Welkom op Schijndelwiki - de encyclopedie voor Schijndel

U kunt ons steunen door lid van de Heemkundekring Schijndel te worden.

Klik HIER om lid te worden

Iedere dinsdagochtend zijn wij tussen 10 en 12 uur in de heemkamer: Cultureel Centrum 't Spectrum, Steeg 9 g, Schijndel.

Johannes Theodorus van Alebeek (1904 - 1971)

Uit Schijndelwiki
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Jan van Alebeek
Persoonsinformatie
Volledige naam Johannes Theodorus van Alebeek
Roepnaam Jan
Geboorteplaats Schijndel
Geboortedatum 2 juli 1904
Overl.plaats 's-Hertogenbosch
Overl.datum 19 juli 1971
Partner(s) Adriana Johanna van den Broek en Arnoldina Pieters
Beroep(en) Vrachtrijder

Slachtoffers in de 2e Wereldoorlog binnen het gezin van Jan van Alebeek.[1][bewerken | brontekst bewerken]

Schijndel, 12 oktober 1944: op de Boschweg is in het gezin van Jan van Alebeek, de vrachtrijder, zijn vrouw en het jongste kind dodelijk getroffen, terwijl de man en een kind respectievelijk een arm en een been missen.

Johannes Theodorus van Alebeek
Roepnaam: Jan
Geboren 2 juli 1904 te Schijndel
Overleden op 19 juli 1971 te ‘s-Hertogenbosch, 67 jaar oud

Gehuwd met: 1e echtgenote:

Adriana Johanna van den Broek
Geboren 22 oktober 1908 te Schijndel
Roepnaam: Jaan
Overleden op 12 oktober 1944 te Schijndel, 35 jaar oud, oorlogsslachtoffer

Jan van Alebeek trouwt op 14 augustus 1948 voor de tweede keer met:

Arnoldina Pieters
Roepnaam: Dina
Geboren 23 januari 1916 te ‘s-Hertogenbosch
Overleden op 13 december 1995 te Schijndel, 79 jaar oud


Kinderen van Jan en Adriana:
Truus, geboren in 1930, overleden op 27 november 2002
Jo, geboren in 1932, overleden op 20 november 1994
Tiny, geboren in 1934, woont in Schijndel
Sien, geboren in 1938, overleden op 31 januari 2009
Hanny, geboren op 27 december 1943, overleden op 12 oktober 1944, 9 maanden oud (oorlogsslachtoffer).
Kinderen van Jan en Dina:
Hanny, geboren in 1949, woont in Schijndel
Bert, geboren in 1950, woont in Schijndel
Henkie, geboren op 22 juni 1955, overleden op 2 december 1958, 3 ½ jaar oud


Granaatweken[bewerken | brontekst bewerken]

Vooral tijdens de bevrijding van Schijndel van half september tot eind oktober 1944 was het heel gevaarlijk om in Schijndel te wonen, deze tijd wordt ook wel aangeduid als de granaatweken.

De inwoners van Schijndel zitten zwaar in de problemen, de Duitsers hebben zich in de kom van het dorp genesteld, daar stellen ze hun verrijdbare geschut steeds op andere plekken op. De geallieerden worden (door de Duitsers) beschoten vanuit het centrum van Schijndel, dus de geallieerden schieten terug op de bebouwde kom van Schijndel, vooral de mensen die in het centrum wonen worden van alle kanten beschoten.

Een ooggetuige (Harry Bolsius) meldt over donderdag 12 oktober 1944:

“De artillerie-activiteit is groter dan de vorige dagen. Op de Boschweg zijn in het gezin van Van Alebeek, de vrachtrijder, de huisvrouw en een kind dodelijk getroffen, terwijl de man en een kind respectievelijk een arm en een been missen”.

Harry hield in de oorlog een dagboek bij, wat hij zag en meemaakte daar deed hij verslag van in z’n dagboek, bovenstaande passage komt uit z’n dagboek.

Een andere reactie, van de familie Thieu van Oorschot, wonend op de Boschweg maar geëvacueerd naar Berlicum, die intussen naar ’s-Hertogenbosch gelopen waren, (het hele dorp Berlicum werd ontruimd), ook over donderdag 12 oktober 1944:

“In de loop van de middag horen wij dat Middelrode vannacht met de grond gelijk gemaakt is (Ook Middelrode was geheel ontruimd). ………… Ook vernemen wij dat de familie van Alebeek op de Boschweg een voltreffer kreeg toen zij aan tafel zaten; moeder en kind dood; Vader, bij wie een arm was afgerukt, lag kreunend op de grond en smeekte zijn dochtertje om hulp, maar het arme meisje had een been verloren en lag daar even hulpeloos”.

“Het verhaal gaat dat vader van Alebeek door hulpverleners op een kar voor dood naar het kerkhof werd gebracht. Daar aangekomen bleek hij nog te bewegen en is hij naar het ziekenhuis in Den Bosch gebracht. Hij heeft zijn verwondingen overleefd!”

Tiny van Alebeek,

zoon van Jan van Alebeek en Jaan van Alebeek van de Broek.

Tiny vertelde op 85-jarige leeftijd dat hij 10 jaar oud was toen de woning van het gezin aan de Boschweg in Schijndel getroffen werd door een granaat. Het gezin woonde destijds op huisnummer 28. Dit huis staat er nu (uiteraard wel een aantal keren verbouwd) nog steeds.

De granaat viel op een onbewaakt en onverwacht moment. Het gezin was uit de schuilkelder gekomen omdat vader Jan bij de gaarkeuken van Slagerij Geerkens in het centrum van Schijndel een emmer eten (stamp) had gehaald. Ook leek er een pauze tussen de beschietingen te zitten. Maar plotseling viel er toch een granaat door het dak van de keuken, waar het gehele gezin aan tafel zat. Het was een Engelse granaat afgeschoten vanuit de richting Sint-Oedenrode op Schijndel (om de Duitse bezetters te verdrijven). Op Tiny na, werden alle gezinsleden getroffen door granaatscherven. Deze scherven kwamen van de granaat, die ontplofte toen hij de vloer van de keuken raakte. Jo, de oudste zoon, had niet minder dan 61 granaatsplinters in zijn lichaam. Volgens Tiny zag hij er de eerste weken in het ziekenhuis uit als een soort mummie. Hij was bijna geheel met verband bedekt, hij overleefde zijn vele verwondingen overigens wel. Zijn moeder Jaan en jongste zus Hanny werden onmiddellijk gedood door dezelfde granaatscherf. Het kind werd letterlijk gehalveerd, moeder in haar hart getroffen. Vader Jan miste een arm en z’n oudste zus een been.

Zus Truus werd door de Duitsers naar het ziekenhuis in Den Bosch gebracht, haar been hing toen nog aan haar lichaam en ze had vier grote gaten in haar lichaam, veroorzaakt door granaatscherven. Het been werd in het ziekenhuis (noodgedwongen) afgezet. Vader Jan werd, betrekkelijk snel na de granaatinslag, samen met zijn overleden vrouw en het overleden jongste kind (in lakens gewikkeld) op een handkar naar het kerkhof gebracht.

Henk Hermes vertelde in een interview over een granaatinslag op 8 oktober in een huis aan de Hoofdstraat 14, dat het dodelijke slachtoffer, ook vrij snel daarna, in een gordijn gewikkeld en op een handkar naar het kerkhof werd gereden en daar (in een noodgraf) werd begraven.

Er was geen hout beschikbaar voor een kist, dus men gebruikte wat wel voorhanden was. Vader Jan lag ook op de handkar, omdat de veronderstelling was, dat hij dood was. Toen iemand, op het kerkhof, merkte dat hij toch nog bewoog en ademde, is hij snel en alsnog naar het ziekenhuis in Den Bosch gebracht (ook door de Duitsers). Zus Sien en broer Jo werden naar het Sint Lidwinaziekenhuis hier in Schijndel gebracht, met name om de (vele) granaatsplinters te verwijderen.

Tiny werd de tijd dat z’n vader, broer en zussen in het ziekenhuis lagen, opgevangen door een broer van vader, kapper Theo van Alebeek aan de Boschweg. Daar verbleef hij de rest van de granaatweken hoofdzakelijk in de (schuil)kelder van dat huis.

Het zwaar getroffen gezin van Jan van Alebeek, werd later uit elkaar gerukt. Vader Jan moest, met één arm, z’n kost verdienen, dat lukte overigens goed. Alleen was het onmogelijk tegelijk op z’n kinderen te passen én te werken.

Zijn kinderen werden in weeshuizen opgevangen, zo goed en zo kwaad als dat mogelijk was in die zware tijd na de Tweede Wereldoorlog. Er was een tekort aan van alles, ook in weeshuizen.

Het relaas van Tiny:

“Ik heb de granaataanval overleefd, doordat mijn vader voor mij viel, hij schermde met z’n grote lichaam mij geheel af. Ik was ook de enige van het gezin die niet getroffen was en dus geen letsel had en die hulp kon halen. Dat heb ik ook gedaan. Ik liep naar de overburen. Janus d’n Diets, de waard van het toenmalige café aan d’n Boschweg (nu feestlocatie Amusant) heb ik als eerste gewaarschuwd.

Toen ik iets later toch weer in de keuken kwam, voelden de grote scherven van de ontplofte granaat, die in de vloer en de muren staken, nog heet aan.

Janus en de andere, gewaarschuwde, buren konden het huis niet in, ik had onbedoeld de voordeur achter mij dichtgegooid, toen ik hulp ging zoeken. Er moest een ruitje ingetikt worden om binnen te komen. Er waren die dag meerdere inslagen van granaten in het centrum van Schijndel, daardoor kwam de hulpverlening moeilijk op gang. Opvallend was dat de Duitse militairen goed meehielpen.

Ik werd direct daarop meegenomen door mijn oom, kapper Theo van Alebeek, en direct in zijn schuilkelder geplaatst. Mijn vader en zus lagen in het ziekenhuis in Den Bosch, mijn zussen in het ziekenhuis hier aan d’n Boschweg. Later zijn mijn vader en zus ook weer overgebracht naar het ziekenhuis in Schijndel.

Ik herinner mij daarvan dat ik, op een dag, niet alleen naar m’n broer en zus in het Lidwina ziekenhuis mocht. Ik zwaar overstuur, er werd ook niet bij verteld waarom ik er opeens niet meer naar toe mocht. Later werd een en ander meer duidelijk. Intussen waren mijn vader en zus ook overgeplaatst naar het Sint Liduina ziekenhuis, de een zonder arm en de ander zonder been. Kennelijk moest ik daar op voorbereid worden. Alleen de manier waarop, veroorzaakte meer leed voor een jonge jongen, dan de waarheid meteen vertellen. Ik kon jaren later niet meer door de gangen van het Sint Liduina ziekenhuis lopen, waar mijn vader, broer en zussen toen lagen. Vooral de grijs-bruine tegels in die (kelder)gang herinnerden mij aan die bijzonder zware tijd. Ze lagen in de gangen, door plaatsgebrek in het ziekenhuis. Heel het ziekenhuis (kamers, gangen, kelders) lag vol oorlogsslachtoffers.

De gewonde gezinsleden overleefden hun verwondingen. Maar vooral m’n zus Sien heeft de rest van haar leven, flink last blijven houden van de zware tijd in die laatste oorlogsdagen en de jaren daarna. Terwijl zus Truus, die haar verdere leven, toch gehandicapt was, met één been, vrolijk doorleefde en betrekkelijk weinig last ondervond van haar handicap. Hetzelfde geldt voor vader Jan.

Heel apart was ook dat toen de familie na de granaatinslag en het wegbrengen van de doden en gewonden in het huis gingen kijken, het gehele huis helemaal leeg was. Alles wat niet vast zat aan de muren was weg, de huisraad, de kleren, ook van baby Hanny. Verdwenen!”

De moeilijke jaren die de kinderen van dit gezin in weeshuizen doorbrachten, vormen een ander verhaal. De jongens (Jo en Tiny) verbleven in het jongensweeshuis in Tilburg. Dit weeshuis was van de fraters van Tilburg en lag aan de Gasthuisring.

Zijn zus Truus ging naar het (meisjes)weeshuis van de zusters van Veghel en zijn jongste zus Sien naar het Petrus Donders Weeshuis hier in Schijndel, dat gerund werd door de Zusters van Liefde uit Schijndel.

Vader Jan hertrouwde drie jaar na de oorlog, toen konden Jo en Tiny weer naar huis (natuurlijk ook de meisjes). Tiny heeft die periode alleen maar overleefd, dankzij de hulp van zijn twee jaar oudere broer Jo. Jo was zelf ook nog betrekkelijk jong, maar worstelde zich met opmerkelijk gemak door die moeilijke periode.

Tiny probeerde in 1948, terug in Schijndel, zijn leven weer op te pakken. Dat viel nog niet zo mee, de Mulo was geen gelukkige keuze, later werd hij op de ambachtsschool in Veghel opgeleid als loodgieter/monteur. Dit werk deed hij vakbekwaam en met veel plezier 20 jaar lang. Toen zijn toenmalige baas failliet ging, kon hij als conciërge aan de slag bij de Sint Jansschool in Schijndel. Daar werkte hij met nog meer plezier en voldoening tussen de opgroeiende kinderen. Over en weer klikte het meer dan goed. Na twintig dienstjaren kon hij met pensioen.

Theo Jansen over chauffeur Jan van Alebeek.[bewerken | brontekst bewerken]

Theo klopte op enig moment, als medewerker van Malmberg uit Den Bosch, bij Jan van Alebeek aan, de expediteur/chauffeur die op de Boschweg woonde. Jan reed destijds (met één arm dus) een grote, zwarte Amerikaanse auto, een automaat, een Dodge volgens Theo. Het leek wel een oude lijkauto, zegt Theo, maar wel prima want al de af te leveren boeken konden allemaal en zonder moeite in de grote auto vervoerd worden.

In de Noordoost polder aangekomen waren de wegen bedekt met klei, erg glad en gevaarlijk. Maar Jan reed precies midden op de wegen, dat kon in die dagen, er was nog nauwelijks (auto)verkeer. Plotseling begon de auto te slingeren, Jan van Alebeek kon de auto maar met moeite op de weg houden. Er bleek een band lek te zijn.

Theo keek met bewondering naar wat er toen gebeurde, Jan bleek in staat te zijn om met die ene arm de grote band te wisselen van die zware auto op die gladde weg.

Hij was ongelofelijk handig en sterk met die ene arm, zegt Theo,. Theo behoefde ook niet te helpen. Dat was maar goed ook, zegt Theo, ik was, en ben ook nu nog, niet handig met mijn (twee) armen en zeker niet sterk. Ik heb de kost nooit met fysieke arbeid behoeven te verdienen en dat is maar goed ook!

Bronnen, noten en/of referenties
  1. Heemblad Rond die Cluse 26e jaargang nummer 2 bladzijden 20 tot en met 27