U kunt ons steunen door lid van de Heemkundekring Schijndel te worden. Iedere dinsdagochtend zijn wij tussen 9 en 12 uur in de heemkamer: Cultureel Centrum Spectrum, Steeg 9 g, Schijndel. |
Beschrijving van Schijndel door A.C.Brock
Beschrijving van Schijndel door A.C. Brock.
Adrianus Cornelis Brock (Sint-Oedenrode, 26 augustus 1775 – 7 mei 1834) was een historicus uit de 18e/ 19e eeuw. Hij is nooit gehuwd geweest.
Brock studeerde aan de universiteit van Leuven. Hij oefende een breed scala aan taken en ambachten uit. Zo was hij huisschilder, koster en kaarsenmaker. Hij was als correspondent actief voor het Aardrijkskundig Woordenboek van A.J. van der Aa. Hij werd onder meer bekend door zijn studie over zijn geboortedorp: “Beschryving der Vryheid St.-Odenrode” die in 2003 werd uitgegeven en door zijn studie “De stad en Meierij van ‘sHertogenbosch of derzelver beschryving”. (De ondertiteling van deze studie was: Tweede afdeling. Bevattende eene geographische, historische en chronologische beschouwing van de:Steden, Dorpen, Vlekken, Heerlykheden, Gehuchten en Voornaamste Buurtschappen der Meiery. Met een naamlijst der groote en geleerde namen, en kunstenaars, met de wapenen en de namen van eenigen der oud adelyke geslachten, welken bestaan hebben. Door en ten gebruik van A.C. Brock). Dit laatste werk is in zijn handschrift weergegeven en is in 1978 door het Streekarchivariaat “Langs Aa en Dommel” (een voorloper van het BHIC) uitgegeven.
Schijndel wordt daarin als volgt weergegeven:
Een groot en welvarend dorp dat in 1825 3.527 inwoners had; waaronder 34 gereformeerden, twee luthersen en zes joden waren en alle overige de katholieke godsdienst beleden en er veel inwoners de landbouw beoefenen. Er groeit veel hop, waarmee veel handel gedreven wordt, ook groeit er veel hout, waardoor de klompenhandel daar ook veel wordt beoefend. Dit dorp komt in de oorspronkelijke “giftbrief” voor octrooi voor het stichten van de Koeveringse molen in het jaar 1299, in het latijn geschreven, voor onder de naam van Skinle. Ook noemt men andere geschriften Scynle en ook Schyndele.
In het jaar 1309 op Sint Nicolaasdag heeft Hertog Jan II de gemeente aan de ingezetenen van Schijndel, voor een “sekere somme van gereede penningen” en “op eene voortaan erfschyns gegrondt” overgegeven. Hertog Philip III, bijgenaamd de Schone, verpandde Schijndel voor de eerste keer, als een heerlijkheid aan Cornelus van Zevenbergen, met het hoog en laag rechtsgebied, maar ook de jacht en andere Domeinen, in het jaar 1505. Toen die schuld daarna weer was afgelost, verpandde koning Philip II Schijndel in 1559 opnieuw voor de som van 2.350 gulden aan Eduaard II, graaf van Oostfriesland; maar de inwoners losten deze pandpenningen in het jaar 1612 weer af en Schijndel werd weer een hertogsdorp.
Schijndel werd, inclusief zijn Servatiuskerk, in het jaar 1512 door de Geldersen helemaal platgebrand. Hierdoor (vervolgt van Oudenhoven) was dit dorp zo arm geworden dat het niet bij machte was om de kerk te herstellen. Door tussenkomst van Willem van Enckevoirt (later kardinaal) zou Paus Leo X een grote aflaat aan de afgebrande kerk van Schijndel verleend hebben, voor iedereen die in deze kerk drie onzevaders en drie weesgegroeten zou bidden en een gift voor die afgebrande kerk zou doen, welke aflaat ook in ’s-Hertogenbosch gedrukt werd.
In 1583 werd Schijndel, door het Staatse leger, onder de overste Yselstein, helemaal verbrand en vernield. De Franse krijgsbende roofde het hele dorp, te weten alles wat buiten de slagbomen van de kom van het dorp lag, leeg, en daaronder “de twee adelijke sloten”, maar ook alles uit de kapel in het Wijbosch tot de torenklok toe. Op 10 juli 1672 en de dagen daarna waarbij van de boeren behalve ontelbare schapen en varkens, 89 paarden, 179 “rundbeesten”, tussen de 30 en 40.000 ponden hop en alle meubels, gestolen werden. Ook moesten de inwoners de kerk voor 200 gulden vrijkopen om deze voor brand te behoeden. In 1721 heerste hier “een zeer kwaadaardige ziekte”, waardoor veel inwoners stierven.
In Schijndel is een zekere boerenzoon, genaamd Jan van Amstel, geboren in Gemert. Omdat hij de bevelen van zijn vader had overtreden, had hij uit angst voor straf de vlucht genomen en nam dienst op zee, waar hij zich zo goed gedroeg dat hij kapitein werd van een oorlogschip van 64 stukken (=kanonnen). Hij was een van de dapperste zeelieden, stierf in 1669 aan land en werd in zijn toenmalige woonplaats Schijndel begraven. Zijn grafzerk is onlangs nog in de kerk aldaar aangetroffen en is versierd met het volgende vers, vervaardigd door de Vader van de Hollandse dichters Joost van den Vondel en luidt aldus:
- Hier rust de eer der Amstel heeren,
- Die Turken won en ook den Zweed.
- Hielp met kracht de Finnen keeren
- En Gustavus zeemagt sleet.
- Tromp de hand bood twee paar dagen
- In den slag met Brittenland
- Zwaar gewond, maar nooit verslaagen
- Streedt voor ‘d eer van ’t vaderland,
- Loofd dien grooten Zeebeschermer
- Schryft zyn naam in eeuwig mermer.
- Hier rust de eer der Amstel heeren,
Toen Jan van Amstel zijn ouders eens ging bezoeken, nam hij, als bewijs dat hij de Middellandse Zee van schuimers en vijanden had schoongeveegd de bezems die aan boord werden gevoerd met zich mee en plaatste deze, ten teken van zijn overwinning, op zijn ouderlijke woning. Dit huis is nog bekend onder de naam van De Steenen Kamer.
Schijndel, een van de mooiste en trotse dorpen, niet alleen van Peelland, maar zelfs ook bij die van de Meierijse Kwartieren, ligt twee uur ten zuidoosten van ‘s-Hertogenbosch en één uur gaans ten noorden van Sint Oderode, is in het midden zeer dicht betimmerd met fraaie en voortreffelijke gebouwen. Het Raad- of Gemeentehuis dat aan de Straat ligt is een uitmuntend gebouw dat slechts een paar jaar oud is. Het heeft een hardstenen voorgevel en is van een fraai koepeltorentje voorzien.
De protestanten bouwden aan de zuidzijde van het dorp een koepelkerkje met een spits torentje. De parochiekerk, toegewijd aan de H. Servaas, bisschop van Maastricht of Tongeren, ligt in het midden van het dorp. Het is een groot en licht kruisgebouw. De toren die zwaar is maar laag, had voorheen ook een lage kap, maar is enige jaren geleden voorzien van een fraaie en hoge spits. Deze kerk, die sinds 1648 voor de protestantse godsdienst was gebruikt, en van de katholieken was afgepakt, wordt sinds 23 juli 1811 weer door deze laatsten gebruikt.
Aan de noordzijde van en dicht bij het dorp staat de windmolen die, hoewel een van de zwaarste van ons land, echter in het jaar 18.. (het jaartal is niet verder ingevuld) in zijn geheel overgebracht werd. Vanaf zijn eerste standplaats drie kwartier verder.
Hier lagen buiten het dorp “twee Adelyke Sloten”, een in de buurt Elschot, genaamd het slot Emmaus, en het andere, genaamd Groenendaal, lag in de buurt Hermalen. Na eerst in boerenwoningen veranderd te zijn, zijn deze uiteindelijk gesloopt. Nog dichterbij dan Hermalen ligt ten zuiden van en dicht bij de straat de buurt de Heikant. En ten noordwesten ligt de buurt de Voort, beide buurten met goede huizen.
Hermalen
Een uitgestrekt gehucht doorgaans verdeeld in Voor- en Achter-Hermalen volgens de ligging ten opzichte van het dorp. Hier lag het Slotje Groenendaal en in het Achter-Hermalen zijn nog enige grondslagen te zien van een oratorie of heiligenhuisje dat daar vroeger gestaan heeft.
Wijbosch
Een groot gehucht ten zuidoosten van en op ongeveer een kwartier van het dorp. Hier staat een grote kapel met een spits torentje, voorzien van een klok en uurwerk. De kapel is aan Sint Antonius Abt gewijd en werd vroeger door de inwoners van dit gehucht gebruikt en werd bediend door een priester met als titel “Beneficie”. In de grond vindt men hier veel bomen, struiken en wortels daarvan, als bewijs dat dit een bos geweest is. Mogelijk dat hier vroeger een gewijd bos van de Heidense inwoners van deze streken heeft gelegen (van welk Gewyd Bosch in C. Tacitus Hist. Lib. W. Cap. 22 melding gemaakt wordt) en waarvan dir gehucht zijn naam gekregen zou hebben.
Oetelaar
Een kleine, niet “aanmerkelijke” buurt. In deze buurt waarschijnlijk het stamhuis is van het oud adellijk Meierijsch geslacht, genaamd van Oetelaar, ten minste is deze familienaam van hier afkomstig. Tevens heeft er in het verleden een eveneens beroemd geslacht, genaamd Van Schyndel, zijn naam van dit dorp ontleend.
Na de vrede van Münster 1648
Toen de Gereforcmeerde godsdienst in de hele Meierij werd ingevoerd, schijnt hier in Schijndel de Katholieke godsdienst geheel gestopt te zijn door verbanning van haar pastoor; zoals vermeld in een notariële akte (Notulen van J. van den Heuvel te St. Ode Rode, op het Raadhuis, in verscheidene boeken berustende) waarin verklaard wordt: “dat op 13 april 1649, Jonker Cornelus Proninck van Deventer, de pastoor van Schijndel, die “voorbijgaand bij Joachim Janse van der Schoot (eiser in deze) was gelegerd, gevangen heeft genomen “en dat hij (eiser) met Gysbert van den Bogaert en de secretaris Nicolaas Peters van Grinsven daarover “met de eerdergenoemde Kwartierschout Deventer op 16 mei zijn overeengekomen en de verdeling “gemaakt op honderd gulden in geld, een oxhoofd ((de inhoud van een groot vat) wijn, waarvoor “betaald is 45 gulden en drie stuivers, alsmede een hoed (inhoudsmaat die in Nederland tot het eind van de 18e eeuw gangbaar was en gelijk stond aan 11,72 hectoliter; Wikipedia) haver, daarvoor 38 gulden gegeven, enz.
Hierbij tekent het Katholiek Memorieboek aan dat na de vrede van Munster de katholieken van Schijndel hun godsdienst op verschillende plaatsen buiten het Statengebied hebben moeten uitoefenen. Zoals uit een aantekening blijkt dat zij onder pastoor Henricus van Geldrop, omstreeks het jaar 1666, een kapel en bidplaats hadden opgericht op het gehucht den Haan bij de Hooge Heide, onder het Ravesteins dorp Uden. Later hebben de Schijndelse katholieken een schuurkerk gebouwd, ten zuiden van de parochiekerk, doch deze is afgebroken. De tienden(pachtgeld) onder leiding van de parochie van Schijndel werden in het jaar 1545 door de deken van ’s-Hertogenbosch Philippus de Spina (van Doorn) verleend en verzameld aan de theologische faculteit van de universiteit van Leuven. Alle inkomsten uit die tienden moesten besteed worden aan cursussen of studeermiddelen van studenten in de godgeleerdheid. Deze afspraak werd door Paus Paulus III en Keizer Karel V bekrachtigd. Hierdoor zijn vele studenten van ons vaderland in hun Godgeleerde studies ondersteund tot geestelijke voorziening van ons bisdom, tot de laatste omwenteling van ons land, toen alle stichtingen met dat soort doelen zijn opgeheven.
In 1721 is Sylvester Waltherus Idelet pastoor van Schijndel. Deze pastoor heeft in de hogeschool van Leuven twee beurzen gesticht voor de studies filosofie en theologie waarmee hij de jeugdigen begunstigde. In de eerste plaats kwamen hiervoor in aanmerking verwanten van hem, verder de bewoners van Someren (zijn geboorteplaats) en Asten en vervolgens jongeren die in de rest van de Meierij van ’s-Hertogenbosch geboren zijn.