opvoeding der meisjes op zich te nemen. Het zijn de zus van de pastoor Maria van Erp en een zekere Helena van den Endepoel. Aangenomen mag worden dat de laatste de dochter is van Pieter van den Endepoel, een rentenier, die een huis en erf bezit van de 6e kwaliteitsklasse en als de buurman van de roomse pastorie bekend staat. Hij woont op kadastraal perceel D 124. Om de wetten van de liberale landsregering te omzeilen kiest de pastoor voorlopig voor twee vakken nl. handwerken en godsdienst. In een uiterst primitief schoollokaal, de bakkerij van Wouter van den Berg, is dus de brei- en catechismusschool van start gegaan en wel enige jaren voor dat de congregatie gesticht werd. Iedereen is enthousiast. De jubelstemming slaat echter plotseling om in intense droefheid. Maria van Erp, de meesteres van het eenvoudige breischooltje, wordt zwaar ziek en overlijdt al op 4 april 1833, slechts 24 jaren oud. Op haar gedachtenisprentje staat een merkwaardige gedachte geformuleerd, die mede de zwaarte van dit werk illustreert: „Mijn ijver voor de kinderen der behoeftigen heeft mij doen uitteeren‟. <br>
Een zwaar verlies, temeer omdat zich steeds meer kinderen aanmelden. Het werk groeit juffrouw Van den Endepoel boven het hoofd en het lokaal is in feite te klein voor de opvang van zoveel leerlingen. Gelukkig slaagt pastoor Van Erp erin om een ijverige vervangster te vinden voor zijn zus. In Schijndel woont in die dagen een welgestelde, goed roomse familie nl. de familie Gijsbert van der Kant, evenals Van den Berg een bakkersfamilie, wonende in een huis van de 6e kwaliteitsklasse op kadastraal perceel D182 in het centrum nabij het Kerkstraatje, ter hoogte van de huidige winkel van bakkerij Toelen. Diens dochter Helena treedt aan als assistente van Helena van den Endepoel en meteen wordt een splitsing aangebracht: de oudste meisjes blijven onder leiding van juffrouw Van den Endepoel in het bakkerijlokaal en de jongsten worden onderwezen in een van de kamers van de pastorie.  
Een zwaar verlies, temeer omdat zich steeds meer kinderen aanmelden. Het werk groeit juffrouw Van den Endepoel boven het hoofd en het lokaal is in feite te klein voor de opvang van zoveel leerlingen. Gelukkig slaagt pastoor Van Erp erin om een ijverige vervangster te vinden voor zijn zus. In Schijndel woont in die dagen een welgestelde, goed roomse familie nl. de familie Gijsbert van der Kant, evenals Van den Berg een bakkersfamilie, wonende in een huis van de 6e kwaliteitsklasse op kadastraal perceel D182 in het centrum nabij het Kerkstraatje, ter hoogte van de huidige winkel van bakkerij Toelen. Diens dochter Helena treedt aan als assistente van Helena van den Endepoel en meteen wordt een splitsing aangebracht: de oudste meisjes blijven onder leiding van juffrouw Van den Endepoel in het bakkerijlokaal en de jongsten worden onderwezen in een van de kamers van de pastorie.  
Diep in zijn hart is pastoor Van Erp toch niet geheel tevreden, ondanks het fantastische werk van de beide dames. Het is immers zijn allergrootste wens om met name religieuze leerkrachten naar Schijndel te halen. Enigszins jaloers zal hij geweest zijn op pastoor Zwijsen te Tilburg, die in 1832 een congregatie van liefdezusters weet te stichten nl. de Zusters van Liefde aan de Oude Dijk te Tilburg.  
Diep in zijn hart is pastoor Van Erp toch niet geheel tevreden, ondanks het fantastische werk van de beide dames. Het is immers zijn allergrootste wens om met name religieuze leerkrachten naar Schijndel te halen. Enigszins jaloers zal hij geweest zijn op pastoor Zwijsen te Tilburg, die in 1832 een congregatie van liefdezusters weet te stichten nl. de Zusters van Liefde aan de Oude Dijk te Tilburg. <br>
Dat motiveert de Schijndelse herder om ook voor Schijndel in die richting krachtdadig acties te ontplooien. Wat zou het mooi zijn, als hij ook het dorp Schijndel zou kunnen verblijden met de  
Dat motiveert de Schijndelse herder om ook voor Schijndel in die richting krachtdadig acties te ontplooien. Wat zou het mooi zijn, als hij ook het dorp Schijndel zou kunnen verblijden met de  
stichting van een kloostergemeenschap van liefdezusters. In zijn contacten met collega Zwijsen zal dit vaak onderwerp van gesprek geweest zijn.  
stichting van een kloostergemeenschap van liefdezusters. In zijn contacten met collega Zwijsen zal dit vaak onderwerp van gesprek geweest zijn.<br>


=== '''Een droom verwezenlijkt.''' ===
=== '''Een droom verwezenlijkt.''' ===

Versie van 22 mei 2020 14:08

De stichting van de congregatie van de Zusters van Liefde

Wel en wee rond de beginjaren (1836-1861)

Brabant aan het begin van de 19e eeuw.

De stichting in de jaren 1797-1848 van enige tientallen zuster- en broedercongregaties in en buiten Brabant komt natuurlijk niet zomaar uit de lucht vallen. Het klimaat is dan dusdanig, dat menig kerkelijk leider nieuwe mogelijkheden overweegt, om met name de schrikbarende nood van een omvangrijke onderklasse in de samenleving te helpen oplossen. Wat in die periode speelt, zowel in de steden als op het platteland, is o.a. bittere armoede, vaak levenslange werkeloosheid, gebrek aan elementair onderwijs, verkrotte huisvesting, sociale uitstoting, epidemieën en de nodige gezinsproblemen. Om bij de vrouwelijke kloostergemeenschappen te blijven…..de gemeenschap van de Zusters van Liefde te Schijndel [1836] is een van die stichtingen.
Wat is er allemaal gaande in dit gebied. Laten we even teruggaan naar de komst van de Fransen in 1794. Twee belangrijke stromingen beheersen het denken in die tijd nl. de patriotten, die als het progressieve deel van de bevolking sympathiseren met de ideeën van de Franse Revolutie uit 1789 en de prinsgezinden, die trouw willen blijven aan Oranje. De scheidingslijn van die twee groeperingen loopt als het ware dwars door de godsdiensten heen. Toch brengen de nieuwe revolutionaire denkbeelden niet wat men er van verwacht had. De Fransen beschouwen ons land min of meer als bezet gebied en we worden niet behandeld als geestverwanten in denken en doen. In 1810 wordt Nederland ingelijfd bij Frankrijk. Op het moment dat de machtige Napoleon in Rusland wordt verslagen begint men hier weer te roepen om Oranje. De gevluchte stadhouder Willem V arriveert in 1813 in Den Haag en zal later koning Willem I worden. Iemand met moderne ideeën, maar hij blijkt erg autocratisch ofwel eigenmachtig en misschien wel eigenzinnig te regeren, het type van de alleenheerser. Zijn houding ten aanzien van kloosters en kloosterleven manifesteert zich in het feit dat hij de religieuzen in de oude overgebleven kloosters van vóór de Franse Tijd wel toestaat om bij elkaar te blijven wonen, maar het dragen van een habijt of kloosterkleding verbiedt hij. Bovendien mag men geen nieuwe kloosterlingen aannemen. Kortom….hij propageert een uitstervingsbeleid.
Dat houdt de gemoederen bezig. Vooraanstaande katholieken en kerkelijke leiders proberen op een of andere manier de huidige wetgeving te ontduiken en gaan over tot stichting van, zoals men ze noemde, lokale associaties van juffrouwen, die vooral worden ingezet voor onderwijs en verpleging. Ze leggen geen kloostergeloften af en dragen ook geen kloosterhabijt. Men zou kunnen zeggen, dat het niet meer zijn dan religieus geïnspireerde gemeenschappen van leken. Dat is grofweg de concrete situatie vóór het aantreden van koning Willem II in 1840. Een van de markantste kerkelijke voortrekkers in die tijd is zonder meer monseigneur Zwijsen geweest, die ook lokale pastoors inspireert om mee te werken aan de stichting van zuster- en broedercongregaties. De parochiepriesters in die tijd voelen de sociale noden binnen hun eigen parochie sterk aan en nemen initiatieven om vrouwen in te schakelen om die noden te lenigen. Tijdens de regeringsperiode van koning Willem II volgen diverse mannelijke kloostergemeenschappen.

Pastoor Antonius van Erp een gedreven man met visie.

Een van de lokale pastoors in Brabant die de oproep van monseigneur Zwijsen volgt is de Schijndelse pastoor Antonius van Erp (1797 – 1861). Hij manifesteert zich tijdens zijn pastoraat als een zorgzame vader, met een uitdrukkelijke voorliefde voor het wel en wee van de jeugd, met name de vrouwelijke jeugd. Zijn basisregel in deze is…. ‟worden de meisjes godsdienstig opgevoed, dan zal de gansche maatschappij goed en godsdienstig zijn. Dezen immers worden later huismoeders en brengen als van zelf den goeden geest van vroomheid op hare gezinnen over‟. Op dat moment kent Schijndel slechts een openbare school onder leiding van de ijverige protestantse meester Kaub, bedoeld voor zowel de mannelijke als de vrouwelijke jeugd. Het is een uitvloeisel van het Franse bewind, waaronder in 1806 een schoolwet wordt aangenomen.
Men omschrijft de onderwijsdoelstelling van die dagen als „opvoeding tot maatschappelijke en christelijke deugden‟. Vanwege de bestaande geloofsverdeeldheid in ons land acht men het van het grootste belang dat het onderwijs neutraal blijft. Godsdienstonderricht op scholen is te enen male verboden. In 1833 wordt het oude schoolgebouw op het parochiekerkhof verkocht aan pastoor van Erp, die het laat afbreken. Inmiddels heeft de gemeente al een nieuwe school gebouwd aan de Hoofdstraat of Grote Straat. Van bijzonder onderwijs voor de katholieke jeugd is dus op dat moment in Nederland formeel nog geen sprake, iets wat pastoor Van Erp nu juist op het oog heeft. Hij zint daarom op mogelijkheden om met name meer grip te kunnen krijgen op de vrouwelijke jeugd. Dat is hem veel waard. Nu is er wel in die dagen een mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden een bijzondere school op te richten, maar die wordt dan niet door het rijk gesubsidieerd. Pastoor van Erp laat zich, in al zijn gedrevenheid en onverwoestbaar streven naar katholiek onderwijs, die kans niet ontnemen en begint actie te voeren om op een of andere manier de vrouwelijke jeugd een eigen vorm van onderwijs aan te kunnen bieden.

Brevieren en een brei- en catechismusschool.

Gedachtenisprentje van Maria Anna van Erp een jongere zus van pastoor Van Erp die al vóór de stichting van de congregatie in het breischooltje werkte dat toen gevestigd was in de bakkerij van Wouter van den Berg in de Hoofdstraat


Volgens de overlevering doet in die dagen in Schijndel het verhaal de ronde, dat pastoor Van Erp graag zijn brevier bad in de tuin van een zekere Wouter van den Berg, een van de Schijndelse bakkers in de directe omgeving van de toenmalige Laagstraat.
Uit de gegevens over de historie van het weeshuis is duidelijk geworden, dat Wouter van den Berg in de Hoofdstraat een bakkerij zou hebben. Restanten daarvan hebben tot 1977 deel uitgemaakt van het weeshuiscomplex. Ook zou er een doorgang geweest zijn van het weeshuis rechtstreeks naar het moederhuis. Is dan misschien de kloostertuin zo uitgebreid geweest dat die grensde aan de tuin van het latere weeshuis? Na het brevieren maakt de pastoor blijkbaar een gemoedelijk praatje met bakker Van den Berg. Op zekere dag vraagt hij hem om een gunst waar de bakker heel verbaasd van opkijkt nl. om voor halve dagen zijn bakkerij te verhuren. Wouter begrijpt het voorstel nauwelijks, totdat pastoor Van Erp zijn ideeën over een toekomstige meisjesschool ontvouwt. Hij heeft dan al de toezegging van twee dames, die bereid zijn een deel van de opvoeding der meisjes op zich te nemen. Het zijn de zus van de pastoor Maria van Erp en een zekere Helena van den Endepoel. Aangenomen mag worden dat de laatste de dochter is van Pieter van den Endepoel, een rentenier, die een huis en erf bezit van de 6e kwaliteitsklasse en als de buurman van de roomse pastorie bekend staat. Hij woont op kadastraal perceel D 124. Om de wetten van de liberale landsregering te omzeilen kiest de pastoor voorlopig voor twee vakken nl. handwerken en godsdienst. In een uiterst primitief schoollokaal, de bakkerij van Wouter van den Berg, is dus de brei- en catechismusschool van start gegaan en wel enige jaren voor dat de congregatie gesticht werd. Iedereen is enthousiast. De jubelstemming slaat echter plotseling om in intense droefheid. Maria van Erp, de meesteres van het eenvoudige breischooltje, wordt zwaar ziek en overlijdt al op 4 april 1833, slechts 24 jaren oud. Op haar gedachtenisprentje staat een merkwaardige gedachte geformuleerd, die mede de zwaarte van dit werk illustreert: „Mijn ijver voor de kinderen der behoeftigen heeft mij doen uitteeren‟.
Een zwaar verlies, temeer omdat zich steeds meer kinderen aanmelden. Het werk groeit juffrouw Van den Endepoel boven het hoofd en het lokaal is in feite te klein voor de opvang van zoveel leerlingen. Gelukkig slaagt pastoor Van Erp erin om een ijverige vervangster te vinden voor zijn zus. In Schijndel woont in die dagen een welgestelde, goed roomse familie nl. de familie Gijsbert van der Kant, evenals Van den Berg een bakkersfamilie, wonende in een huis van de 6e kwaliteitsklasse op kadastraal perceel D182 in het centrum nabij het Kerkstraatje, ter hoogte van de huidige winkel van bakkerij Toelen. Diens dochter Helena treedt aan als assistente van Helena van den Endepoel en meteen wordt een splitsing aangebracht: de oudste meisjes blijven onder leiding van juffrouw Van den Endepoel in het bakkerijlokaal en de jongsten worden onderwezen in een van de kamers van de pastorie. Diep in zijn hart is pastoor Van Erp toch niet geheel tevreden, ondanks het fantastische werk van de beide dames. Het is immers zijn allergrootste wens om met name religieuze leerkrachten naar Schijndel te halen. Enigszins jaloers zal hij geweest zijn op pastoor Zwijsen te Tilburg, die in 1832 een congregatie van liefdezusters weet te stichten nl. de Zusters van Liefde aan de Oude Dijk te Tilburg.
Dat motiveert de Schijndelse herder om ook voor Schijndel in die richting krachtdadig acties te ontplooien. Wat zou het mooi zijn, als hij ook het dorp Schijndel zou kunnen verblijden met de stichting van een kloostergemeenschap van liefdezusters. In zijn contacten met collega Zwijsen zal dit vaak onderwerp van gesprek geweest zijn.

Een droom verwezenlijkt.

De historische prent die destijds door tekenleraar Jos Zeegers is gemaakt van de overtocht van Mieke de Bref van Boxtel naar Schijndel

Al mijmerend over de mogelijkheden dwalen zijn gedachten af en denkt hij terug aan de tijd toen hij kapelaan te Boxtel was. Hij herinnert zich een zekere Mieke de Bref, die al eens het verlangen heeft geuit kloosterling te willen worden. Misschien is zij wel voorbestemd voor de Schijndelse congregatie en door God geroepen. Nu doet zich echter een netelig probleem voor, want de oom van Mieke schijnt ernstig ziek te zijn en wordt juist door haar verpleegd. Gelukkig bieden zich Schijndelse inwoners aan om de zorg voor deze dierbare oom, Martinus de Bref, op zich te nemen, tot het moment dat de nieuwe zusters het konden overnemen. Dat is voor pastoor Van Erp een uitstekende oplossing. Enige tijd later komt een Brabantse huifkar voorrijden bij de oude pastorie. Mieke de Bref met haar ziekelijke oom, voor wie de hobbelende tocht Boxtel-Schijndel misschien wel een hel is geweest, arriveren op Schijndelse bodem. In de kronieken van de congregatie wordt gesproken over de vader van Mieke, maar dit blijkt dus niet correct te zijn. Nader archiefonderzoek heeft overduidelijk aangetoond, dat de vader van Mieke al sinds 1827 was overleden. Het tweetal wordt hartelijk ontvangen. Ze blijven er tot aan het voorjaar van 1835. Dan vindt er een emotioneel afscheid plaats tussen deze oom en zijn nicht. Mieke die inderdaad te kennen heeft gegeven kloosterlinge te willen worden, dient daarop grondig voorbereid te worden. De pas gestichte zustercongregatie te Tilburg is de aangewezen plaats, onder de vleugels van pastoor Zwijsen, die inmiddels al de nodige ervaring heeft in het voorbereiden van zusters op het kloosterleven. Mieke moet haar zieke oom achterlaten en overlaten aan de zorg van anderen. Ze krijgt in Tilburg haar opleiding van zuster Michaël, de novicemeesteres. De novicen zijn degenen die aan het begin van hun kloosterleven staan en nog geen geloften hebben afgelegd. Pastoor van Erp heeft zelfs al een zeer toepasselijke naam voor zijn „eerste zuster‟ bedacht nl. zuster Vincentia, genoemd naar de 16de-eeuwse stichter van liefdezusters Vincentius à Paulo. Gelukkig krijgt zij enige maanden later gezelschap van een medenovice in de persoon van zuster Rosalia de Leijer uit Sint Oedenrode. De basis voor de Schijndelse kloostergemeenschap is gelegd en in Tilburg zijn de beide novicen in zeer goede handen om zich terdege te kunnen voorbereiden op hun leven als religieus en hun dienende taak in de Schijndelse gemeenschap. Op 15 april legt zuster Vincentia de Bref haar kloostergeloften af. Intussen zit pastoor Van Erp niet stil. Hij laat in 1836 een nieuwe pastorie bouwen aan de huidige Vicarius van Alphenstraat, want de oude pastorie is voorbestemd als eerste onderkomen voor de Schijndelse zusters.

De stichting van de congregatie is een feit .

Op 31 oktober 1836 keert zuster Vincentia terug uit Tilburg, in gezelschap van de Tilburgse zuster Joseph, die haar de eerste tijd verder zal begeleiden. De aankomst gaat als een lopend vuurtje door het dorp en nieuwsgierigen komen in de Servatiuskerk kijken naar de beide zusters, die in het priesterkoor neergeknield zijn, gekleed in een eenvoudig maar stemmig kloostergewaad. Ze zullen, voor het hoofdaltaar gezeten, gebeden hebben om Gods rijke zegen over het werk wat ze moeten beginnen binnen de Schijndelse samenleving. Daarna blijven de zusters op de nieuwe pastorie, tegenover de Servatiuskerk gelegen, overnachten om daags daarna hun definitieve intrek te nemen in de oude pastorie aan de toenmalige Heikantstraat, de eerste huisvesting van de zusters. De stichting van de congregatie van de Zusters van Liefde te Schijndel is per 1 november 1836 een feit, tot vreugde van velen! In de eerste kloosterregel van de zusters staat een tekst die hieraan herinnert, als de oude, lege pastorie als volgt staat omschreven: “Slechts één uwer betrok op Allerheiligendag van het jaar 1836 dit huis, waarin genoegzaam niets gevonden werd”.

Fragment van de kadasterkaart D1 van het centrum van Schijndel anno 1832.
Prent met als opschrift: „Gezicht op de noord-oostzijde der straat van de gebouwen anno 1836 thans hoofdgebouw en eindgevels van ‟t gesticht van liefdadigheid te Schijndel‟…. Deze afbeelding is, volgens oud-burgemeester P.A.Verhagen, gemaakt van een plattegrondtekening en naar een nauwkeurige schets der gebouwen en beplantingen zoals een en ander zich in 1836 vertoonde. Alle gebouwen zijn in 1884 en vroeger geheel gesloopt en door doelmatige nieuwe inrichtingen vervangen, aldus de oud-burgemeester.
Bestand:Moederhuis 05.jpg
Het mozaïek St. Jozefklooster Ora et Labora wat nu boven de hoofdingang prijkt luidde voorheen St. Jozefgesticht. Het beeld is een geschenk uit 1883 van een zekere mejuffrouw Nicolasina Schrijvers.

In de geest van Vincentius á Paulo.

De jonge congregatie, die aanvankelijk de naam „Zusters van Liefde van Jezus en Maria, Troosteres der Bedrukten‟ meekrijgt, zoals geformuleerd in het oudste regelboek, verandert al snel van naam. In 1842 wordt het officieel „Congregatie der Zusters van Liefde van Jezus en Maria, Moeder van Goeden Bijstand‟. Deze naam is gebleven tot op de dag van vandaag. Een kloosterinstelling zonder kloosterregel is niet denkbaar. Zo’n kloosterregel geeft duidelijk richting aan wat de kloosterlingen zelf voor ogen hebben. In die tijd wordt een heel sterk accent gelegd op datgene wat Vincentius à Paulo in zijn tijd als basis had genomen voor zijn stichtingen van vrouwelijke religieuzen. De oorspronkelijke doelstelling van de congregatie was „de heiliging van haar leden en de dienst aan de naaste door de beoefening van de verschillende liefdewerken‟. Men kiest dan het devies Ora et Labora, zoals dat nu nog prijkt boven de hoofdingang van het moederhuis…..Bid en Werk, wat ook terugkomt in de wapenspreuk van de congregatie! Of kort gezegd…..voor het werk voor de naasten is het van belang dat je een serieus kloosterleven leidt, een leven van regelmatig gebed en van gemeenschappelijke bezinning op je doelstellingen. De kloosterstichters zien dit als algemene basis voor elke kloosterinstelling. Een concrete invulling vindt men in die dagen, zoals al gememoreerd, in de spiritualiteit of geestelijke beleving van een aantal grondwaarden zoals Vincentius à Paulo die geformuleerd had. Hij spreekt van een liefde tot God en een liefde tot de mensen, die hij ziet als een twee-eenheid. Ze liggen in elkaars verlengde. Dat basisprincipe innerlijk beleven en uitdragen leidt tot een optimale verkondiging van de evangelische waarden.

Onderwijs en opvoeding in school en internaat

Pastoor Van Erp besefte maar al te goed dat goed katholiek onderwijs een belangrijke basis zou zijn voor de ontwikkeling van het individu en van de samenleving. Vooral de meisjes uit het dorp, die later een moederrol gingen vervullen, zouden zeer gebaat zijn bij zo’n vorming. Pastoor Van Erp begon met een eenvoudig brei- en catechismusschooltje voor meisjes in de bakkerij van een Wouter van den Berg, op de plaats van het latere weeshuis. De zusters hebben dit verder onder zijn bezielende leiding uitgebouwd. Al in 1858 begonnen ze, als tweede congregatie in den lande, met hun ‘normaalschool’, bedoeld als opleidingsinstituut voor goede vrouwelijke leerkrachten. Die verbleven in het kweekschoolinternaat. Velen van hen zijn na hun studie ingetreden in de congregatie.
In 1906 werd een boerderij van burgemeester P.A. (Peter) Verhagen, pal tegenover het moederhuis, aangekocht om de oude binnenschool te kunnen verplaatsen en werd ter plaatse een tienklassige meisjesschool met bewaarschool gerealiseerd. De school van de zusters had een bijzonder goede naam naast de openbare school uit die dagen.
Naast de stichting van het Sint Barbaraklooster Wijbosch in 1894 en het klooster annex ziekenhuis van Sint Lidwina in 1934, openden de zusters ook scholen buiten het centrum. Het ging om scholen in Wijbosch en Boschweg, in de parochie Hoevenbraak en in 1970 in de nieuwbouwwijk de Beemd. Na het lager onderwijs volgde automatisch het voortgezet onderwijs met o.a. huishoudonderwijs, een avondnijverheidsschool bekend als Mater Amabilisschool voor werkende meisjes, en het in 1957 gestichte Scinlecollege, thans Eldecollege. De congregatie is voor het Schijndelse onderwijs en dus indirect voor de hele dorpssamenleving, van onschatbare waarde gebleken.
Na 1967 treden geen nieuwe zusters meer in, neemt de vergrijzing binnen de kloostergemeenschap toe. Men ziet zich genoodzaakt zich langzaam maar zeker uit de onderwijssector terug te trekken. Particuliere stichtingen, zoals Sint Servaas en Pastoor Van Erp, hebben vanaf de jaren ’70 de leidende rol van de congregatie voor zowel katholiek basis- als voortgezet onderwijs overgenomen.

Ouderen- en ziekenzorg in Barbara en Lidwina

Grote sociale noden die de 19e eeuwse samenleving kenmerkten waren de armoede onder de bevolking, het grote gebrek aan deskundige zorg voor zieken en bejaarden, het relatief hoog sterftecijfer onder jonge mensen en vooral ook de kindersterfte. De RK geestelijkheid stelde alles in het werk om hierin verbeteringen aan te brengen.
In 1870 verrijst naast het moederhuis, aan de zijde van de Kloosterstraat, een vernieuwd gasthuis toegewijd aan de H. Elisabeth. Zieke en bejaarde dorpelingen worden er verpleegd en ouden van dagen kunnen er in pension. De mogelijkheden binnen het nieuwe gasthuis waren echter beperkt.
In 1934, na de stichting van het Lidwinaziekenhuis annex klooster, zijn de bejaarden vanuit het moederhuis op 8 september van dat jaar overgebracht naar Lidwina. Het ziekenhuis daar was een prachtige aanwinst voor Schijndel. Het heeft gefunctioneerd van 1934 tot 1967 en moest toen opgeheven worden, mede vanwege regionale ontwikkelingen en schaalvergrotingsplannen binnen de medische sector. Het Lidwina-ziekenhuis is voortaan te klein. Het kloostergedeelte blijft bewoond door zusters tot 30 november 1994. Na die periode is het gebouw tot 2000 in gebruik gebleven als zorgcentrum voor bejaarden.
Na de definitieve sluiting is er op politiek niveau veel beroering ontstaan over de uiteindelijke bestemming van het gebouw. De voorgevel is intact gebleven en daarachter is een serie appartementen opgetrokken en is de oude kloosterkapel omgedoopt tot sociale ontmoetingsruimte. Naast Lidwina werden ook bejaarden verzorgd in het in 1953 totaal vernieuwde Barbaraklooster [geheel verwoest tijdens de granaatweken van 1944] met ernaast Annahof als een speciale afdeling voor bejaarde en zorgbehoevende zusters. In 1967 is als bejaardenhuis het Mgr. Bekkershuis geopend, dat nog enige tijd onder leiding van een zuster heeft gefunctioneerd. Nu valt alles onder de stichting Verenigde Zorgcentra Schijndel.

Een herenhuis als weeshuis

Een andere sociale nood was de zorg en opvoeding van wees-, voogdij- en schipperskinderen. De schipperskinderen werden al door de zusters van Schijndel opgevangen in hun klooster in Den Dungen, waar een internaat aan verbonden was. In de Hoofdstraat op no. 71 staat een deftig herenhuis met grote achtertuin wat door Willem Verkuijlen in 1929 is verkocht aan de congregatie van de zusters, terwijl de inboedel werd geschonken.
Aanvankelijk had hij het bestemd als tweede rectoraat, maar het bisdom ging hiermee niet akkoord. Dit vraagt om enige uitleg. De pastoors van Schijndel waren immers tot 1885 tevens rector van het moederhuis. In dat jaar is pal tegenover het moederhuis het zgn. rectoraat gebouwd, de woning van de dienstdoende rector, waar nu sinds 1957 het hoofdbestuur, pastoraal team en administratie zetelt. De functies pastoor van de Servatiusparochie en tevens rector van de zusters van het moederhuis is toen losgekoppeld. Ten tijde van de verkoop van het pand van Verkuijlen was er sprake van de benoeming van een tweede rector of conrector, vandaar dat hij meende dat zijn huis daar heel geschikt voor zou zijn. Hem is toen voorgesteld het huis te bestemmen als weeshuis en dat vond hij een initiatief dat helemaal paste binnen zijn ideeën over naastenliefde en liefdadigheid. De weldoener, een invloedrijke figuur binnen de Schijndelse samenleving, was in pension op het moederhuis en bewoonde daar twee grote kamers van de kweekschool. Vanaf eind 1929 is het weeshuis tijdelijk bediend vanuit het moederhuis. Het huis werd vernoemd naar en toegewijd aan Petrus Donders. Op de 5e november 1929 is in de voortuin het beeld van ‘Peerke Donders’, een geschenk van mejuffrouw Van der Putten, officieel onthuld door pastoor H.J.M. Donders. Pas op 14 januari 1930 geeft de Bossche bisschop Mgr. Diepen verlof om het huis als dochterklooster van het moederhuis te aanvaarden en vanaf die datum gaan er ook zusters wonen. Het blijft als weeshuis in gebruik tot ca. 1956. Over de periode 1930-1956 varieert het aantal weeskinderen van 29 tot 59 met een gemiddelde van rond de 40. Dat verblijf is echter wel onderbroken tijdens de oorlogsjaren. Op 10 mei 1940 hebben veel families hun kinderen tijdelijk naar huis gehaald. Tijdens de granaatweken september/oktober 1944 wordt de pastorie van de Servatiusparochie zwaar getroffen.
De zusters gaan met de weeskinderen tijdelijk naar Eersel en de pastoor, twee kapelaans en huishoudelijk personeel nemen tijdelijk hun intrek in het pand aan de Hoofdstraat tot 7 mei 1947. In juli van dat jaar keren de weeskinderen weer terug en blijven er tot 1956. Vanaf die tijd kreeg het weeshuis verschillende bestemmingen en ondergaat in 1977 nog een verbouwing. In 1994 is het pand verkocht aan de gemeente Schijndel die het huis zou doorverkopen. Het beeld van Petrus Donders is op 20 oktober, daags voor de verkoop, al naar de tuin van het moederhuis overgebracht. Tenslotte is het weeshuis, het pand Hoofdstraat 71, een gemeentelijk monument, gekocht door een particulier, die in een gedeelte ervan een kledingzaak vestigde.