Welkom op Schijndelwiki - de encyclopedie voor Schijndel

U kunt ons steunen door lid van de Heemkundekring Schijndel te worden.

Klik HIER om lid te worden

Iedere dinsdagochtend zijn wij tussen 10 en 12 uur in de heemkamer: Cultureel Centrum 't Spectrum, Steeg 9 g, Schijndel.

Klompenfabriek Oerlemans Schootsestraat

Uit Schijndelwiki
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Klompenmakerij - woonhuizen.
Schootsestraat 45-47-49 - 02.jpg
Schootsestraat 45, 47 en 49.
Gebruik Bedrijfsruimte - woonhuis.
Gereed ca. 1940.

Klompenfabriek Oerlemans[bewerken | brontekst bewerken]

Ligging van het complex[bewerken | brontekst bewerken]

De voormalige klompenfabriek van Oerlemans is gelegen aan de Schootsestraat. Deze straat maakt deel uit van een uitvalsweg die vanuit de Hoofdstraat in het dorpshart in zuidwestelijke richting door het buitengebied verloopt richting Boxtel. Het eerste stuk van dit tracé heet Kloosterstraat en bezit aan de westzijde van de straat nog het imposante, grotendeels laat 19e en vroeg 20e-eeuwse kloostercomplex. Nadat deze straat wordt doorkruist door het tracé Heikantstraat/Pastoor van Erpstraat, gaat de benaming over in Schootsestraat. Verder in zuidelijke richting wijzigt de naam vervolgens in Boxtelseweg.
In het bouwblok dat omgeven wordt door de Schootsestraat, Pastoor van Erpstraat en de Putsteeg ligt de klompenfabriek aan de westzijde van de Schootsestraat. Ter plaatse van de fabriek bevinden zich twee grote en diepe percelen met daarop een stuk teruggeplaatst van de weg industriële bebouwing. Het rechter perceel is thans (2005) nog in gebruik als gemeentewerf en bood daarvoor plaats aan de houtzagerij van Oerlemans, die in 1965 van de naastgelegen klompenmakerij was afgesplitst.

Op het linker perceel bevindt zich de klompenfabriek. Hier doemt achter een teruggeplaatst hek met daarachter een hijs/loopkatinstallatie voor het verplaatsen van boomstammen naar de tegen de gevel van de fabriek geplaatste zaag, het tweelaags, bijna vierkante fabrieksgebouw op, omgeven door aanbouwsels met rechts er naast en achter een langgerekte zwarte schuur. Tegen de rechterzijgevel en achtergevel staan diverse veelal jonge aanbouwsels. Achter het perceel sluit een groot tuin- en bosperceel aan met daarop een bij de fabriek behorend populierenbosje.

Links van de oprijlaan naar de fabriek staan dicht op de straat een rij grotendeels vooroorlogse woningen. Van het twee-onder-één kap huis op de rechterhoek, naast de poort behoort de rechter helft aan de familie Oerlemans, die in het achterhuis de keuken en het kantoortje hebben, met daarachter weer een rechthoekige langwerpige éénlaagse werkplaats en een daar weer haaks op gebouwde houten loods. Het terrein heeft als kadastrale aanduiding thans: Schijndel, sectie C. no. 5218, oppervlakte 1990 m2.

Beschrijving[bewerken | brontekst bewerken]

Klompenmakerij Oerlemans Schootsestraat 45.

Op het terrein tussen de straat en de fabriek bevindt zich voor de fabriek de houtopslag, vanaf de straat gezien verscholen achter een haag. De daar opgeslagen boomstammen konden met de nog aanwezige deels uit stalen H- en I-balken bestaande loopkatconstructie met katrol, rolbaan en boomgeleiders, verplaatst worden naar de voor de voorgevel opgestelde zaagmachine. Deze machine zaagde de boomstammen in schijven, waarna het hout de fabriek werd binnengebracht voor verdere bewerking.

De kern van het fabriekscomplex wordt gevormd door een bijna vierkant (ongeveer 15,40 x 16,90 meter metend) fabrieksgebouw met een opbouw van twee bouwlagen onder een plat met bitumen gedekt dak met boven de gevels een overstek op gesneden klossen. Tegen dit bouwwerk met haar bakstenen gevels en reeksen rechthoekige vensteropeningen zijn in het verleden geleidelijk aan meerdere aanbouwen geplaatst. Tegen de voorgevel bevindt zich een luifel, bestaande uit een lessenaarsdak op vijf stalen, tegen de gevel bevestigde vakwerkspanten, waaronder een zaagmachine is opgesteld. Rechts van de luifel bevindt zich tegen de gevel een draaibare stalen kraanboom bestaande uit een l-profiel als katrolrails, opgehangen aan een in grondvlak driehoekige vakwerkkraanmast of boom. In de bevestiging bij de gevel is het draaischarnier van de kraan opgenomen. Tegen de linker zijgevel staan twee rechthoekige, relatief jonge aanbouwen. Aan de voorzijde betreft het een trafohuis met twee bakstenen gevels en een plat dakje en daarnaast een grote rechthoekige ruimte met wanden van gasbeton en kalkzandsteen en een plat dak waarop de buizen en trechters uitkomen van de afzuiging van houtsnippers, zaagsel en houtmeel, die in de ruimte verzameld worden. Tegen de achtergevel staat een conglomeraat van bouwsels. Allereerst betreft het een forse veranda-achtige constructie onder lessenaarsdak met houten liggers en houten stijlen met schoren, later afgesloten met damwandplaten. In deze overkapping staat ondermeer de stoomketel en het stoomvat opgesteld voor de behandeling (stomen) van de (schoen)klompen. Op deze ruimte sluit een rechthoekig bouwdeel aan dat deels behoort tot een oudere voorganger, met tegen de achtergevel een hoge, vierkante gemetselde schoorsteen. Tegen de zuidgevel van deze als droogkamer gebruikte ruimte staat een kleine smalle aanbouw onder lessenaarsdakje en een zeer recente afzuiginstallatie tussen gemetselde wanden (de resten van een schuurtje met lessenaarsdak).

Schuin rechts achter de fabriek staat de langwerpige wagenloods (bekend als de zwarte loods) met een ongelijk zadeldak op houten spanten en wandlijsten. De loods is deels aan de voorzijde open en deels voorzien van een zwart geverfde beplanking. Recent is één van de vakken ingericht als een afsluitbare garage.

Ook behorende tot het oorspronkelijke complex maar niet behorend bij het her te bestemmen gedeelte is een werkplaats. Het betreft een rechthoekig éénlaags bouwdeel onder lessenaarsdak dat in het verlengde van het achterhuis van de woning is gebouwd. Naast deze werkplaats bevindt zich een haaks op de werkplaats gebouwde houten loods onder zadeldak.

Het fabrieksgebouw heeft gevels in machinale baksteen, gemetseld in kruisverband. De eveneens gemetselde plint sluit boven af met een rollaag van baksteenkoppen. De plint springt niet uit. De oorspronkelijke gevelopeningen zijn rechthoekig en sluiten af met anderhalfsteens hoge strekken. De vensters bezitten voorts bakstenen lekdorpels en stalen ramen. In de voorgevel bestaan deze ramen op de begane grond uit 4-ruits ramen gevuld met draadglas en op de verdieping uit 12-ruits ramen. De oorspronkelijk enkelvoudige deur voor de doorvoer van hout in deze gevel is later verbreed en voorzien van een stalen schuifdeur, opgehangen aan de tegen de gevel bevestigde rails.

De begane grond vensters van de voorgevel zijn ook toegepast in de linker zijgevel. Hier bevinden zich rechts vijf van deze vensters met links daarvan een enkele deur en vervolgens geheel links een breed (niet oorspronkelijk) venster met stalen drielichtpui, met lage onderlichten. Op de verdieping bevinden zich ook hier net als in de voorgevel vensters met 12-ruits ramen. Deze gevel telt op de verdieping zes van deze vensters. Het linker deel van de verdieping kent echter een geheel afwijkende opzet. Hier zijn drie vanaf de verdiepingsvloer oprijzende rechthoekige openingen aanwezig, gevuld met betonnen ventilatieschoepen. Deze zijn ook aanwezig in de andere zijgevel en de achtergevel en behoren tot de droogzolder die zich op de verdieping als afgesloten ruimte aan de achterzijde bevindt.

De 16-ruits ijzeren ramen die nog aanwezig zijn in de vensters op de begane grond van de rechter zijgevel betreffen waarschijnlijk de oorspronkelijke ramen, welke later in de voorgevel en linker zijgevel zijn vervangen door de thans nog aanwezige 4-ruits ramen met draadglasvulling.

In de achtergevel bevinden zich verder vensters met stalen 20-ruits ramen en in het midden een opening met opgeklampte deur. Midden tegen de gevel staat voorts een stalen steektrap met stalen leuning die toegang geeft tot de buitendeur van de droogzolder op de verdieping, ook weer een eenvoudige opgeklampte deur.

De overlevering spreekt van een oorspronkelijk éénlaagse bouw die niet veel later met een verdieping zou zijn verhoogd. Met enige goede wil kan men een licht kleurverschil waarnemen tussen het metselwerk onder en boven de lekdorpels van de verdiepingsvensters. Voor de theorie van een latere verhoging pleit voorts het feit dat de verdiepingsvloer bestaat uit beton, rustend op een betonconstructie, terwijl deze constructie voor de zoldervloer (tevens constructie van het platte dak) niet is doorgezet. Hier paste men een traditionele samengestelde houten balklaag toe met deels stalen onderslagen.

Inwendig bezit het gebouw achter de voorgevel over tweederde van de diepte een driebeukige indeling. De rechter beuk is van de andere beuken gescheiden door een binnenmuur die is doorgezet tot aan de achtergevel. Ook de achterruimte is van de diepere voorruimte gescheiden door een binnenmuur die van de linker zijgevel verloopt naar de rechter zijgevel. De grote voorruimte links heeft een tweebeukige indeling met een betonnen middenkolom en vier wandpijlers die de elkaar bij de middenkolom kruisende betonbalken van de verdiepingsvloerconstructie ondersteunen. Links achter bevindt zich in deze ruimte een door wanden van de hoofdruimte afgescheiden trappenhuis. De rechter beuk heeft een dwarswand die de grotere voorruimte afscheidt van de kleinere droogruimte daarachter. De achterruimte, waarboven zich de droogzolder bevindt, is door de doorgaande scheidingsmuur tussen voor- en achtergevel verdeeld in een grote en kleinere ruimte. In de kleine ruimte is links voor een liftkoker aanwezig met op de verdieping naast deze koker een machinekamertje.

De verdieping kent een zelfde indeling. Hier is de betonnen kolom echter vervangen door een stalen H-balk-kolom. Voorts kent de droogruimte aan de achterzijde geen verdere onderverdeling. Hier is de als een samengestelde balklaag uitgevoerde platdakconstructie als plafond zichtbaar.

In de grote ruimte onder bevindt zich rechtsvoor de zaag. Tegen de linker zijgevel staan de zogenaamde kopieermachines waar de houten zolen van de schoenklompen werden gevormd. Rechts achter kon men met machines de zolen bijschaven. De achterruimte is ingericht als schuurruimte met diverse schuurmachines. De voorruimte in de rechter zijbeuk fungeerde als ruimte waar ondermeer de lintzagen werden aangescherpt en ander gereedschap werd onderhouden en opgeslagen. De ruimte daarachter fungeerde als droogruimte. In het trappenhuis bevindt zich een houten steektrap met onderkwart.

Op de verdieping fungeerde de vierkante voorruimte als ruimte voor de leerbewerking (stansen, nieten, naaien en snijden). Hier staat ook de leervoorraad en klompenvoorraad in rekken opgeslagen en vond de verlijming van de rubber zolen op de houten zolen plaats. De ruimte in de rechter beuk aan de voorzijde was de spuiterij, met erachter nog een kleine zaagruimte. In het achterste deel bevindt zich de droogzolder.

In de veranda tegen de achtergevel staan nog de indrukwekkende ketels (staand de stookketel met watervat en liggend het stoomreservoir waarin de klompen konden worden gestoomd) opgesteld die van Veendammer en Deense makelij zijn. Op de stoomketel uit Veendam staat het opschrift: NV Veendammer Machinefabriek v/h J. ten Horn. No. 2935, datum 1951. Het stoomvat heeft een opschrift: “J. JØRGENSENs KEDEL & MASKINEFABRIK KOBENHAVN 1959”. (gedeeltelijke tekst)

De houtconstructie van deze veranda bezit vier dakliggers die rusten op een door vier houten stijlen op gemetselde poeren ondersteunde dakbalk. De stijlen bezitten voorts schoren. Op de dakliggers zijn drie houten gordingen geplaatst met daarop de golfplaten dakdekking.

Historie van het complex[bewerken | brontekst bewerken]

Uit het door de familie bewaarde archief, waarin zich naast oude foto’s en krantenknipsels ook overdrachtsakten, aanvragen voor hinderwetvergunningen en oude kasboekjes bevinden, blijkt dat de familie Oerlemans zich al rond 1870 bezig hield met het maken van klompen. Rond 1800 is door grondeigenaars in het gebied boven Eindhoven begonnen met de aanplant van productiehoutbossen, met als belangrijkste boomsoort populieren. Dit hout is veelvuldig gebruikt voor de productie van klompen en lucifers. Naast populier werd ook wel iepenhout voor de klompenindustrie gebruikt. Behalve het geslacht Oerlemans zullen zich in de 19e eeuw wel meer boeren in Schijndel en omgeving met het maken van klompen als nevenactiviteit hebben bezig gehouden. Oerlemans wil er blijkbaar serieus werk van maken. Uit de kasboeken blijkt dat er in 1871 percelen worden gekocht met bos en heidegrond. Nadien kocht men nog meerdere malen bospercelen aan, waardoor de klompenmakerij over een behoorlijk omvangrijke eigen houtvoorraad kon beschikken. In 1877 is blijkens de kasboeken al sprake van een behoorlijke productie die het boerenbedrijf naar de achtergrond zal hebben verschoven. Voor deze productie werden stallen omgevormd tot werkplaatsen. Van een fabriek was in de late 19e en vroege 20e eeuw echter nog geen sprake. Het was nog allemaal handwerk.

In 1920 besluiten de gebroeders J. en H. Oerlemans het professioneler aan te pakken, daarbij wellicht gestimuleerd door de economische groei van Schijndel. Het dorp had door haar ligging aan de spoorlijn Boxtel – Wesel tussen de Eerste- en de Tweede Wereldoorlog een sterke industrialisatie ondergaan met ondermeer houtproductie, textiel (kousenfabriek Jansen de Wit) en kaarsen (Bolsius). Bolsius was reeds in 1870 begonnen. Jansen de Wit was, aangelokt door goedkope arbeidskrachten, in 1916 vanuit Eindhoven naar Schijndel verhuisd en was een heuse fabriek, die vooral na de Tweede Wereldoorlog zou uitgroeien tot de grootste in zijn soort in West-Europa.

De gebr. Oerlemans vragen op 3 november 1920 een hinderwetvergunning aan voor het oprichten van een “klompenfabriek” ter plaatse van “De Schoot” te Schijndel. Men wil niet alleen een nieuw gebouw oprichten (volgens de aanvraag van 10 x 6 meter met een hoogte van 3 meter) maar tevens gaan werken met machines, waardoor vanaf 1921 sprake is van een heuse klompenindustrie. Het gebouw moet volgens de vergunning zes ramen (met tuimelramen) en 4 dakramen krijgen en plaats bieden aan vier man personeel en de eerder genoemde machines. De machines wil men aandrijven met een “houtzuiggasmotor” van 20 pk. De percelen die dan bij de oprichting van de fabriek betrokken zijn bezitten op dat moment de kadastrale aanduidingen sectie C nr. 3646, 2527 en 3273.

In de jaren ’30 produceerde men bij Oerlemans afhankelijk van de omstandigheden tussen de 500 en 1000 paar klompen. Harrie Oerlemans, de vader van de laatste klompenmaker Jos Oerlemans, was in die tijd als jonge jongen in dienst als klompenschuurder. Iets later werd hij “uitritser” of “opsnijder” en moest toen de decoraties in de klompen uitsnijden. Later zouden deze decoraties op de klompen geschilderd gaan worden, maar voor de oorlog betrof dit nog snijwerk. In de jaren 1943-44 nog tijdens de bezetting bouwde men een nieuwe fabriek, de kern van het huidige complex. Volgens overlevering werd dit gebouw toen niet voltooid, maar verscheen de verdieping pas in 1945-46. In de oorlogsjaren kwam aan de traditie van het louter met lokaal hout werken een einde en begon men hout te kopen in met name het Land van Maas en Waal.

In die periode werkten vier broers in de klompenfabriek, te weten de eerder genoemde Harrie, Johan, Willem en Adriaan. Voor de opslag van houtvoorraad was op het terrein veel ruimte nodig. In 1965 besloot men de inmiddels ontwikkelde zagerij op het naast gelegen perceel af te splitsen van de klompenfabriek. Harrie en Johan gingen door met de fabriek, de anderen gingen verder met de zagerij.

In de jaren ’60 veranderde ook meer en meer het oude vertrouwde product. Zo was ondermeer de schoenklomp met houten zool en leren bovenwerk sterk in opkomst geraakt. Daarnaast hield men zich bezig met het maken van souvenir-klompen, waaronder als complete zeilboten opgetuigde klompen, die met medewerking van de gehele familie in elkaar werden gezet. Vanaf 1979 nam Harrie Oerlemans alleen de leiding op zich, bijgestaan door zijn zoon Jos Oerlemans, die in de late jaren ’80 het bedrijf alleen voortzet. In 1986 was zijn op dat moment inmiddels 74-jarige vader niet alleen 40 jaar getrouwd maar ook 60 jaar in het bedrijf werkzaam. Het bedrijf vervaardigde in die periode grotendeels schoenklompen, maar ook nog souvenir-klompen, zoals “wijnklompen” waarin precies een fles wijn paste. Net als de andere industrieën moest ook Jos met name op het gebied van veiligheid steeds meer investeren. Er moesten deugdelijke afzuiginstallaties komen, een nieuwe stroomvoorziening, weer nieuwe afzuigingen, terwijl de vraag naar klompen af begon te nemen. “The wooden shoe”, eens naast de molen en tulp het symbool van Holland verdween gestaag uit het dorpsbeeld en Jos was uiteindelijk in 2003 genoodzaakt de deuren van de fabriek te sluiten en in loondienst te gaan. De geschiedenis van de klompenfabriek Oerlemans/Jumbo te Schijndel was daarmee (voorlopig?) ten einde gekomen. In tegenstelling tot de grote bedrijven als Jansen de Wit en Bolsius bleven de gebouwen van Oerlemans wel gespaard. Ook de houtzagerij verdween en maakte plaats voor de gemeentewerf.

Schootsestraat 45-47-49[1][bewerken | brontekst bewerken]

Klompenmakerij - woonhuizen - Schoenklompenmakerij ca. 1940.

Nieuwe zakelijkheid.
Machinale baksteen. Twaalf- en vierruits stalen ramen. Achtruits bovenlichten.
Plat zadeldak, Muldenpan. Nummer 47 en 49 zijn aan de voorzijde sterk verbouwd.
Foto deel zijhuis. Ca. 1925, met steekankers. Semi-klampdeuren en gootlijst op klosjes.
Functie en stijl.
Eerste vergunning 1921.

Overige afbeeldingen.[bewerken | brontekst bewerken]

Bronnen, noten en/of referenties
  1. MIP gemeente Schijndel 1990, bladzijde 71