Welkom op Schijndelwiki - de encyclopedie voor Schijndel

U kunt ons steunen door lid van de Heemkundekring Schijndel te worden.

Klik HIER om lid te worden

Iedere dinsdagochtend zijn wij tussen 9 en 12 uur in de heemkamer: Cultureel Centrum Spectrum, Steeg 9 g, Schijndel.

Oorlogsherinneringen Betsy van Meersbergen

Uit Schijndelwiki
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Betsy van Meersbergen[1]

Diverse Schijndelaren hebben tijdens de 2e wereldoorlog op een of andere manier een dag- of notitieboekje bijgehouden. Veel hiervan is in de loop der jaren verloren gegaan, of komen na lange tijd weer boven tafel.

Betsy van Meersbergen heeft geen notities bewaard, maar heeft geput uit herinneringen. Daardoor is de samenhang van het verhaal soms wat onduidelijk, maar toch zeker het lezen waard.


Het leven begon voor mij al gauw anders te worden.

De oorlog brak uit. Op een zondagmorgen, in de eerste week van mei van het jaar 1940, waren er honderden vliegtuigen in de lucht. Wij zagen allemaal parachutes naar beneden komen.

Vader zei: “Nu begint het pas echt te worden”. Ik vroeg of ik bij ons naar de heide mocht om de parachutes op te gaan halen. Maar dat was te gevaarlijk vond vader. Wij woonden dicht bij het spoor waar de Duitsers met de trein door Schijndel met munitie naar Duitsland gingen.

Mijn huis waar ik geboren ben heeft mijn vader zelf laten bouwen. Hij was toen 50 jaar. Was afgekeurd voor te werken, hij was met zijn enigste broer Hendrik altijd aan het spoor geweest.

Had in verschillende plaatsen en ook in Duitsland gewerkt. Maar hij kreeg een hartkwaal en mocht niet meer zo hard werken.

Toen is hij er helemaal mee gestopt en ging dat huis op de plein bouwen en zelf groente, varkens en kippen houden om 10 kinderen groot te brengen.

Al gauw kocht vader een heel bos op het plein. Toen begon hij huizen te kopen en dan verhuren. Hij kocht overal grond om er huizen op te zetten. De bedoeling was om 10 huizen te zetten achter op het land waar we woonden, voor ons allemaal één.

Maar toen kregen we te horen dat er niet op die grond gebouwd mocht worden. Toen begon voor vader de ene strop na de andere te komen. Al zijn grond werd onteigend door de gemeente voor wegen en stoplichten. Je kreeg bijna niets voor de grond terug.

Jansen de Wit wou heel graag ons huis met de grond kopen, daar op de tip. Alle andere huizen en grond om ons heen waren al verkocht. We konden er voor krijgen wat we wilden, maar vader wilde niet omdat hij dan niet meer naar zijn land kon om te tuinieren.

Tegen de tijd dat vader 75 jaar werd ging zijn gezondheid terug uit. Hij kreeg last van zijn prostaat en ook zijn hart en blaas waren niet al te best.

Toen heeft hij een brief geschreven naar Jansen de Wit om zijn huis alsnog te verkopen. Mijn broers en wij ook wilden het niet. Nu, dat viel tegen, ze hadden geen interesse meer. Zij wilden toch niet meer uitbreiden, dus hebben we het aan een particulier verkocht voor maar fl. 23.000,-, terwijl we eerst fl. 55.000,- kregen.

Toen het beschreven was, is vader een paar dagen later aan een hartstilstand op cupris avond om half 12 overleden.

Wij zijn, mijn broer en zus Diena en moeder en ik, verhuisd naar de Wilhelminalaan, want dat was ook een huis van ons moeder en vader. Daar heb ik gewoond, totdat ik ging trouwen.

Mijn huis waar ik geboren ben staat er nu nog hetzelfde bij als toen. Het staat op de Plein op een tip met een spitse tuin er voor. Achter was een boomgaard met een stuk land om aardappelen en groenten te zetten. Het huis staat er nu nog, midden op de weg. Aan allebei de kanten waren er alleen karsporen.

Nu staan er huizen en lopen er wegen langs, maar het huis is blijven bestaan op de tip. Toen waren er maar vier huizen; aan de linkerkant twee boerderijen en twee burgerhuizen. Voor in de tuin hadden we prachtige bossen blauwe en roze hortensia’s. Aan het huis waren van die mooie groen vensters. Ik vond het zelf een mooi, groot huis.

Al gauw kregen we met de oorlog te maken. Wij moesten de radio inleveren, want daar stond een grote boete op. Zo ook met de fietsen die op luchtbanden reden. Vader heeft een groot gat achter in de tuin gegraven en daar in de kuil alle fietsen, het waren zes nieuwe fietsen, begraven.

Wij hadden thuis in de bergingsschuur een muurkast in het huis. Daar had vader de nieuwe radio in gezet. Hij had hem niet in willen leveren wat heel gevaarlijk was, maar hij had een tweede radio gekocht om ze om te tuin te leiden. De veel kleinere radio leverde hij wel in.

Laat ik nou verstoppertje spelen met de kinderen uit de buurt en daar vielen we op de radio….Het was heel spannend dat ze het thuis niet zouden verraden, want dat was levensgevaarlijk geweest.

Je begon steeds meer bij de oorlog betrokken te raken. Ik herinner mij de dreiging van de razzia’s nog goed. ’s Zondags als de mis werd opgedragen kwam de SS-overste, De Kin heette hij, met de trein uit Den Bosch naar Schijndel. Alle jonge jongens die dan in de kerk waren werden dan opgepakt en moesten met de trein naar Duitsland. Daar werkten ze in fabrieken om munitie te maken voor hun kanonnen die tegen ons werden gebruikt.

Ik weet nog dat mijn broers en hun vrienden weg kropen onder de duikers van de sloten daar.

Daar bleven ze zitten tot de Kin weer was vertrokken. Elke nacht waren er om twaalf uur honderden vliegtuigen van Amerikaanse en Engelse vliegers die naar Berlijn vlogen om daar de stad te bombarderen. Als ze terug vlogen werden ze heel erg beschoten door de kanonnen van de Duitsers.

Wij moesten dan ook altijd uit bed komen, want elke dag werden er veel vliegtuigen neergeschoten. Deze zouden ook op ons huis kunnen storten. De Duitsers hadden overal in het dorp kanonnen gezet.

Ook op school kregen we er mee te maken, want we hadden geen schuilkelders. Als overdag de gevechten tussen de Engelse en Duitse vliegtuigen begonnen moesten we uit de klas en op de gang op de grond gaan liggen. Als dan het alarm afging, dat het weer veilig was, vloog ik naar huis, omdat ik bang was dat er een vliegtuig op ons huis was gevallen.

De eerste granaat die in Schijndel viel was bij ons in de achtertuin. Het was voor ons een grote schok; zo dicht bij dachten we toen. Er waren heel veel mensen komen kijken naar het gat dat in de grond geslagen was. Voor onze begrippen was het heel groot en diep.

Het leven ging weer gewoon zijn gangetje. Zo af en toe hoorde je waar over gesproken werd, want de televisie bestond toen nog niet.

Na ongeveer 4,5 jaar oorlog kwam de dreiging steeds dichterbij. Onze buurman, die woonde aan het einde van de straat, had twee zonen en twee dochters. Een van de zonen was een braniemaker, zo van “je weet wel dat ik dat durf”.

Op een keer was hij op het kerkplein in het dorp en riep van alles naar de Duitsers die in de kerktoren zaten. Dat pikten de Duitsers niet en hebben hem vanuit de toren doodgeschoten. Hij was in ons dorp het eerste slachtoffer van de oorlog. Het maakte veel angst en woede los. We hoorden steeds vaker verhalen van mensen die opgepakt werden en van Joden die naar kampen moesten.

Verder was het vrij rustig, totdat de Duitsers gingen verliezen.

De Amerikanen en Engelsen waren in Frankrijk aan wal gegaan; dit werd D-day genoemd.

De soldaten die bij ons lagen werden zo in het nauw gedreven dat ze van angst niet meer naar het front gingen. De commandant zei: “als je niet gaat ben je een deserteur en als je wegloopt moet ik jullie doodschieten”. Een van de soldaten gilde van angst en zette het op een lopen. Hij werd toen ook echt doodgeschoten. De commandant vond het zelf verschrikkelijk maar moest wel een voorbeeld stellen dat het menens was zodat ze er niet allemaal vandoor gingen. Het waren kinderen en nog maar net van school, maar ze moesten toch al gaan vechten. Ik vond het net zo erg voor hun, ook al waren het dan Duitse soldaten. Zij hadden ook ouders, broers en zussen.

De commandant vertelde dat hij in Normandië een week door een mijnenveld had moeten kruipen. Hij zei dat hij er 20 jaar ouder van was geworden omdat er elke seconde een mijn zou kunnen ontploffen.

Het was voor de bazen net zo min een goede tijd. Al vinden veel mensen, dat het hun eigen schuld was; Hitler was de man die het voor het zeggen had en niet degene, die het moesten uitvoeren. Het is zo als altijd: er zijn goede en slechte mensen onder ons.

Op een dag hoorden we heel veel vliegtuigen over komen. Wij zaten onder de grond en wisten niet wat er gebeurde. Er viel Vorsper bommen op de fabriek van Jansen de Wit. Intussen waren sinds een paar dagen twee deserteurs van een ander bataljon bij ons in de schuilkelder gekropen en zij wilden er niet meer uit. Wij waren erg bang maar mochten hen niet verraden aan de Duitsers in ons huis. Zij wilden achter de linies komen om naar Duitsland te vluchten.

Vervolgens kwam de commandant ons zeggen niet langer in de schuilkelder te blijven vanwege het gevaar. Wij kregen een paar uur de tijd om weg te komen.

Toen we boven de grond kwamen zagen we allemaal kapot vee. Overal in de tuin, op de wei en in de sloot lagen de koeien, varkens, kippen en paarden. Het was een verschrikkelijk gezicht.

Wij woonden dicht bij de kousenfabriek van Jansen de Wit. Bijna de hele bevolking van Schijndel was daar werkzaam. Ineens kwamen vliegtuigen heel laag over ons hoofd gevlogen en zagen we een soort witte mist optrekken naar de fabriek. Eén seconde later stond alles in brand. Later bleek dat fosforbommen waren gegooid. Deze bommen branden vanzelf als ze het doel bereiken.

De Duitsers begonnen te schreeuwen, dat we vlug weg moeten gaan, maar wij hadden weken niets meer gehoord en gezien van ons dorp.

Vader stelde voor de nieuwe fietsen uit de schuilkelder te halen, wat kleding in te pakken en te vluchten. We zouden wel kijken waar we uitkwamen voor de nacht zou vallen. De Duitsers keken hun ogen uit, toen er zes nieuwe fietsen tevoorschijn kwamen, maar hielpen ons om zo snel mogelijk weg te komen. Voor de veiligheid brachten ze ons nog een stuk op weg. Als we moesten schuilen om niet door scherven geraakt te worden, kropen we achter de kapotte koeien en paarden langs de weg.

Vader zei dat we naar de Vossenberg aan de andere kant van het dorp zouden gaan. Dat lag meer richting Middelrooi bij Berlicum. Daar hebben we bij mensen aangeklopt en mochten we met vader, moeder en tien kinderen voor een nacht blijven.

De volgende dag vertrokken we naar Berlicum want vader dacht dat het daar wel veilig was. Toen we daar te voet aankwamen, klopten we aan bij een boerderij, waar twee weduwen woonden en mochten blijven. Mijn vader zei: “we zullen eerst met zijn allen een grote schuilkelder maken voor het geval er hier ook gevochten gaat worden”. Ze waren nog niet klaar of er werd vanaf de weg met een kanon geschoten dat daar ’s morgens door de Duitsers was neergezet. De boerderij stond meteen in brand en de Duitsers joegen ons het huis uit. Maar ze gingen voor de deur staan, zodat we er niet uit konden. Het huis stond inmiddels in lichterlaaie.

Vroeger hadden de boeren achter in hun huis een klein raampje. Dat heet een geut en was heel laag onder het dak gebouwd. We werden met zijn allen in dat kamertje gedreven. De Duitsers gingen buiten voor de deur staan. Intussen was de vloer al bloedheet aan het worden en de kamer was vol rook. Vader begon ons allemaal door het kleine raampje te duwen. De twee weduwen waren echter te dik, dus heeft vader ze er gewoon uit gestampt en toen zichzelf gered.

Ondertussen was iedereen op zichzelf aangewezen. Mijn broer Antoon, mijn zus Nellie en ik bleven bij elkaar. De kogels vlogen om onze oren en wij maar hollen naar het eerste beste huis in de straat verderop. Het bleek een bakkerij te zijn en die mensen hebben ons toen naar binnen getrokken.

Wij waren helemaal overstuur en bleven maar huilen omdat we niet wisten waar de rest van de familie was gebleven.

De Duitsers gingen weer op de vlucht en wij moesten die dag om 12 uur Berlicum verlaten. Zonder te weten waar we naar toe moesten besloot vader door Rosmalen naar ’s-Hertogenbosch te gaan. We pakten een bundeltje met wat spullen en toen ik al vast naar buiten ging, sloeg er plotseling een granaat vlak bij mij in de grond. Er waren een man en vrouw voor mij op de weg en ik meen me te herinneren, dat zij gewond raakten. Ik kon me op dat moment niet meer bewegen en vader trok me naar binnen. Het is na al die jaren nog steeds zo dat, als er iets ergs gebeurt, ik me ineens niet meer kan bewegen. Even later weer wel.

Wij zijn nu op weg naar Rosmalen. Honderden mensen met kar en paard, kruiwagens of fietsen, vluchten voor het geweld dat we voortdurend horen. Als er granaten werden afgeschoten vlogen we naar de kant, op de grond of in een sloot. Mijn tweelingzus Nellie, mijn jongste broer Toon en ik waren erg bang.

Eindelijk was het zover. Doodvermoeid van het lopen kwamen we in ’s-Hertogenbosch aan. We werden met honderden mensen ondergebracht in een klooster op de Pettelaar. De toestand was een paar dagen later weer hetzelfde aan het worden, aangezien wij steeds “voor uit liepen”. Want ook hier moesten de Duitsers weer terugtrekken.

Wij hoorden veel verhalen van mensen die zwaar gewond waren door de bombardementen op de fabriek in Schijndel. Dat was de tijd dat wij uit Schijndel gevlucht waren. Mijn vriendinnen Liza en Greetje Coppens woonden vlak bij mij in de buurt, aan de grote weg. Op één dochter na is het hele gezin gedood. Ze waren in dezelfde tijd als wij uit hun huis gevlucht maar zij waren door het dorp gegaan en wij achterom. Gedeeltes van hun lichamen lagen in de goot.

Andere mensen hadden hun benen en armen er af. Alle gewonden, er waren zelfs blinden bij, lagen in het Groot Ziekengasthuis in ’s-Hertogenbosch. Ik wilde ze gaan bezoeken. Ik heb ze nog altijd terug gezien omdat zij in Schijndel zijn blijven wonen.

Intussen werd de stad beschoten waardoor het levensgevaarlijk werd in het klooster waar we zaten. Er waren immers geen schuilkelders, dus als er een aanval was moesten we gewoon op de gang gaan liggen. Daar waren niets dan ramen, dus een paar voltreffers werden precies in de gang tot ontploffing gebracht. Mijn oudste broer Johan en ik geloof mijn broer Henk, dat weet ik niet zeker meer, zijn levend onder het puin begraven. Wij kwamen er met wat schrammen en bulten van af.

Wij hadden gehoord dat Schijndel al zes weken bevrijd was en we wilden graag terug in de hoop, dat ons huis er nog zou staan. De Engelsen zeiden dat het nog te gevaarlijk was op de weg waardoor we moesten wachten. Eindelijk, op een zaterdag, kregen we toestemming en zijn we allen te voet terug gegaan.

We hadden niets van de bevrijding mee gekregen en dus keken we onze ogen uit naar alle jeeps en tanks van de Canadese en Engelse soldaten. Zij bleven ons groeten met een schuin hoofd of een knik. Toen het donker werd, we hadden geen horloge of zo iets, moesten we van vader vlugger gaan lopen. Op straat was nog geen verlichting en anders zouden we niets van het huis zien waar we in sliepen. Het werd al winter dus werd het al vroeg donker. Toen we bij het huis aankwamen zagen we, dat het vol gaten zat. Al onze spullen lagen verspreid en waren kapot. In de kelder, waar we wilden slapen, lag alles onder het bloed.

Voor de veiligheid lagen boven op de opkamer grote bossen hout opgestapeld om de scherven op te vangen. Dan maar in de schuilkelder kijken. Toen bleek dat we daar niet hadden kunnen blijven omdat deze vol water stond. Doordat het winter werd was het water gaan stijgen.

Zo goed als het ging sliepen we met zijn allen op de grond. De volgende dag kwamen onze buren kijken. Zij waren al zes weken eerder in hun huis getrokken en vertelden dat er bij ons steeds bewakers waren vanwege de dieven, die in ons huis kwamen zoeken.

Ons huis werd weer bewoonbaar gemaakt en telkens als wij bij de buren melk en eieren gingen halen, zagen wij spullen van ons staan. Toen bleek dat zij onze spullen gewoon meegenomen hadden.

In Nederland begon de opmars bij de brug in Arnhem, maar dat werd een grote ramp. De parachutisten kwamen in de vuurlinie terecht waardoor hele compagnieën er aan gingen. De opmars was niet meer tegen te houden.

De afgang van de Duitsers begon. De laatste maanden waren ze in ons land bezig geweest om de Joden en verzetsstrijders op te pakken. Om hen naar kampen te brengen om nooit meer terug te keren zoals de geschiedenis weergeeft.

Intussen werd het bij ons in het dorp heel gevaarlijk. Het terugtrekken van de Duitsers ging met veel geweld gepaard. In onze tuin kwam een heel groot kanon te staan dat ’s nachts zo erg te keer ging, dat je in bed lag te schudden. ’s Nachts bombardeerden de Engelsen de linies die door ons straatje liepen. Wij woonden dus net in de vuurlinie.

’s Morgens hadden de Engelsen het dikwijls veroverd, maar ’s avonds veroverden de Duitsers het weer terug. Het was geen leven meer in het huis. We hadden wel een grote kelder, maar die was door de Duitsers in beslag genomen voor hun gewonde soldaten. Elke dag opnieuw was een verschrikking. Jongens van nog maar 17 of 18 jaar oud waren al van de Hitler-jeugd. Er waren genoeg kindsoldaten die huilden als ze weer naar het front moesten. Enkelen kropen bij ons in de sloot uit angst voor de vliegtuigen die alsmaar bommen gooiden. Ze wisten heel goed dat als ze weer moesten gaan vechten, dat ze dan verminkt konden worden. Sommige jongens hadden hun armen en/of benen al verloren.

De commandant sprak heel veel met vader, want hij en mijn zus Mien moesten voor de soldaten koken. Zelf zaten we met 20 mensen uit de buurt in de grote schuilkelder. Mijn vader en broers hadden deze onder de grond in de tuin gegraven. Een heel diep gat met daar op bergen zand. Van buiten zag je een groot gat bekleed met gras en een deur, waar we doorheen kropen.

Hier hebben we drie weken gezeten, want om ons heen gingen de beschietingen de hele dag heen en weer. Van de Duitsers mochten we er alleen uit om wat te eten, of naar het toilet te gaan.

In de andere schuilkelder, achter in de tuin, zaten alle fietsen van mijn broers en zussen en andere spullen, die je niet mocht hebben. Dat zat bijna 5 jaar onder de grond, zonder dat iemand daar iets van wist.

Veel dingen hebben we niet meer terug gehad. Onze andere huizen waren niet zo beschadigd, dus viel het allemaal nog wel mee.

Het gewone leven begon weer tot er V-1 kwamen. Dat waren afschuwelijke dingen. Een tijd later V-2 met een geluid, dat leek op een wasmachine. Tijdens het schrijven hoor ik het nu weer, heel gevaarlijke dingen. Als je ‘m aan hoorde komen en het geluid hield op, dan moest je maken dat je weg kwam en dan zag je hem dalen en vuur spuwen. Ineens gleed hij naar beneden en was er een vuurbal en een grote krater. Als ik naar school liep of naar huis, dan moest je altijd op de grond gaan liggen of tegemoet lopen.

Een keer was vader het dak op geklommen en in paniek gilde ik “kom er af, daar komt een V-2 aan”. Recht voor ons dak stopte hij en gleed langs ons huis. Als een vuurbal voorbij kwam en een stukje van het huis terecht kwam dacht je weer: gelukkig. Ik heb er veel angst van gehad en vond het verschrikkelijke dingen. Niet lang daarna hoorde je, dat de oorlog voorbij was.

Wij hebben hier in Brabant geen honger geleden, maar later hoorden we dat er in Amsterdam en het noorden hongersnood was geweest. Zoetjes aan kwam er meer informatie over alle verschrikkelijke dingen, die in de oorlog gebeurd waren. We hadden vijf jaar geen nieuws gehoord en nu kon dat weer via de radio.

De bevrijding ging gepaard met optochten van de buurt en spelen voor het volk. Bij onze spoorlijn lag een tentenkamp van Canadese soldaten. Wij als kinderen gingen daar allemaal naar toe en kregen lekkere kwatta’s en sigaretten. Maar wij gingen ook in de tenten en dan waren er plaatselijke meiden die met de soldaten vrijden. Wij wisten dat dat niet goed was, maar mijn allereerste seksuele gevoel heb ik daar gevoeld.

Met mijn twaalf jaar werd ik smoorverliefd op een jongen bij ons uit de buurt. We schreven briefjes naar elkaar maar een kusje durfde ik nog niet. Deze verliefdheid heeft drie jaar geduurd. Op school werd ik uitgemaakt voor jongensgek. Dan moest ik uren bij hoofdzuster voor de klas staan en zou zij wel eens een brief sturen naar mijn ouders. Een ja hoor, ik mocht na school niet meer buiten.

Bronnen, noten en/of referenties
  1. Heemblad Rond die Cluse 18e jaargang nummer 1 bladzijden 14 tot en met 20