Welkom op Schijndelwiki - de encyclopedie voor Schijndel

U kunt ons steunen door lid van de Heemkundekring Schijndel te worden.

Klik HIER om lid te worden

Iedere dinsdagochtend zijn wij tussen 10 en 12 uur in de heemkamer: Cultureel Centrum 't Spectrum, Steeg 9 g, Schijndel.

De Slag om Boxtel.: verschil tussen versies

Uit Schijndelwiki
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
kGeen bewerkingssamenvatting
kGeen bewerkingssamenvatting
 
(48 tussenliggende versies door 3 gebruikers niet weergegeven)
Regel 1: Regel 1:
{{Sjabloon:UnderConstruction}}
[[Bestand:01 Slag bij Boxtel 1794.jpg|300px|thumb|De Slag bij Boxtel 1794. <br>
De Slag om Boxtel.
Collectie fam. van Doorn <br>
Na de nederlaag in de Slag bij Fleurus (op 26 juni 1794, ten noorden van Namen) gaven de Oostenrijkers
(foto Rini van Oirschot)]]
de verdediging van de Zuidelijke Nederlanden op en was de weg vrij voor de Fransen om verder
== '''De Slag om Boxtel.<ref>Frank van Doorn, ‘De Slag om Boxtel’ in: In Brabant. Tijdschrift voor Brabants heem en erfgoed, jaargang 5, nr. 1.</ref>''' ==
naar het noorden op te rukken, richting de Nederlandse Republiek. Daar zouden ze bij Boxtel strijd
[[Afbeelding:04 Bataille de Fleurus 1794.JPG|thumb|400px|left|Na de nederlaag in de Slag bij Fleurus (op 26 juni 1794, ten noorden van Namen) gaven de Oostenrijkers de verdediging van de Zuidelijke Nederlanden op en was de weg vrij voor de Fransen om verder naar het noorden op te rukken, richting de Nederlandse Republiek. Daar zouden ze bij Boxtel strijd leveren met de Oostenrijkse coalitiepartners. Op dit schilderij uit 1837 van Jean-Baptiste Mauzaisse (1784-1844) zien we de Franse bevelhebber Jourdan tijdens de slag bij Fleurus, met op de achtergrond een Franse verkenningsballon. Het was de eerste keer in de geschiedenis dat een militaire verkenningsballon werd gebruikt.]]
leveren met de Oostenrijkse coalitiepartners. Op dit schilderij uit 1837 van Jean-Baptiste Mauzaisse
''Het is een veldslag waarvan in Nederland slechts weinigen hebben gehoord . Toch heeft dit militaire treffen een prominente plek in de Engelse geschiedenis, met name in de levensbeschrijving van de wereldberoemde ‘Duke of Wellington’, de man die Napoleon in 1815 bij Waterloo versloeg. Het was op Brabantse bodem dat hij voor het eerst strijd leverde tegen Frankrijk, in de Slag om Boxtel.''
(1784-1844) zien we de Franse bevelhebber Jourdan tijdens de slag bij Fleurus, met op de achtergrond een Franse verkenningsballon. Het was de eerste keer in de geschiedenis dat een militaire
verkenningsballon werd gebruikt. (Collectie Kasteel van Versailles. Bron: Wikimedia Commons)


H e t is een veldslag waar van in N ederland slech t s weinigen hebben gehoord . Toch heef t dit
Boxtel was op 14 en 15 september 1794 de inzet van een kleine veldslag tussen het oprukkende, Franse Noordelijke Leger onder leiding van generaal Jean-Charles Pichegru en een coalitie van Staatse (Nederlandse) en Britse troepen, versterkt met Hessische en Hannoveriaanse eenheden, die onder het gezamenlijke commando van de Britse bevelhebber Frederik August, hertog van York stonden. Ten onrechte is deze veldslag tijdens de zogenoemde ‘Eerste Coalitieoorlog’ tegen revolutionair Frankrijk in Nederland onbekend gebleven. De gevechtshandelingen bij Boxtel kunnen worden aangemerkt als de ‘vuurdoop’ van Arthur Wesley, de latere hertog van Wellington, die Napoleon eenentwintig jaar later de definitieve nederlaag toebracht bij Waterloo. Een andere reden die de slag vermeldenswaard maakt, en waarom de slag in het Verenigd Koninkrijk wellicht meer bekendheid geniet, is de connectie met de herkomst van de bijnaam ‘Tommy’ die vanouds voor Britse soldaten werd gebruikt. Daarnaast is dit treffen van belang in het kader van de val van de Republiek der Verenigde Nederlanden. Na de gevechten bij Boxtel werd de laatste verdediging tot aan de vestingen van ’s-Hertogenbosch en Grave opgegeven. Hierna was de Franse opmars naar de grote rivieren en de daaropvolgende inname van Utrecht en Holland niet meer te stuiten. De Slag om Boxtel verdient dus meer aandacht in de Nederlandse geschiedschrijving.<br>
militaire treffen een prominente plek in de Engelse geschiedenis, met name in de levensbesch rijving va n de wereldberoem de ‘ D uke o f Welling ton’, de ma n die Na poleon in 18 15 bij
Wa terloo ver sloeg . Het was op B raban t se bodem da t hij voor het eer st strijd leverde tegen
Frankrijk, in de Slag om Boxtel.


Boxtel was op 14 en 15 september 1794 de inzet
=== '''Revolutie in Frankrijk''' ===
van een kleine veldslag tussen het oprukkende,
[[Bestand:06 James_Gillray_Pinnacle_of_Liberty.jpeg|200px|thumb|‘Het toppunt van de Franse glorie, het hoogtepunt van de vrijheid. Religie, gerechtigheid, trouw en alle boemannen van de Verlichte geesten, Vaarwel!’ Een Engelse spotprent over het radicalisme van de Franse revolutie. (James Gillray (1757-1815), februari 1793.)]]
Franse Noordelijke Leger onder leiding van generaal Jean-Charles Pichegru en een coalitie van
De Slag om Boxtel kan niet los worden gezien van de Franse Revolutie, die intussen vijf jaar gaande was en sinds de zomer van 1792 bijna heel Europa in oorlog had gestort. De Franse monarchie was met de afzetting van Lodewijk XVI op 10 augustus 1792 al ten val gebracht en Frankrijk werd sindsdien geregeerd door een Nationale Conventie die vanaf 1793 werd gedomineerd door de Jakobijnen: de meest radicale factie in republikeins Frankrijk onder leiding van Maximilien de Robespierre en Georges-Jacques Danton. De executie van de koning op 21 januari 1793 en vooral de moord op de bevlogen revolutionair Jean-Paul Marat op 13 juli van dat jaar waren de eerste aanzetten geweest voor de Jakobijnen om Frankrijk aan de ‘Terreur’ te onderwerpen. De landen rondom Frankrijk, waaronder ook de Nederlanden, werden overspoeld met uit Frankrijk gevluchte edelen, geestelijke émigrés en uit de gratie gevallen Verlichte denkers, die de bevolking angst aanjoegen met hun verhalen over het schrikbewind van de nieuwe, revolutionaire machthebbers. Dit was in het bijzonder het geval in de Brabantse Meierij, waar tal van Franse geestelijken een tijdelijk heenkomen hadden gevonden. In het buitenland werden de radicale excessen met afgrijzen aangehoord. Onder de Europese regeringen heerste dan ook het urgente gevoel om de Fransen te allen tijde te verhinderen hun bloedige ontwrichtingen, bedoeld om Europa en uiteindelijk de wereld te ‘bevrijden’ van feodale onderdrukking, naar het buitenland te exporteren. Tegen de tijd dat de Fransen inderdaad de Nederlanden waren binnengevallen, was de Terreur met de executie van initiatiefnemer Robespierre weliswaar voorbij, maar de strijd met het buitenland ging onverminderd voort. De ergste uitwassen van de Franse revolutie waren beteugeld, maar de kernprincipes waar het de revolutie in eerste instantie om was te doen – universele gelijkheid van de mens, onvervreemdbare rechten, rationele hervormingen en redelijkheid als basis van menselijk handelen – bleven gehandhaafd en bleven verlichte denkers en sympathisanten tot ver over de grenzen inspireren. Zij waren bereid om de Terreur als een noodzakelijk kwaad te zien, zodat er een nieuwe samenleving op basis van universele vrijheid en gelijkheid kon worden gerealiseerd.<br>
Staatse (Nederlandse) en Britse troepen, versterkt
met Hessische en Hannoveriaanse eenheden, die
onder het gezamenlijke commando van de Britse
bevelhebber Frederik August, hertog van York
stonden. Ten onrechte is deze veldslag tijdens
de zogenoemde ‘Eerste Coalitieoorlog’ 1
tegen
revolutionair Frankrijk in Nederland onbekend gebleven. De gevechtshandelingen bij Boxtel kunnen
worden aangemerkt als de ‘vuurdoop’ van Arthur
Wesley, de latere hertog van Wellington, die Napoleon eenentwintig jaar later de definitieve nederlaag toebracht bij Waterloo.2
Een andere reden
die de slag vermeldenswaard maakt, en waarom
de slag in het Verenigd Koninkrijk wellicht meer
bekendheid geniet, is de connectie met de herkomst van de bijnaam ‘Tommy’ die vanouds voor
Britse soldaten werd gebruikt. Daarnaast is dit
treffen van belang in het kader van de val van de
Republiek der Verenigde Nederlanden. Na de gevechten bij Boxtel werd de laatste verdediging tot
aan de vestingen van ’s-Hertogenbosch en Grave
opgegeven. Hierna was de Franse opmars naar de
grote rivieren en de daaropvolgende inname van
Utrecht en Holland niet meer te stuiten. De Slag
om Boxtel verdient dus meer aandacht in de Nederlandse geschiedschrijving.
Revolutie in Frankrijk
De Slag om Boxtel kan niet los worden gezien van
de Franse Revolutie, die intussen vijf jaar gaande
was en sinds de zomer van 1792 bijna heel Europa
in oorlog had gestort. De Franse monarchie was
met de afzetting van Lodewijk XVI op 10 augustus
1792 al ten val gebracht en Frankrijk werd sindsdien geregeerd door een Nationale Conventie die
vanaf 1793 werd gedomineerd door de Jakobijnen:
de meest radicale factie in republikeins Frankrijk onder leiding van Maximilien de Robespierre
en Georges-Jacques Danton. De executie van de
koning op 21 januari 1793 en vooral de moord op de
bevlogen revolutionair Jean-Paul Marat op 13 juli
van dat jaar waren de eerste aanzetten geweest
voor de Jakobijnen om Frankrijk aan de ‘Terreur’
te onderwerpen.3
De landen rondom Frankrijk,
waaronder ook de Nederlanden, werden overspoeld met uit Frankrijk gevluchte edelen, geestelijke émigrés en uit de gratie gevallen Verlichte
denkers, die de bevolking angst aanjoegen met hun
verhalen over het schrikbewind van de nieuwe, revolutionaire machthebbers. Dit was in het bijzonder
het geval in de Brabantse Meierij, waar tal van
Franse geestelijken een tijdelijk heenkomen hadden gevonden.4 In het buitenland werden de radicale excessen met afgrijzen aangehoord. Onder de
Europese regeringen heerste dan ook het urgente
gevoel om de Fransen te allen tijde te verhinderen
hun bloedige ontwrichtingen, bedoeld om Europa
en uiteindelijk de wereld te ‘bevrijden’ van feodale
onderdrukking, naar het buitenland te expor-teren.
Tegen de tijd dat de Fransen inderdaad de Nederlanden waren binnengevallen, was de Terreur met
de executie van initiatiefnemer Robespierre weliswaar voorbij, maar de strijd met het buitenland
ging onverminderd voort. De ergste uitwassen  
van de Franse revolutie waren beteugeld, maar de
kernprincipes waar het de revolutie in eerste instantie om was te doen – universele gelijkheid van
de mens, onvervreemdbare rechten, rationele
hervormingen en redelijkheid als basis van menselijk handelen – bleven gehandhaafd en bleven
Verlichte denkers en sympathisanten tot ver over
de grenzen inspireren. Zij waren bereid om de Terreur als een noodzakelijk kwaad te zien, zodat er
een nieuwe samenleving op basis van universele
vrijheid en gelijkheid kon worden gerealiseerd.
Hollandse en Brabantse Patriotten
De patriotten van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden kunnen worden beschouwd
als de Nederlandse geestverwanten van de
Franse revolutionairen.5
Zij zagen zich als broeders in de strijd tegen het ancien régime, zoals de
gevestigde ordes van absolutistische monarchieën
gaandeweg werden genoemd. Beide groepen voelden zich sterk door elkaars voorbeeld aangetrokken
en zagen een voorbeeld in de Amerikaanse Revolutie,
die enkele jaren voor de Franse plaatshad. Sterker
nog, de Franse revolutionairen lieten zich in eerste instantie juist inspireren door de Nederlandse
patriotten, die vlak voor de Franse Revolutie hun
eigen Patriottische Revolutie waren begonnen
tegen de willekeur van stadhouder prins Willem V
en zijn ineffectieve regering.6 Deze eerste revolutie eindigde in 1787 nog in een overwinning voor
Willem V, nadat deze met Pruisische troepen zijn
gezag in de Nederlandse Republiek had hersteld.
Patriottische kopstukken zoals Jan Willem de Winter,
Johannes Conradus de Kock, Johan Valckenaer, Herman Willem Daendels en David Hendrik Chassé
weken na hun nederlaag in 1787 dan ook uit naar
Frankrijk, waar ze vanaf 1789 de Franse revolutie op de voet volgden. Ze hoopten spoedig de
revolutionaire vlam mee terug naar het noorden
te kunnen nemen en richtten met Franse steun
daartoe het Bataafse Revolutionaire Comité op.
Dit comité zou als provisorische regering fungeren tijdens de toekomstige machtsomwenteling
in de Republiek.7 Toen de Fransen Willem V in 1792
de oorlog verklaarden, richtte Daendels bovendien
met Franse toestemming het Bataafse Vreemdelingen Vrijwilligers Legioen op, bestaand uit korpsen van uitgeweken patriotten, dat zij aan zij met
de Fransen de Republiek zou bevrijden van Willem V.
Brabantse patriotten zoals Jan van Hooff uit Eindhoven, Bosschenaar Willem Hubert, de uit Boxtel
afkomstige Hendrik Verhees en hun aanhangers
hadden specifieke redenen om de Franse bevrijding te zien als een kans op hervormingen en
emancipatie. Zolang de Republiek bestond, was
Staats-Brabant als Generaliteitsland8 namelijk
slechts een perifeer gebied dat zonder eigen vertegenwoordiging rechtstreeks vanuit Den Haag
werd bestuurd. Dit zogeheten ‘Geuzenjuk’ werd
niet als buitensporig repressief ervaren, maar het
was zeker discriminerend. Behalve het religieuze
verschil tussen de Nederlandse gewesten en de Generaliteitslanden, werden
de laatste ook beschouwd
als militaire bufferzones
tegen de potentiële Franse
dreiging vanuit het zuiden. Brabant kende om die reden een lange traditie van inkwartiering door Staatse troepen en werd tijdens oorlogen met het zuiden
disproportioneel zwaar getroffen door de verwoestingen en plunderingen die hieruit volgden.9
In Boxtel waren in deze periode de Oranjegezinde
en patriottische sentimenten even sterk aanwezig en dat dreef de spanningen in het gemeentebestuur op de spits. Het discriminerende bewind
van de protestanten had al langer voor frictie
gezorgd met de katholieke bevolking. In het bijzonder waren er conflicten met de katholieke,
patriottische Hendrik Verhees, die begin 1790
uit het ambt van schepen werd gezet, omdat er
‘te veel pausgezinden’ in het schepencollege zou
den zitten. Verhees’
patriottische activiteiten zouden echter
ook mee hebben gespeeld in zijn ontheffing. 10
De Campagne in de Lage Landen
Daendels nam met zijn Bataafse Legioen deel aan
wat bekend is komen te staan als de Campagne in de
Lage Landen. Deze had in de jaren 1793-1795 plaats
onder leiding van de generaals Charles-François
Dumouriez en Jean-Charles Pichegru. Een eerdere
campagne om de Republiek in te nemen was in het
voorjaar van 1793 al vastgelopen voordat de Fransen, in een poging rechtstreeks door te stoten naar
Holland, überhaupt het westen van Staats-Brabant
hadden verlaten.1 1 In 1794 keerde het Bataafse
Legioen terug als onderdeel van het 55.000 man
sterke Armée du Nord (het Noordelijke Leger)
onder bevel van Pichegru.12 Ditmaal zouden ze
Holland, het kernland van de Republiek, in een omtrekkende beweging via de Meierij afsnijden van de
Coalitie. Het bezit van de vestingen van ’s-Hertogenbosch en Grave was daarbij onontbeerlijk. Om
de Maas te kunnen bereiken, moest het Noorde
lijke Leger zijn handen zien te leggen op de plaats
die het noordelijke traject van de Dommel tot aan
Vught beheerste: Boxtel.
De terugtrekking van Oostenrijkse troepen na de
nederlaag in de Slag bij Fleurus (op 26 juni 1794,
ten noorden van Namen) markeerde het moment
waarop de Oostenrijkers de verdediging van de
Zuidelijke Nederlanden opgaven: de verdediging
van de Republiek lag vanaf dat moment uitsluitend nog bij de Staatse troepen van Willem V,
aangevuld met beroepsmilitairen uit Hannover,
Hessen-Darmstadt en Hessen-Kassel. De hertog van York 13 bood vanaf het voorjaar van 1794
met het Britse leger extra ondersteuning.Arthu
Wesley, de latere hertog van Wellington, was op
25 juni in Oostende aangekomen om zich bij York
aan te sluiten als luitenantkolonel van het Drieëndertigste Regiment te Voet. Enkele dagen na aankomst, op 1 juli, werd hij overgeplaatst
naar Antwerpen, waar hij samen
met York de Tweede Brigade
vormde. Antwerpen werd op
24 juli door de Britten geëvacueerd en York trok
zich hierna terug van
Bergen op Zoom naar
Breda, waar hij op 31 juli
arriveerde. Gelijktijdig
met deze terugtrekking was Pichegru
begonnen aan het
Franse offensief in
de Meierij.
Op 30 augustus had
York zich verder oostwaarts in Brabant teruggetrokken, achter de Aa,
geflankeerd door ’s-Hertogenbosch aan zijn rechterzijde
en de Peelmoerassen bij Helmond
aan zijn linkerzijde.14 Hij stationeerde
zijn eenheden in Nistelrode en Heeswijk, waar
ook de Staatse, Hessische en Hannoveriaanse
coalitietroepen (de laatste twee telden bij elkaar
12.000 man), waren gelegerd. In totaal had York
nu 41.000 manschappen tot zijn beschikking om
in te zetten tegen Pichegru’s Noordelijke Leger
van 55.000 tot 60.000 man. Zij waren intussen
op 7 september al tot Tilburg, Poppel, Bladel en
Eersel genaderd, waar ze hun voorposten hadden
opgesteld.
Langs de Dommel onderhield Yorks coalitie ook een
reeks vooruitgeschoven buitenposten, onder meer
in Sint-Michielsgestel, Boxtel en Sint-Oedenrode,
en ook in Aarle aan de Aa. Deze werden bemand
door de troepen van majoor-generaal Rudolf von
Hammerstein, die het commando voerde over de
eenheden uit Hannover, Hessen-Darmstadt en
Hessen-Kassel.15 De meeste bruggen over de
Dommel waren met uitzondering van die bij SintOedenrode uit voorzorg verwijderd. Ook de sluizen
bij de watermolens waren verwijderd
zodat het laagland rondom ’s-Hertogenbosch al-gauw volledig
onder water kwam te staan.
Boxtel werd zodoende
plots van strategisch belang als een van de weinige plaatsen waar de
rivier gepasseerd kon
worden. De geplande
Franse aanval verliep
daardoor anders dan
gedacht: in plaats
van rechtstreeks door
te stoten naar Fort
Isabella bij Vught (van
waar ’s-Hertogenbosch
beschoten kon worden)
werd de stad vanuit verschillende richtingen in een
omtrekkende beweging benaderd. Boxtel, Schijndel, Berlicum
en Heeswijk lagen daardoor in het pad
van de Fransen.16
14 september: de inname van Boxtel
In de jaren 1793 en 1794 ontstonden er door de
toenemende oorlogsdreiging spanningen in de
Boxtelse gemeente. Het dorp kreeg met vorderingen en inkwartieringen van Coalitietroepen te
maken die een zware aanslag pleegden op de toch
al krappe gemeentekas en dit leidde begin 1794
zelfs tot een formele beschuldiging aan het adres
van enkele notabelen en leden van het gemeentebestuur die zich van de verplichte vorderingen
zouden hebben vrijgesteld (wat stellig werd ontkend). Het conflict sleepte zich tot september
1794 voort. Door de komst van de Fransen is niet
duidelijk hoe dit werd beëindigd en wat de reactie
was van de bevolking, maar het was hoe dan ook
tekenend voor de zenuwachtige sfeer in de gemeente, nu de oorlog in zicht was.17
Boxtel werd in de eerste dagen van september 1794
van drie zijden door de Fransen benaderd: vanuit
westelijke richting via Tilburg, Haaren en Esch, vanuit het zuiden via Best en vanuit het zuidoosten
via Son, Wolfswinkel en Sint-Oedenrode.18 Dit gebeurde ondanks het feit dat York verwachtte dat
de Fransen zijn zuidelijke, zwakkere flank bij Helmond zouden aanvallen. Op zondag 14 september
viel Pichegru Von Hammersteins buitenposten
langs de Dommel aan.19
Er is weinig bekend over het exacte verloop van
die eerste dag waarop Boxtel door het strijdgewoel werd bezocht, maar wel is bekend dat het
zwaartepunt van de aanval tussen 15.00 uur en
18.00 uur viel op de in Boxtel gestationeerde Hessische brigade van generaal Von Düring, die verder was aangevuld met Franse émigrés en Britse
ondersteunende eenheden. In deze gevechtshandelingen werd 2.000 man van de Coalitietroepen
uitgeschakeld: enkele gesneuvelden en gewonden, maar vooral krijgsgevangenen. De nederlaag
werd deels veroorzaakt doordat in de chaos een
cruciale brugverbinding over de Dommel te snel
was vernietigd en een cavaleriedivisie uit HessenDarmstadt bij Esch daardoor van de gevechten
was afgesneden.20 Boxtel was daarmee in feite
al definitief aan de Fransen overgeleverd. Tijdens
de Franse intocht werd het Barrièrehuis, no. 3
(tegenwoordig Clarissenstraat 37) door brand
verwoest.
15 september: de Slag om Boxtel
Om Boxtel op de Fransen te heroveren, verliet
luitenantgeneraal Ralph Abercromby op bevel
van York in de daaropvolgende nacht (van 14 op
15 september) met zijn reservetroepen Berlicum.
Via Middelrode, Heeswijk en over de Aa bereikte
Abercromby Schijndel, waar vandaan de laatste
ruim zeven kilometer naar Boxtel zouden worden
overbrugd. De totale omvang van Abercromby’s
troepenmacht telde exact 4959 manschappen,
waaronder de troepen onder bevel van Wesley.21
Toen Abercromby’s legereenheden Schijndel verlieten, kregen ze bij zonsopkomst om 6.15 uur onverwachts de Franse Zesde Divisie in zicht. Deze
bestond uit twee brigades die onder aanvoering
stonden van de brigadegeneraals Chassé en (in
de achterhoede) Daendels en tezamen 5293 man
groot waren. Abercromby verzocht de hertog van
York om instructies na een eerste schermutseling
en pas rond 7.30 uur arriveerde het tegenbericht
dat Abercromby de aanval kon doorzetten, voor
zover hij dat tactisch verantwoord achtte.22 Het
feitelijke treffen dat daarna volgde, vond plaats in
het destijds deels beboste gebied tussen Schijndel
zelf en de buurtschappen Elde en Hermalen, even
ten westen van de Schijndelse dorpskern.23
Het Franse Achtste Huzarenkorps (cavalerie24
en verkenners) onder bevel van Chassé trok zich
terug in de bossen tussen de ondersteunende
lichte infanterie en artillerie.25 De Franse artillerie nam daarop de Britse cavalerie onder vuur,
waardoor de Britten gedwongen waren zich terug
te trekken. Een poging om het Franse geschut in
handen te krijgen, mislukte. Alles bij elkaar genomen waren de Fransen te sterk gepositioneerd
en daarom blies Abercromby de aanval af en trok
zich terug naar Schijndel. Hierbij werd de aftocht
gedekt door infanteristen onder bevel van Wesley.26
Volgens Franse bronnen had Chassés lichte infanterie gedurende de hele operatie het gros van de
gevechten op zich genomen. Het aantal gesneuvelden en gewonden samen bleef aan beide zijden echter beperkt: York verloor in Schijndel 40
manschappen en de Fransen 15 (doden en gewonden tezamen).27 Tijdens de gevechtshandelingen
was het Franse hoofdleger naar het zuidoosten
uitgeweken om de brug bij Nijnsel, ten oosten
van Sint-Oedenrode, aan te vallen. In de chaos die
volgde uit een nieuwe Franse aanval werden 50
soldaten van de coalitie uitgeschakeld. Toen de
Coalitietroepen te Sint-Michielsgestel het kamp
te Nistelrode bereikten, kon de geallieerde terugtocht naar de Maas beginnen. York had daarbij het
geluk dat Pichegru de achtervolging niet agressief inzette: op 16 september waren de Fransen
nog bij de Dommel en op 18 september niet veel
verder dan de Aa.28
De bevelhebbers van zowel de Fransen als de
Coalitie werden door hun collegae en latere militaire deskundigen bekritiseerd om het gehele
verloop van de slag en vooral de chaotische terugtrekkingsoperatie.29 Daendels – die tenslotte in
persoon aanwezig was – verweet Pichegru niet
agressief genoeg te zijn geweest. Een colonne
naar Yorks open linkerflank bij Grave zou zijn leger daar namelijk vastgepind en verslagen kunnen hebben. Anderzijds werd York door invloedrijke militairen als majoor-generaal Heinrich von
Porbeck en Antoine-Henri Jomini30 bekritiseerd,
omdat hij Von Hammersteins buitenposten aan
de Dommel onvoldoende ondersteund zou hebben. York en Abercromby kregen sowieso het
verwijt dat ook zij zich niet agressief genoeg hadden opgesteld en zich bij Schijndel te snel hadden
teruggetrokken.
Boxtel ‘bevrijd’
De Fransen werden op 14 september in Boxtel –
en elders in Brabant – tweeslachtig onthaald. Door
de patriotten en hun sympathisanten werden ze met
open armen ontvangen als de bevrijders die niet alleen het discriminerende bewind van de Hollandse
protestanten beëindigden, maar ook de macht braken van de (veelal buitenlandse) adel en de geestelijkheid in het gewest, en vrijheid van godsdienst
afkondigden. Minder populair was echter de invoering van het assignaat – papiergeld dat sterk
onderhevig was aan inflatie – als nieuwe valuta.31
Het concrete resultaat van deze hervormingen
voor Boxtel bleek wel op 16 april 1795, toen de
verkiezing van het nieuwe dorpsbestuur plaatsvond. De uitslag liet een ingrijpende wijziging in de
machtsbalans zien. Geen enkele van de schepenen
van voor de Franse inval werd herkozen, ongeacht religie. In plaats daarvan waren het allemaal
katholieken, met Hendrik Verhees als presidentschepen. Eind 1795 verliet hij de gemeentepolitiek
echter alweer, om zich te richten op de provinciale
en landelijke politiek. Hier zette hij zich actief in
voor de emancipatie van Brabant in de op 19 januari 1795 gestichte Bataafse Republiek. Ondertussen bleef frictie tussen de bestuursleden in Boxtel de rest van het jaar aanhouden. Het nieuwe
gemeentebestuur kreeg bovendien te maken met
grieven van de dorpsbewoners die geen vergoeding hadden gekregen voor de vorderingen die in
september waren gedaan door het oude gemeentebestuur; die vergoedingen zouden pas in januari 1796 uitgekeerd worden om de grote armoede,
schaarste en honger te verlichten.
Afgezien van de hervormingen in het bestuur waren de reacties op de komst van de Franse ‘bevrijders’ zeker niet onverdeeld positief. De Fransen
konden ook rekenen op de nodige scheve blikken
van de bevolking. Ondanks alle pretenties bleek
‘revolutionaire bevrijding’ een elastisch begrip
te zijn: in wezen ging het nog steeds om een buitenlandse militaire bezetting, nota bene door een
land dat nog maar kort geleden een heuse Terreur
onder de eigen bevolking had georganiseerd.32
Bezette dorpen zoals Boxtel werden bovendien
geacht zelf het onderhoud en de inkwartiering
van de Franse troepen te faciliteren en kregen te
maken met vorderingen van voedsel, materieel
en grondstoffen. Dit kwam nog eens bovenop een
chronisch lege gemeentekas en de eerdere foerageringen die de Coalitietroepen in de aanloop naar
de Slag om Boxtel hadden ondernomen ten koste
van de plaatselijke bevolking. Boxtel kon daardoor nauwelijks aan de gestelde verplichtingen
van de Fransen voldoen. De gemeente besloot
daarom de geëiste hoeveelheden hooi, stro en
haver te kopen van naburige gemeenten (met behulp van een lening van pastoor Du Messie), evenals het hout en de ambachtslieden die vervolgens
naar Sint-Oedenrode werden gestuurd voor het
herstel van de bruggen.33 Kortom, ofschoon er
vanwege de verkondigde vrijheid, gelijkheid en
broederschap reden tot vreugde was, drukte de
oorlogslast zwaar op de bevolking. De vrijheid
werd door Boxtel, Noord-Brabant en uiteindelijk
door geheel Nederland duur betaald.34
Het bevrijde Brabant
De Slag om Boxtel zou de eerste en laatste keer
zijn dat de Fransen en troepen van de Eerste Coalitie
elkaar op Nederlandse grond in de ogen keken op
het slagveld. De hele opmars van de Fransen door
de Republiek werd meer gekenmerkt door ontwijkende manoeuvres en incidentele schermutselingen dan door een bloedige veroveringsstrijd.
Het was bovendien de laatste grote gevechtshandeling die aan het beleg van ’s-Hertogenbosch
voorafging. Een beleg dat op 9 oktober na achttien
dagen werd beëindigd met de relatief bloedeloze
overgave van de stad aan Pichegru. Staats-Brabant
was daarmee definitief in Franse handen gevallen.
Het lot van het Generaliteitsland was daarmee
echter nog niet bezegeld. Zou Brabant, nu de Bataafse Republiek was uitgeroepen, terugkeren
naar Hollandse heerschappij als perifeer grensgebied? Of zouden de Fransen, die de Rijn en de
Waal beschouwden als de geografische noordgrens van Frankrijk, Brabant rechtstreeks inlijven
bij het Franse vaderland? Beide scenario’s leken
mogelijk, maar uiteindelijk bleken de Fransen weinig interesse te hebben in de directe annexatie
van Brabant, dat zodoende onder de Republiek
bleef. Dit had overigens de
voorkeur van de bevolking, maar de Brabantse
ver tegenwoordigers
Van Hooff, Hubert en
Verhees pleitten daarbij
wel voor de gewenste
emancipatie van StaatsBrabant tot een volwaardig gewest in de
Republiek. Pas na lang
aandringen en nadat de
Brabanders in een golf van
onlusten in de Langstraat en
de Meierij te kennen hadden
gegeven niet meer zo toegeeflijk
te zijn als voorheen, stemde Den Haag
ermee in om van Bataafs Brabant conform de
revolutionaire beloften van vrijheid, gelijkheid en
broederschap een volwaardig gewest te maken.35
De nasleep
Met de opkomst van de patriottische beweging en
vooral na de Franse Campagne in de Lage Landen
brak een keerpunt aan in de geschiedenis van Brabant en dus ook in de geschiedenis van Boxtel en
Liempde. Met ingang van 1 januari 1796 lag de soevereiniteit in het gewest definitief bij het volk zelf.
Vanaf maart van dat jaar konden, nadat de laatste
onderhandeling inzake het belastingpercentage
dat het gewest moest opbrengen (de ‘quote’) was
geregeld, de vertegenwoordigers van het gewest
in Den Haag hun opwachting maken. De Bataafse
Republiek was echter geen lang leven beschoren.
Toen Napoleon zich in 1804 liet uitroepen tot Keizer der Fransen, installeerde hij zijn familie als
erfelijke monarchen in de Franse satellietstaten,
om het aanzien van het Huis van Bonaparte op te
waarderen en zijn macht in Europa te consolideren.
Zo werd de schijn opgehouden dat deze Franse
satellietstaten onafhankelijk waren. Ook in de
Bataafse Republiek gebeurde dit in 1806 met de
aanstelling van Napoleons broer Louis als koning
Lodewijk van het nieuwe
Koninkrijk Holland. In
1810 werd het koninkrijk
door de toegenomen
onenigheid tussen beide broers door Napoleon direct ingelijfd bij
Frankrijk. Staatkundig
gezien hield Nederland
voor de komende vier
jaar op te bestaan.
Napoleon werd in 1813 in
de zogeheten Volkerenslag
van Leipzig voor de eerste
keer en ruim anderhalf jaar
daarop bij Waterloo definitief verslagen, door dezelfde Arthur Wesley,
die in de Slag om Boxtel de Engelse terugtocht
had overzien en sinds 1814 de eerste hertog van
Wellington was. (Overigens spelde hij zijn naam
voortaan als ‘Wellesley’.) Na het Congres van Wenen van 1814-1815 keerde Nederland als het onafhankelijke en aanmerkelijk gezwollen ‘Koninkrijk
der Nederlanden’ weer terug op de Euro-pese kaart.
Voormalig Bataafs Brabant – vanaf dat moment
‘Noord-Braband’ geheten – nam geografisch gezien het centrum in van dit koninkrijk dat behalve
Nederland ook Luxemburg en het gros van hedendaags België omvatte. Toen in 1830 de Belgische
onafhankelijkheidstrijd begon, werd Brabant opnieuw bezocht door militairen, ditmaal vanuit het
noorden om een eventuele Belgische opmars in
de provincie te pareren.36 Boxtel, dat op dat moment circa 3600 inwoners telde, werd van 1830
tot 1839 bezocht door gemiddeld 1000 militairen
en 500 paarden die daar werden ingekwartierd.
Ofschoon Noord-Brabant ook daarna een provincie bleef waarin het Nederlandse leger nadrukkelijk
aanwezig was (en zonder dat het provinciale bestuur
daar substantiële inspraak in had), bleven de door
de patriotten verworven – en door de Fransen erkende – vrijheden en burgerrechten onverminderd
gehandhaafd.


De volledige bronvermelding luidt:
=== '''Hollandse en Brabantse Patriotten''' ===
Frank van Doorn, ‘De Slag om Boxtel’ in: In Brabant. Tijdschrift voor Brabants heem en erfgoed, jaargang 5, nr. 1.
 
De patriotten van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden kunnen worden beschouwd als de Nederlandse geestverwanten van de Franse revolutionairen. Zij zagen zich als broeders in de strijd tegen het ancien régime, zoals de gevestigde ordes van absolutistische monarchieën gaandeweg werden genoemd. Beide groepen voelden zich sterk door elkaars voorbeeld aangetrokken en zagen een voorbeeld in de Amerikaanse Revolutie, die enkele jaren voor de Franse plaats had. Sterker nog, de Franse revolutionairen lieten zich in eerste instantie juist inspireren door de Nederlandse patriotten, die vlak voor de Franse Revolutie hun eigen Patriottische Revolutie waren begonnen tegen de willekeur van stadhouder prins Willem V en zijn ineffectieve regering. Deze eerste revolutie eindigde in 1787 nog in een overwinning voor Willem V, nadat deze met Pruisische troepen zijn gezag in de Nederlandse Republiek had hersteld.<br>
Patriottische kopstukken zoals Jan Willem de Winter, Johannes Conradus de Kock, Johan Valckenaer, Herman Willem Daendels en David Hendrik Chassé weken na hun nederlaag in 1787 dan ook uit naar Frankrijk, waar ze vanaf 1789 de Franse revolutie op de voet volgden. Ze hoopten spoedig de revolutionaire vlam mee terug naar het noorden te kunnen nemen en richtten met Franse steun daartoe het Bataafse Revolutionaire Comité op.<br>
Dit comité zou als provisorische regering fungeren tijdens de toekomstige machtsomwenteling in de Republiek. Toen de Fransen Willem V in 1792 de oorlog verklaarden, richtte Daendels bovendien met Franse toestemming het Bataafse Vreemdelingen Vrijwilligers Legioen op, bestaand uit korpsen van uitgeweken patriotten, dat zij aan zij met de Fransen de Republiek zou bevrijden van Willem V.<br>
Brabantse patriotten zoals Jan van Hooff uit Eindhoven, Bosschenaar Willem Hubert, de uit Boxtel afkomstige Hendrik Verhees en hun aanhangers hadden specifieke redenen om de Franse bevrijding te zien als een kans op hervormingen en emancipatie. Zolang de Republiek bestond, was Staats-Brabant als Generaliteitsland namelijk slechts een perifeer gebied dat zonder eigen vertegenwoordiging rechtstreeks vanuit Den Haag werd bestuurd. Dit zogeheten ‘Geuzenjuk’ werd niet als buitensporig repressief ervaren, maar het was zeker discriminerend. Behalve het religieuze verschil tussen de Nederlandse gewesten en de Generaliteitslanden, werden de laatste ook beschouwd als militaire bufferzones tegen de potentiële Franse dreiging vanuit het zuiden. Brabant kende om die reden een lange traditie van inkwartiering door Staatse troepen en werd tijdens oorlogen met het zuiden disproportioneel zwaar getroffen door de verwoestingen en plunderingen die hieruit volgden.<br>
In Boxtel waren in deze periode de Oranjegezinde en patriottische sentimenten even sterk aanwezig en dat dreef de spanningen in het gemeentebestuur op de spits. Het discriminerende bewind van de protestanten had al langer voor frictie gezorgd met de katholieke bevolking. In het bijzonder waren er conflicten met de katholieke, patriottische Hendrik Verhees, die begin 1790 uit het ambt van schepen werd gezet, omdat er ‘te veel pausgezinden’ in het schepencollege zouden zitten. Verhees’ patriottische activiteiten zouden echter ook mee hebben gespeeld in zijn ontheffing.<br>
 
{| border="0" cellspacing="0" align="left" cellpadding="2"
|align="center"|[[Afbeelding:07 William_V,_Prince_of_Orange_-_Bone_1801.jpg|300px|thumb|left| Willem V (1748-1806) op een portret uit 1801, gemaakt door Henry Bone (1755–1834) naar een werk van John Hoppner (1758–1810). (Britse Koninklijke]]
|align="center"|[[Afbeelding:07 Posthumous_Portrait_of_Herman_Willem_Daendels,_Governor-General_of_the_Dutch_East_Indies_-_Rd_Saleh.jpg|330px|thumb|left| Een postuum portret van Herman Willem Daendels (1762-1818) als gouverneur-generaal van Nederlands-Indië. (Raden Saleh (circa 1811–1880), 1838.]]
|}
 
=== '''De Campagne in de Lage Landen''' ===
 
Daendels nam met zijn Bataafse Legioen deel aan wat bekend is komen te staan als de Campagne in de Lage Landen. Deze had in de jaren 1793-1795 plaats onder leiding van de generaals Charles-François Dumouriez en Jean-Charles Pichegru. Een eerdere campagne om de Republiek in te nemen was in het voorjaar van 1793 al vastgelopen voordat de Fransen, in een poging rechtstreeks door te stoten naar Holland, überhaupt het westen van Staats-Brabant hadden verlaten. In 1794 keerde het Bataafse Legioen terug als onderdeel van het 55.000 man sterke Armée du Nord (het Noordelijke Leger) onder bevel van Pichegru. Ditmaal zouden ze
Holland, het kernland van de Republiek, in een omtrekkende beweging via de Meierij afsnijden van de Coalitie. Het bezit van de vestingen van ’s-Hertogenbosch en Grave was daarbij onontbeerlijk. Om
de Maas te kunnen bereiken, moest het Noordelijke Leger zijn handen zien te leggen op de plaats die het noordelijke traject van de Dommel tot aan Vught beheerste: Boxtel.<br>
De terugtrekking van Oostenrijkse troepen na de nederlaag in de Slag bij Fleurus (op 26 juni 1794, ten noorden van Namen) markeerde het moment waarop de Oostenrijkers de verdediging van de Zuidelijke Nederlanden opgaven: de verdediging van de Republiek lag vanaf dat moment uitsluitend nog bij de Staatse troepen van Willem V, aangevuld met beroepsmilitairen uit Hannover, Hessen-Darmstadt en Hessen-Kassel. De hertog van York bood vanaf het voorjaar van 1794 met het Britse leger extra ondersteuning. Arthur Wesley, de latere hertog van Wellington, was op 25 juni in Oostende aangekomen om zich bij York aan te sluiten als luitenantkolonel van het Drieëndertigste Regiment te Voet. Enkele dagen na aankomst, op 1 juli, werd hij overgeplaatst naar Antwerpen, waar hij samen met York de Tweede Brigade vormde. Antwerpen werd op 24 juli door de Britten geëvacueerd en York trok zich hierna terug van Bergen op Zoom naar Breda, waar hij op 31 juli arriveerde. Gelijktijdig met deze terugtrekking was Pichegru begonnen aan het Franse offensief in de Meierij.<br>
Op 30 augustus had York zich verder oostwaarts in Brabant teruggetrokken, achter de Aa, geflankeerd door ’s-Hertogenbosch aan zijn rechterzijde en de Peelmoerassen bij Helmond aan zijn linkerzijde. Hij stationeerde zijn eenheden in Nistelrode en Heeswijk, waar ook de Staatse, Hessische en Hannoveriaanse
coalitietroepen (de laatste twee telden bij elkaar 12.000 man), waren gelegerd. In totaal had York nu 41.000 manschappen tot zijn beschikking om in te zetten tegen Pichegru’s Noordelijke Leger van 55.000 tot 60.000 man. Zij waren intussen op 7 september al tot Tilburg, Poppel, Bladel en Eersel genaderd, waar ze hun voorposten hadden opgesteld.<br>
Langs de Dommel onderhield Yorks coalitie ook een reeks vooruitgeschoven buitenposten, onder meer in Sint-Michielsgestel, Boxtel en Sint-Oedenrode, en ook in Aarle aan de Aa. Deze werden bemand door de troepen van majoor-generaal Rudolf von Hammerstein, die het commando voerde over de eenheden uit Hannover, Hessen-Darmstadt en Hessen-Kassel. De meeste bruggen over de Dommel waren met uitzondering van die bij Sint-Oedenrode uit voorzorg verwijderd. Ook de sluizen bij de watermolens waren verwijderd zodat het laagland rondom ’s-Hertogenbosch al gauw volledig onder water kwam te staan.<br>
Boxtel werd zodoende plots van strategisch belang als een van de weinige plaatsen waar de rivier gepasseerd kon worden. De geplande Franse aanval verliep daardoor anders dan gedacht: in plaats van rechtstreeks door te stoten naar Fort Isabella bij Vught (van waar ’s-Hertogenbosch beschoten kon worden) werd de stad vanuit verschillende richtingen in een omtrekkende beweging benaderd. Boxtel, Schijndel, Berlicum en Heeswijk lagen daardoor in het pad van de Fransen.<br>
 
{| border="0" cellspacing="0" align="left" cellpadding="2"
|align="center"|[[Afbeelding:08 Frederick,_Duke_of_York_and_Albany_by_Sir_Thomas_Lawrence.jpg|300px|thumb|left| Frederik August, hertog van York en Albany (1763-1827)
en de aanvoerder van de Coalitietroepen tijdens de Slag om Boxtel, op een schilderij van George Swendale, naar een werk van Thomans Lawrence, uit 1822]]
|align="center"|[[Afbeelding:08 Portret_van_Franse_generaal_Charles_Pichegru,.jpg|310px|thumb|left| Generaal Jean-Charles Pichegru (1761-1804), bevelhebber van het Franse Noordelijke Leger]]
|}
 
=== '''14 september: de inname van Boxtel''' ===
 
In de jaren 1793 en 1794 ontstonden er door de toenemende oorlogsdreiging spanningen in de Boxtelse gemeente. Het dorp kreeg met vorderingen en inkwartieringen van Coalitietroepen te maken die een zware aanslag pleegden op de toch al krappe gemeentekas en dit leidde begin 1794 zelfs tot een formele beschuldiging aan het adres van enkele notabelen en leden van het gemeentebestuur die zich van de verplichte vorderingen zouden hebben vrijgesteld (wat stellig werd ontkend). Het conflict sleepte zich tot september 1794 voort. Door de komst van de Fransen is niet duidelijk hoe dit werd beëindigd en wat de reactie was van de bevolking, maar het was hoe dan ook tekenend voor de zenuwachtige sfeer in de gemeente, nu de oorlog in zicht was.<br>
Boxtel werd in de eerste dagen van september 1794 van drie zijden door de Fransen benaderd: vanuit westelijke richting via Tilburg, Haaren en Esch, vanuit het zuiden via Best en vanuit het zuidoosten via Son, Wolfswinkel en Sint-Oedenrode. Dit gebeurde ondanks het feit dat York verwachtte dat de Fransen zijn zuidelijke, zwakkere flank bij Helmond zouden aanvallen. Op zondag 14 september viel Pichegru Von Hammersteins buitenposten  langs de Dommel aan.<br>
Er is weinig bekend over het exacte verloop van die eerste dag waarop Boxtel door het strijdgewoel werd bezocht, maar wel is bekend dat het zwaartepunt van de aanval tussen 15.00 uur en 18.00 uur viel op de in Boxtel gestationeerde Hessische brigade van generaal Von Düring, die verder was aangevuld met Franse émigrés en Britse ondersteunende eenheden. In deze gevechtshandelingen werd 2.000 man van de Coalitietroepen uitgeschakeld: enkele gesneuvelden en gewonden, maar vooral krijgsgevangenen. De nederlaag werd deels veroorzaakt doordat in de chaos een cruciale brugverbinding over de Dommel te snel was vernietigd en een cavaleriedivisie uit HessenDarmstadt bij Esch daardoor van de gevechten was afgesneden. Boxtel was daarmee in feite al definitief aan de Fransen overgeleverd. Tijdens de Franse intocht werd het Barrièrehuis, no. 3 (tegenwoordig Clarissenstraat 37) door brand verwoest.<br>
 
=== '''15 september: de Slag om Boxtel''' ===
 
Om Boxtel op de Fransen te heroveren, verliet luitenantgeneraal Ralph Abercromby op bevel van York in de daaropvolgende nacht (van 14 op 15 september) met zijn reservetroepen Berlicum.<br>
Via Middelrode, Heeswijk en over de Aa bereikte Abercromby Schijndel, waar vandaan de laatste ruim zeven kilometer naar Boxtel zouden worden overbrugd. De totale omvang van Abercromby’s troepenmacht telde exact 4959 manschappen, waaronder de troepen onder bevel van Wesley.<br>
Toen Abercromby’s legereenheden Schijndel verlieten, kregen ze bij zonsopkomst om 6.15 uur onverwachts de Franse Zesde Divisie in zicht. Deze bestond uit twee brigades die onder aanvoering stonden van de brigadegeneraals Chassé en (in de achterhoede) Daendels en tezamen 5293 man groot waren. Abercromby verzocht de hertog van York om instructies na een eerste schermutseling en pas rond 7.30 uur arriveerde het tegenbericht dat Abercromby de aanval kon doorzetten, voor zover hij dat tactisch verantwoord achtte. Het feitelijke treffen dat daarna volgde, vond plaats in het destijds deels beboste gebied tussen Schijndel zelf en de buurtschappen [[Elde]] en [[Hermalen]], even ten westen van de Schijndelse dorpskern.<br>
[[Afbeelding:Troepenopstelling.jpg|thumb|400px|left|Troepenopstelling voor de slag.]]Het Franse Achtste Huzarenkorps (cavalerie en verkenners) onder bevel van Chassé trok zich terug in de bossen tussen de ondersteunende lichte infanterie en artillerie. De Franse artillerie nam daarop de Britse cavalerie onder vuur, waardoor de Britten gedwongen waren zich terug te trekken. Een poging om het Franse geschut in handen te krijgen, mislukte. Alles bij elkaar genomen waren de Fransen te sterk gepositioneerd en daarom blies Abercromby de aanval af en trok zich terug naar Schijndel. Hierbij werd de aftocht gedekt door infanteristen onder bevel van Wesley.<br>
Volgens Franse bronnen had Chassés lichte infanterie gedurende de hele operatie het gros van de gevechten op zich genomen. Het aantal gesneuvelden en gewonden samen bleef aan beide zijden echter beperkt: York verloor in Schijndel 40 manschappen en de Fransen 15 (doden en gewonden tezamen). Tijdens de gevechtshandelingen was het Franse hoofdleger naar het zuidoosten uitgeweken om de brug bij Nijnsel, ten oosten van Sint-Oedenrode, aan te vallen. In de chaos die volgde uit een nieuwe Franse aanval werden 50 soldaten van de coalitie uitgeschakeld. Toen de Coalitietroepen te Sint-Michielsgestel het kamp te Nistelrode bereikten, kon de geallieerde terugtocht naar de Maas beginnen. York had daarbij het geluk dat Pichegru de achtervolging niet agressief inzette: op 16 september waren de Fransen nog bij de Dommel en op 18 september niet veel verder dan de Aa.<br>
De bevelhebbers van zowel de Fransen als de Coalitie werden door hun collegae en latere militaire deskundigen bekritiseerd om het gehele verloop van de slag en vooral de chaotische terugtrekkingsoperatie. Daendels – die tenslotte in persoon aanwezig was – verweet Pichegru niet agressief genoeg te zijn geweest. Een colonne naar Yorks open linkerflank bij Grave zou zijn leger daar namelijk vastgepind en verslagen kunnen hebben. Anderzijds werd York door invloedrijke militairen als majoor-generaal Heinrich von Porbeck en Antoine-Henri Jomini bekritiseerd, omdat hij Von Hammersteins buitenposten aan de Dommel onvoldoende ondersteund zou hebben. York en Abercromby kregen sowieso het verwijt dat ook zij zich niet agressief genoeg hadden opgesteld en zich bij Schijndel te snel hadden teruggetrokken.<br>
 
=== '''Boxtel ‘bevrijd’''' ===
[[Bestand:16 De_Slag_bij_Waterloo.jpeg|400px|thumb|‘De slag bij Waterloo’, een schilderij uit 1824 van Jan Willem Pieneman (1779–1853). We zien de hertog van Wellington in het midden, op zijn paard gezeten, terwijl linksonder de gewonde Prins van Oranje en latere koning Willem II, de kleinzoon van de door de Fransen verjaagde stadhouder
Willem V, wordt weggedragen.]]
De Fransen werden op 14 september in Boxtel en elders in Brabant – tweeslachtig onthaald. Door de patriotten en hun sympathisanten werden ze met open armen ontvangen als de bevrijders die niet alleen het discriminerende bewind van de Hollandse protestanten beëindigden, maar ook de macht braken van de (veelal buitenlandse) adel en de geestelijkheid in het gewest, en vrijheid van godsdienst afkondigden. Minder populair was echter de invoering van het assignaat – papiergeld dat sterk onderhevig was aan inflatie – als nieuwe valuta.<br>
Het concrete resultaat van deze hervormingen voor Boxtel bleek wel op 16 april 1795, toen de verkiezing van het nieuwe dorpsbestuur plaatsvond. De uitslag liet een ingrijpende wijziging in de machtsbalans zien. Geen enkele van de schepenen van voor de Franse inval werd herkozen, ongeacht religie. In plaats daarvan waren het allemaal katholieken, met Hendrik Verhees als presidentschepen. Eind 1795 verliet hij de gemeentepolitiek echter alweer, om zich te richten op de provinciale en landelijke politiek. Hier zette hij zich actief in voor de emancipatie van Brabant in de op 19 januari 1795 gestichte Bataafse Republiek. Ondertussen bleef frictie tussen de bestuursleden in Boxtel de rest van het jaar aanhouden. Het nieuwe gemeentebestuur kreeg bovendien te maken met grieven van de dorpsbewoners die geen vergoeding hadden gekregen voor de vorderingen die inseptember waren gedaan door het oude gemeentebestuur; die vergoedingen zouden pas in januari 1796 uitgekeerd worden om de grote armoede, schaarste en honger te verlichten.<br>
Afgezien van de hervormingen in het bestuur waren de reacties op de komst van de Franse ‘bevrijders’ zeker niet onverdeeld positief. De Fransen konden ook rekenen op de nodige scheve blikken van de bevolking. Ondanks alle pretenties bleek ‘revolutionaire bevrijding’ een elastisch begrip te zijn: in wezen ging het nog steeds om een buitenlandse militaire bezetting, nota bene door een land dat nog maar kort geleden een heuse Terreur onder de eigen bevolking had georganiseerd.<br>
Bezette dorpen zoals Boxtel werden bovendien geacht zelf het onderhoud en de inkwartiering van de Franse troepen te faciliteren en kregen te maken met vorderingen van voedsel, materieel en grondstoffen. Dit kwam nog eens bovenop een chronisch lege gemeentekas en de eerdere foerageringen die de Coalitietroepen in de aanloop naar de Slag om Boxtel hadden ondernomen ten koste van de plaatselijke bevolking. Boxtel kon daardoor nauwelijks aan de gestelde verplichtingen van de Fransen voldoen. De gemeente besloot daarom de geëiste hoeveelheden hooi, stro en haver te kopen van naburige gemeenten (met behulp van een lening van pastoor Du Messie), evenals het hout en de ambachtslieden die vervolgens naar Sint-Oedenrode werden gestuurd voor het herstel van de bruggen. Kortom, ofschoon er vanwege de verkondigde vrijheid, gelijkheid en broederschap reden tot vreugde was, drukte de oorlogslast zwaar op de bevolking. De vrijheid werd door Boxtel, Noord-Brabant en uiteindelijk door geheel Nederland duur betaald.<br>
 
=== '''Het bevrijde Brabant''' ===
[[Bestand:17 Portrait_of_the_Duke_of_Wellington,_1844,_by_Antoine_Claudet.jpg|300px|thumb|De Hertog van Wellington.]]
De Slag om Boxtel zou de eerste en laatste keer zijn dat de Fransen en troepen van de Eerste Coalitie elkaar op Nederlandse grond in de ogen keken op het slagveld. De hele opmars van de Fransen door de Republiek werd meer gekenmerkt door ontwijkende manoeuvres en incidentele schermutselingen dan door een bloedige veroveringsstrijd. Het was bovendien de laatste grote gevechtshandeling die aan het beleg van ’s-Hertogenbosch voorafging. Een beleg dat op 9 oktober na achttien dagen werd beëindigd met de relatief bloedeloze overgave van de stad aan Pichegru. Staats-Brabant was daarmee definitief in Franse handen gevallen. <br>
Het lot van het Generaliteitsland was daarmee echter nog niet bezegeld. Zou Brabant, nu de Bataafse Republiek was uitgeroepen, terugkeren naar Hollandse heerschappij als perifeer grensgebied? Of zouden de Fransen, die de Rijn en de Waal beschouwden als de geografische noordgrens van Frankrijk, Brabant rechtstreeks inlijven bij het Franse vaderland? Beide scenario’s leken mogelijk, maar uiteindelijk bleken de Fransen weinig interesse te hebben in de directe annexatie van Brabant, dat zodoende onder de Republiek bleef. Dit had overigens de voorkeur van de bevolking, maar de Brabantse vertegenwoordigers Van Hooff, Hubert en Verhees pleitten daarbij wel voor de gewenste emancipatie van Staats Brabant tot een volwaardig gewest in de Republiek. Pas na lang aandringen en nadat de Brabanders in een golf van onlusten in de Langstraat en de Meierij te kennen hadden gegeven niet meer zo toegeeflijk te zijn als voorheen, stemde Den Haag ermee in om van Bataafs Brabant conform de revolutionaire beloften van vrijheid, gelijkheid en broederschap een volwaardig gewest te maken.<br>
 
=== '''De nasleep''' ===
 
Met de opkomst van de patriottische beweging en vooral na de Franse Campagne in de Lage Landen brak een keerpunt aan in de geschiedenis van Brabant en dus ook in de geschiedenis van Boxtel en Liempde. Met ingang van 1 januari 1796 lag de soevereiniteit in het gewest definitief bij het volk zelf.<br>
Vanaf maart van dat jaar konden, nadat de laatste onderhandeling inzake het belastingpercentage dat het gewest moest opbrengen (de ‘quote’) was geregeld, de vertegenwoordigers van het gewest in Den Haag hun opwachting maken. De Bataafse Republiek was echter geen lang leven beschoren.<br>
Toen Napoleon zich in 1804 liet uitroepen tot Keizer der Fransen, installeerde hij zijn familie als erfelijke monarchen in de Franse satellietstaten, om het aanzien van het Huis van Bonaparte op te waarderen en zijn macht in Europa te consolideren.<br>
Zo werd de schijn opgehouden dat deze Franse satellietstaten onafhankelijk waren. Ook in de Bataafse Republiek gebeurde dit in 1806 met de aanstelling van Napoleons broer Louis als koning Lodewijk van het nieuwe Koninkrijk Holland. In 1810 werd het koninkrijk door de toegenomen onenigheid tussen beide broers door Napoleon direct ingelijfd bij Frankrijk. Staatkundig gezien hield Nederland voor de komende vier jaar op te bestaan.<br>
Napoleon werd in 1813 in de zogeheten Volkerenslag van Leipzig voor de eerste keer en ruim anderhalf jaar daarop bij Waterloo definitief verslagen, door dezelfde Arthur Wesley, die in de Slag om Boxtel de Engelse terugtocht had overzien en sinds 1814 de eerste hertog van Wellington was. (Overigens spelde hij zijn naam voortaan als ‘Wellesley’.) Na het Congres van Wenen van 1814-1815 keerde Nederland als het onafhankelijke en aanmerkelijk gezwollen ‘Koninkrijk der Nederlanden’ weer terug op de Europese kaart.<br>
Voormalig Bataafs Brabant – vanaf dat moment ‘Noord-Braband’ geheten – nam geografisch gezien het centrum in van dit koninkrijk dat behalve Nederland ook Luxemburg en het gros van hedendaags België omvatte. Toen in 1830 de Belgische onafhankelijkheidstrijd begon, werd Brabant opnieuw bezocht door militairen, ditmaal vanuit het noorden om een eventuele Belgische opmars in de provincie te pareren. Boxtel, dat op dat moment circa 3600 inwoners telde, werd van 1830 tot 1839 bezocht door gemiddeld 1000 militairen en 500 paarden die daar werden ingekwartierd.<br>
Ofschoon Noord-Brabant ook daarna een provincie bleef waarin het Nederlandse leger nadrukkelijk aanwezig was (en zonder dat het provinciale bestuur daar substantiële inspraak in had), bleven de door de patriotten verworven – en door de Fransen erkende – vrijheden en burgerrechten onverminderd gehandhaafd.
 
[[Categorie:Periode 1701-1800]]
{{appendix}}

Huidige versie van 13 mei 2022 om 17:15

De Slag bij Boxtel 1794.
Collectie fam. van Doorn
(foto Rini van Oirschot)

De Slag om Boxtel.[1][bewerken | brontekst bewerken]

Na de nederlaag in de Slag bij Fleurus (op 26 juni 1794, ten noorden van Namen) gaven de Oostenrijkers de verdediging van de Zuidelijke Nederlanden op en was de weg vrij voor de Fransen om verder naar het noorden op te rukken, richting de Nederlandse Republiek. Daar zouden ze bij Boxtel strijd leveren met de Oostenrijkse coalitiepartners. Op dit schilderij uit 1837 van Jean-Baptiste Mauzaisse (1784-1844) zien we de Franse bevelhebber Jourdan tijdens de slag bij Fleurus, met op de achtergrond een Franse verkenningsballon. Het was de eerste keer in de geschiedenis dat een militaire verkenningsballon werd gebruikt.

Het is een veldslag waarvan in Nederland slechts weinigen hebben gehoord . Toch heeft dit militaire treffen een prominente plek in de Engelse geschiedenis, met name in de levensbeschrijving van de wereldberoemde ‘Duke of Wellington’, de man die Napoleon in 1815 bij Waterloo versloeg. Het was op Brabantse bodem dat hij voor het eerst strijd leverde tegen Frankrijk, in de Slag om Boxtel.

Boxtel was op 14 en 15 september 1794 de inzet van een kleine veldslag tussen het oprukkende, Franse Noordelijke Leger onder leiding van generaal Jean-Charles Pichegru en een coalitie van Staatse (Nederlandse) en Britse troepen, versterkt met Hessische en Hannoveriaanse eenheden, die onder het gezamenlijke commando van de Britse bevelhebber Frederik August, hertog van York stonden. Ten onrechte is deze veldslag tijdens de zogenoemde ‘Eerste Coalitieoorlog’ tegen revolutionair Frankrijk in Nederland onbekend gebleven. De gevechtshandelingen bij Boxtel kunnen worden aangemerkt als de ‘vuurdoop’ van Arthur Wesley, de latere hertog van Wellington, die Napoleon eenentwintig jaar later de definitieve nederlaag toebracht bij Waterloo. Een andere reden die de slag vermeldenswaard maakt, en waarom de slag in het Verenigd Koninkrijk wellicht meer bekendheid geniet, is de connectie met de herkomst van de bijnaam ‘Tommy’ die vanouds voor Britse soldaten werd gebruikt. Daarnaast is dit treffen van belang in het kader van de val van de Republiek der Verenigde Nederlanden. Na de gevechten bij Boxtel werd de laatste verdediging tot aan de vestingen van ’s-Hertogenbosch en Grave opgegeven. Hierna was de Franse opmars naar de grote rivieren en de daaropvolgende inname van Utrecht en Holland niet meer te stuiten. De Slag om Boxtel verdient dus meer aandacht in de Nederlandse geschiedschrijving.

Revolutie in Frankrijk[bewerken | brontekst bewerken]

‘Het toppunt van de Franse glorie, het hoogtepunt van de vrijheid. Religie, gerechtigheid, trouw en alle boemannen van de Verlichte geesten, Vaarwel!’ Een Engelse spotprent over het radicalisme van de Franse revolutie. (James Gillray (1757-1815), februari 1793.)

De Slag om Boxtel kan niet los worden gezien van de Franse Revolutie, die intussen vijf jaar gaande was en sinds de zomer van 1792 bijna heel Europa in oorlog had gestort. De Franse monarchie was met de afzetting van Lodewijk XVI op 10 augustus 1792 al ten val gebracht en Frankrijk werd sindsdien geregeerd door een Nationale Conventie die vanaf 1793 werd gedomineerd door de Jakobijnen: de meest radicale factie in republikeins Frankrijk onder leiding van Maximilien de Robespierre en Georges-Jacques Danton. De executie van de koning op 21 januari 1793 en vooral de moord op de bevlogen revolutionair Jean-Paul Marat op 13 juli van dat jaar waren de eerste aanzetten geweest voor de Jakobijnen om Frankrijk aan de ‘Terreur’ te onderwerpen. De landen rondom Frankrijk, waaronder ook de Nederlanden, werden overspoeld met uit Frankrijk gevluchte edelen, geestelijke émigrés en uit de gratie gevallen Verlichte denkers, die de bevolking angst aanjoegen met hun verhalen over het schrikbewind van de nieuwe, revolutionaire machthebbers. Dit was in het bijzonder het geval in de Brabantse Meierij, waar tal van Franse geestelijken een tijdelijk heenkomen hadden gevonden. In het buitenland werden de radicale excessen met afgrijzen aangehoord. Onder de Europese regeringen heerste dan ook het urgente gevoel om de Fransen te allen tijde te verhinderen hun bloedige ontwrichtingen, bedoeld om Europa en uiteindelijk de wereld te ‘bevrijden’ van feodale onderdrukking, naar het buitenland te exporteren. Tegen de tijd dat de Fransen inderdaad de Nederlanden waren binnengevallen, was de Terreur met de executie van initiatiefnemer Robespierre weliswaar voorbij, maar de strijd met het buitenland ging onverminderd voort. De ergste uitwassen van de Franse revolutie waren beteugeld, maar de kernprincipes waar het de revolutie in eerste instantie om was te doen – universele gelijkheid van de mens, onvervreemdbare rechten, rationele hervormingen en redelijkheid als basis van menselijk handelen – bleven gehandhaafd en bleven verlichte denkers en sympathisanten tot ver over de grenzen inspireren. Zij waren bereid om de Terreur als een noodzakelijk kwaad te zien, zodat er een nieuwe samenleving op basis van universele vrijheid en gelijkheid kon worden gerealiseerd.

Hollandse en Brabantse Patriotten[bewerken | brontekst bewerken]

De patriotten van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden kunnen worden beschouwd als de Nederlandse geestverwanten van de Franse revolutionairen. Zij zagen zich als broeders in de strijd tegen het ancien régime, zoals de gevestigde ordes van absolutistische monarchieën gaandeweg werden genoemd. Beide groepen voelden zich sterk door elkaars voorbeeld aangetrokken en zagen een voorbeeld in de Amerikaanse Revolutie, die enkele jaren voor de Franse plaats had. Sterker nog, de Franse revolutionairen lieten zich in eerste instantie juist inspireren door de Nederlandse patriotten, die vlak voor de Franse Revolutie hun eigen Patriottische Revolutie waren begonnen tegen de willekeur van stadhouder prins Willem V en zijn ineffectieve regering. Deze eerste revolutie eindigde in 1787 nog in een overwinning voor Willem V, nadat deze met Pruisische troepen zijn gezag in de Nederlandse Republiek had hersteld.
Patriottische kopstukken zoals Jan Willem de Winter, Johannes Conradus de Kock, Johan Valckenaer, Herman Willem Daendels en David Hendrik Chassé weken na hun nederlaag in 1787 dan ook uit naar Frankrijk, waar ze vanaf 1789 de Franse revolutie op de voet volgden. Ze hoopten spoedig de revolutionaire vlam mee terug naar het noorden te kunnen nemen en richtten met Franse steun daartoe het Bataafse Revolutionaire Comité op.
Dit comité zou als provisorische regering fungeren tijdens de toekomstige machtsomwenteling in de Republiek. Toen de Fransen Willem V in 1792 de oorlog verklaarden, richtte Daendels bovendien met Franse toestemming het Bataafse Vreemdelingen Vrijwilligers Legioen op, bestaand uit korpsen van uitgeweken patriotten, dat zij aan zij met de Fransen de Republiek zou bevrijden van Willem V.
Brabantse patriotten zoals Jan van Hooff uit Eindhoven, Bosschenaar Willem Hubert, de uit Boxtel afkomstige Hendrik Verhees en hun aanhangers hadden specifieke redenen om de Franse bevrijding te zien als een kans op hervormingen en emancipatie. Zolang de Republiek bestond, was Staats-Brabant als Generaliteitsland namelijk slechts een perifeer gebied dat zonder eigen vertegenwoordiging rechtstreeks vanuit Den Haag werd bestuurd. Dit zogeheten ‘Geuzenjuk’ werd niet als buitensporig repressief ervaren, maar het was zeker discriminerend. Behalve het religieuze verschil tussen de Nederlandse gewesten en de Generaliteitslanden, werden de laatste ook beschouwd als militaire bufferzones tegen de potentiële Franse dreiging vanuit het zuiden. Brabant kende om die reden een lange traditie van inkwartiering door Staatse troepen en werd tijdens oorlogen met het zuiden disproportioneel zwaar getroffen door de verwoestingen en plunderingen die hieruit volgden.
In Boxtel waren in deze periode de Oranjegezinde en patriottische sentimenten even sterk aanwezig en dat dreef de spanningen in het gemeentebestuur op de spits. Het discriminerende bewind van de protestanten had al langer voor frictie gezorgd met de katholieke bevolking. In het bijzonder waren er conflicten met de katholieke, patriottische Hendrik Verhees, die begin 1790 uit het ambt van schepen werd gezet, omdat er ‘te veel pausgezinden’ in het schepencollege zouden zitten. Verhees’ patriottische activiteiten zouden echter ook mee hebben gespeeld in zijn ontheffing.

Willem V (1748-1806) op een portret uit 1801, gemaakt door Henry Bone (1755–1834) naar een werk van John Hoppner (1758–1810). (Britse Koninklijke
Een postuum portret van Herman Willem Daendels (1762-1818) als gouverneur-generaal van Nederlands-Indië. (Raden Saleh (circa 1811–1880), 1838.

De Campagne in de Lage Landen[bewerken | brontekst bewerken]

Daendels nam met zijn Bataafse Legioen deel aan wat bekend is komen te staan als de Campagne in de Lage Landen. Deze had in de jaren 1793-1795 plaats onder leiding van de generaals Charles-François Dumouriez en Jean-Charles Pichegru. Een eerdere campagne om de Republiek in te nemen was in het voorjaar van 1793 al vastgelopen voordat de Fransen, in een poging rechtstreeks door te stoten naar Holland, überhaupt het westen van Staats-Brabant hadden verlaten. In 1794 keerde het Bataafse Legioen terug als onderdeel van het 55.000 man sterke Armée du Nord (het Noordelijke Leger) onder bevel van Pichegru. Ditmaal zouden ze Holland, het kernland van de Republiek, in een omtrekkende beweging via de Meierij afsnijden van de Coalitie. Het bezit van de vestingen van ’s-Hertogenbosch en Grave was daarbij onontbeerlijk. Om de Maas te kunnen bereiken, moest het Noordelijke Leger zijn handen zien te leggen op de plaats die het noordelijke traject van de Dommel tot aan Vught beheerste: Boxtel.
De terugtrekking van Oostenrijkse troepen na de nederlaag in de Slag bij Fleurus (op 26 juni 1794, ten noorden van Namen) markeerde het moment waarop de Oostenrijkers de verdediging van de Zuidelijke Nederlanden opgaven: de verdediging van de Republiek lag vanaf dat moment uitsluitend nog bij de Staatse troepen van Willem V, aangevuld met beroepsmilitairen uit Hannover, Hessen-Darmstadt en Hessen-Kassel. De hertog van York bood vanaf het voorjaar van 1794 met het Britse leger extra ondersteuning. Arthur Wesley, de latere hertog van Wellington, was op 25 juni in Oostende aangekomen om zich bij York aan te sluiten als luitenantkolonel van het Drieëndertigste Regiment te Voet. Enkele dagen na aankomst, op 1 juli, werd hij overgeplaatst naar Antwerpen, waar hij samen met York de Tweede Brigade vormde. Antwerpen werd op 24 juli door de Britten geëvacueerd en York trok zich hierna terug van Bergen op Zoom naar Breda, waar hij op 31 juli arriveerde. Gelijktijdig met deze terugtrekking was Pichegru begonnen aan het Franse offensief in de Meierij.
Op 30 augustus had York zich verder oostwaarts in Brabant teruggetrokken, achter de Aa, geflankeerd door ’s-Hertogenbosch aan zijn rechterzijde en de Peelmoerassen bij Helmond aan zijn linkerzijde. Hij stationeerde zijn eenheden in Nistelrode en Heeswijk, waar ook de Staatse, Hessische en Hannoveriaanse coalitietroepen (de laatste twee telden bij elkaar 12.000 man), waren gelegerd. In totaal had York nu 41.000 manschappen tot zijn beschikking om in te zetten tegen Pichegru’s Noordelijke Leger van 55.000 tot 60.000 man. Zij waren intussen op 7 september al tot Tilburg, Poppel, Bladel en Eersel genaderd, waar ze hun voorposten hadden opgesteld.
Langs de Dommel onderhield Yorks coalitie ook een reeks vooruitgeschoven buitenposten, onder meer in Sint-Michielsgestel, Boxtel en Sint-Oedenrode, en ook in Aarle aan de Aa. Deze werden bemand door de troepen van majoor-generaal Rudolf von Hammerstein, die het commando voerde over de eenheden uit Hannover, Hessen-Darmstadt en Hessen-Kassel. De meeste bruggen over de Dommel waren met uitzondering van die bij Sint-Oedenrode uit voorzorg verwijderd. Ook de sluizen bij de watermolens waren verwijderd zodat het laagland rondom ’s-Hertogenbosch al gauw volledig onder water kwam te staan.
Boxtel werd zodoende plots van strategisch belang als een van de weinige plaatsen waar de rivier gepasseerd kon worden. De geplande Franse aanval verliep daardoor anders dan gedacht: in plaats van rechtstreeks door te stoten naar Fort Isabella bij Vught (van waar ’s-Hertogenbosch beschoten kon worden) werd de stad vanuit verschillende richtingen in een omtrekkende beweging benaderd. Boxtel, Schijndel, Berlicum en Heeswijk lagen daardoor in het pad van de Fransen.

Frederik August, hertog van York en Albany (1763-1827) en de aanvoerder van de Coalitietroepen tijdens de Slag om Boxtel, op een schilderij van George Swendale, naar een werk van Thomans Lawrence, uit 1822
Generaal Jean-Charles Pichegru (1761-1804), bevelhebber van het Franse Noordelijke Leger

14 september: de inname van Boxtel[bewerken | brontekst bewerken]

In de jaren 1793 en 1794 ontstonden er door de toenemende oorlogsdreiging spanningen in de Boxtelse gemeente. Het dorp kreeg met vorderingen en inkwartieringen van Coalitietroepen te maken die een zware aanslag pleegden op de toch al krappe gemeentekas en dit leidde begin 1794 zelfs tot een formele beschuldiging aan het adres van enkele notabelen en leden van het gemeentebestuur die zich van de verplichte vorderingen zouden hebben vrijgesteld (wat stellig werd ontkend). Het conflict sleepte zich tot september 1794 voort. Door de komst van de Fransen is niet duidelijk hoe dit werd beëindigd en wat de reactie was van de bevolking, maar het was hoe dan ook tekenend voor de zenuwachtige sfeer in de gemeente, nu de oorlog in zicht was.
Boxtel werd in de eerste dagen van september 1794 van drie zijden door de Fransen benaderd: vanuit westelijke richting via Tilburg, Haaren en Esch, vanuit het zuiden via Best en vanuit het zuidoosten via Son, Wolfswinkel en Sint-Oedenrode. Dit gebeurde ondanks het feit dat York verwachtte dat de Fransen zijn zuidelijke, zwakkere flank bij Helmond zouden aanvallen. Op zondag 14 september viel Pichegru Von Hammersteins buitenposten langs de Dommel aan.
Er is weinig bekend over het exacte verloop van die eerste dag waarop Boxtel door het strijdgewoel werd bezocht, maar wel is bekend dat het zwaartepunt van de aanval tussen 15.00 uur en 18.00 uur viel op de in Boxtel gestationeerde Hessische brigade van generaal Von Düring, die verder was aangevuld met Franse émigrés en Britse ondersteunende eenheden. In deze gevechtshandelingen werd 2.000 man van de Coalitietroepen uitgeschakeld: enkele gesneuvelden en gewonden, maar vooral krijgsgevangenen. De nederlaag werd deels veroorzaakt doordat in de chaos een cruciale brugverbinding over de Dommel te snel was vernietigd en een cavaleriedivisie uit HessenDarmstadt bij Esch daardoor van de gevechten was afgesneden. Boxtel was daarmee in feite al definitief aan de Fransen overgeleverd. Tijdens de Franse intocht werd het Barrièrehuis, no. 3 (tegenwoordig Clarissenstraat 37) door brand verwoest.

15 september: de Slag om Boxtel[bewerken | brontekst bewerken]

Om Boxtel op de Fransen te heroveren, verliet luitenantgeneraal Ralph Abercromby op bevel van York in de daaropvolgende nacht (van 14 op 15 september) met zijn reservetroepen Berlicum.
Via Middelrode, Heeswijk en over de Aa bereikte Abercromby Schijndel, waar vandaan de laatste ruim zeven kilometer naar Boxtel zouden worden overbrugd. De totale omvang van Abercromby’s troepenmacht telde exact 4959 manschappen, waaronder de troepen onder bevel van Wesley.
Toen Abercromby’s legereenheden Schijndel verlieten, kregen ze bij zonsopkomst om 6.15 uur onverwachts de Franse Zesde Divisie in zicht. Deze bestond uit twee brigades die onder aanvoering stonden van de brigadegeneraals Chassé en (in de achterhoede) Daendels en tezamen 5293 man groot waren. Abercromby verzocht de hertog van York om instructies na een eerste schermutseling en pas rond 7.30 uur arriveerde het tegenbericht dat Abercromby de aanval kon doorzetten, voor zover hij dat tactisch verantwoord achtte. Het feitelijke treffen dat daarna volgde, vond plaats in het destijds deels beboste gebied tussen Schijndel zelf en de buurtschappen Elde en Hermalen, even ten westen van de Schijndelse dorpskern.

Troepenopstelling voor de slag.

Het Franse Achtste Huzarenkorps (cavalerie en verkenners) onder bevel van Chassé trok zich terug in de bossen tussen de ondersteunende lichte infanterie en artillerie. De Franse artillerie nam daarop de Britse cavalerie onder vuur, waardoor de Britten gedwongen waren zich terug te trekken. Een poging om het Franse geschut in handen te krijgen, mislukte. Alles bij elkaar genomen waren de Fransen te sterk gepositioneerd en daarom blies Abercromby de aanval af en trok zich terug naar Schijndel. Hierbij werd de aftocht gedekt door infanteristen onder bevel van Wesley.

Volgens Franse bronnen had Chassés lichte infanterie gedurende de hele operatie het gros van de gevechten op zich genomen. Het aantal gesneuvelden en gewonden samen bleef aan beide zijden echter beperkt: York verloor in Schijndel 40 manschappen en de Fransen 15 (doden en gewonden tezamen). Tijdens de gevechtshandelingen was het Franse hoofdleger naar het zuidoosten uitgeweken om de brug bij Nijnsel, ten oosten van Sint-Oedenrode, aan te vallen. In de chaos die volgde uit een nieuwe Franse aanval werden 50 soldaten van de coalitie uitgeschakeld. Toen de Coalitietroepen te Sint-Michielsgestel het kamp te Nistelrode bereikten, kon de geallieerde terugtocht naar de Maas beginnen. York had daarbij het geluk dat Pichegru de achtervolging niet agressief inzette: op 16 september waren de Fransen nog bij de Dommel en op 18 september niet veel verder dan de Aa.
De bevelhebbers van zowel de Fransen als de Coalitie werden door hun collegae en latere militaire deskundigen bekritiseerd om het gehele verloop van de slag en vooral de chaotische terugtrekkingsoperatie. Daendels – die tenslotte in persoon aanwezig was – verweet Pichegru niet agressief genoeg te zijn geweest. Een colonne naar Yorks open linkerflank bij Grave zou zijn leger daar namelijk vastgepind en verslagen kunnen hebben. Anderzijds werd York door invloedrijke militairen als majoor-generaal Heinrich von Porbeck en Antoine-Henri Jomini bekritiseerd, omdat hij Von Hammersteins buitenposten aan de Dommel onvoldoende ondersteund zou hebben. York en Abercromby kregen sowieso het verwijt dat ook zij zich niet agressief genoeg hadden opgesteld en zich bij Schijndel te snel hadden teruggetrokken.

Boxtel ‘bevrijd’[bewerken | brontekst bewerken]

‘De slag bij Waterloo’, een schilderij uit 1824 van Jan Willem Pieneman (1779–1853). We zien de hertog van Wellington in het midden, op zijn paard gezeten, terwijl linksonder de gewonde Prins van Oranje en latere koning Willem II, de kleinzoon van de door de Fransen verjaagde stadhouder Willem V, wordt weggedragen.

De Fransen werden op 14 september in Boxtel en elders in Brabant – tweeslachtig onthaald. Door de patriotten en hun sympathisanten werden ze met open armen ontvangen als de bevrijders die niet alleen het discriminerende bewind van de Hollandse protestanten beëindigden, maar ook de macht braken van de (veelal buitenlandse) adel en de geestelijkheid in het gewest, en vrijheid van godsdienst afkondigden. Minder populair was echter de invoering van het assignaat – papiergeld dat sterk onderhevig was aan inflatie – als nieuwe valuta.
Het concrete resultaat van deze hervormingen voor Boxtel bleek wel op 16 april 1795, toen de verkiezing van het nieuwe dorpsbestuur plaatsvond. De uitslag liet een ingrijpende wijziging in de machtsbalans zien. Geen enkele van de schepenen van voor de Franse inval werd herkozen, ongeacht religie. In plaats daarvan waren het allemaal katholieken, met Hendrik Verhees als presidentschepen. Eind 1795 verliet hij de gemeentepolitiek echter alweer, om zich te richten op de provinciale en landelijke politiek. Hier zette hij zich actief in voor de emancipatie van Brabant in de op 19 januari 1795 gestichte Bataafse Republiek. Ondertussen bleef frictie tussen de bestuursleden in Boxtel de rest van het jaar aanhouden. Het nieuwe gemeentebestuur kreeg bovendien te maken met grieven van de dorpsbewoners die geen vergoeding hadden gekregen voor de vorderingen die inseptember waren gedaan door het oude gemeentebestuur; die vergoedingen zouden pas in januari 1796 uitgekeerd worden om de grote armoede, schaarste en honger te verlichten.
Afgezien van de hervormingen in het bestuur waren de reacties op de komst van de Franse ‘bevrijders’ zeker niet onverdeeld positief. De Fransen konden ook rekenen op de nodige scheve blikken van de bevolking. Ondanks alle pretenties bleek ‘revolutionaire bevrijding’ een elastisch begrip te zijn: in wezen ging het nog steeds om een buitenlandse militaire bezetting, nota bene door een land dat nog maar kort geleden een heuse Terreur onder de eigen bevolking had georganiseerd.
Bezette dorpen zoals Boxtel werden bovendien geacht zelf het onderhoud en de inkwartiering van de Franse troepen te faciliteren en kregen te maken met vorderingen van voedsel, materieel en grondstoffen. Dit kwam nog eens bovenop een chronisch lege gemeentekas en de eerdere foerageringen die de Coalitietroepen in de aanloop naar de Slag om Boxtel hadden ondernomen ten koste van de plaatselijke bevolking. Boxtel kon daardoor nauwelijks aan de gestelde verplichtingen van de Fransen voldoen. De gemeente besloot daarom de geëiste hoeveelheden hooi, stro en haver te kopen van naburige gemeenten (met behulp van een lening van pastoor Du Messie), evenals het hout en de ambachtslieden die vervolgens naar Sint-Oedenrode werden gestuurd voor het herstel van de bruggen. Kortom, ofschoon er vanwege de verkondigde vrijheid, gelijkheid en broederschap reden tot vreugde was, drukte de oorlogslast zwaar op de bevolking. De vrijheid werd door Boxtel, Noord-Brabant en uiteindelijk door geheel Nederland duur betaald.

Het bevrijde Brabant[bewerken | brontekst bewerken]

De Hertog van Wellington.

De Slag om Boxtel zou de eerste en laatste keer zijn dat de Fransen en troepen van de Eerste Coalitie elkaar op Nederlandse grond in de ogen keken op het slagveld. De hele opmars van de Fransen door de Republiek werd meer gekenmerkt door ontwijkende manoeuvres en incidentele schermutselingen dan door een bloedige veroveringsstrijd. Het was bovendien de laatste grote gevechtshandeling die aan het beleg van ’s-Hertogenbosch voorafging. Een beleg dat op 9 oktober na achttien dagen werd beëindigd met de relatief bloedeloze overgave van de stad aan Pichegru. Staats-Brabant was daarmee definitief in Franse handen gevallen.
Het lot van het Generaliteitsland was daarmee echter nog niet bezegeld. Zou Brabant, nu de Bataafse Republiek was uitgeroepen, terugkeren naar Hollandse heerschappij als perifeer grensgebied? Of zouden de Fransen, die de Rijn en de Waal beschouwden als de geografische noordgrens van Frankrijk, Brabant rechtstreeks inlijven bij het Franse vaderland? Beide scenario’s leken mogelijk, maar uiteindelijk bleken de Fransen weinig interesse te hebben in de directe annexatie van Brabant, dat zodoende onder de Republiek bleef. Dit had overigens de voorkeur van de bevolking, maar de Brabantse vertegenwoordigers Van Hooff, Hubert en Verhees pleitten daarbij wel voor de gewenste emancipatie van Staats Brabant tot een volwaardig gewest in de Republiek. Pas na lang aandringen en nadat de Brabanders in een golf van onlusten in de Langstraat en de Meierij te kennen hadden gegeven niet meer zo toegeeflijk te zijn als voorheen, stemde Den Haag ermee in om van Bataafs Brabant conform de revolutionaire beloften van vrijheid, gelijkheid en broederschap een volwaardig gewest te maken.

De nasleep[bewerken | brontekst bewerken]

Met de opkomst van de patriottische beweging en vooral na de Franse Campagne in de Lage Landen brak een keerpunt aan in de geschiedenis van Brabant en dus ook in de geschiedenis van Boxtel en Liempde. Met ingang van 1 januari 1796 lag de soevereiniteit in het gewest definitief bij het volk zelf.
Vanaf maart van dat jaar konden, nadat de laatste onderhandeling inzake het belastingpercentage dat het gewest moest opbrengen (de ‘quote’) was geregeld, de vertegenwoordigers van het gewest in Den Haag hun opwachting maken. De Bataafse Republiek was echter geen lang leven beschoren.
Toen Napoleon zich in 1804 liet uitroepen tot Keizer der Fransen, installeerde hij zijn familie als erfelijke monarchen in de Franse satellietstaten, om het aanzien van het Huis van Bonaparte op te waarderen en zijn macht in Europa te consolideren.
Zo werd de schijn opgehouden dat deze Franse satellietstaten onafhankelijk waren. Ook in de Bataafse Republiek gebeurde dit in 1806 met de aanstelling van Napoleons broer Louis als koning Lodewijk van het nieuwe Koninkrijk Holland. In 1810 werd het koninkrijk door de toegenomen onenigheid tussen beide broers door Napoleon direct ingelijfd bij Frankrijk. Staatkundig gezien hield Nederland voor de komende vier jaar op te bestaan.
Napoleon werd in 1813 in de zogeheten Volkerenslag van Leipzig voor de eerste keer en ruim anderhalf jaar daarop bij Waterloo definitief verslagen, door dezelfde Arthur Wesley, die in de Slag om Boxtel de Engelse terugtocht had overzien en sinds 1814 de eerste hertog van Wellington was. (Overigens spelde hij zijn naam voortaan als ‘Wellesley’.) Na het Congres van Wenen van 1814-1815 keerde Nederland als het onafhankelijke en aanmerkelijk gezwollen ‘Koninkrijk der Nederlanden’ weer terug op de Europese kaart.
Voormalig Bataafs Brabant – vanaf dat moment ‘Noord-Braband’ geheten – nam geografisch gezien het centrum in van dit koninkrijk dat behalve Nederland ook Luxemburg en het gros van hedendaags België omvatte. Toen in 1830 de Belgische onafhankelijkheidstrijd begon, werd Brabant opnieuw bezocht door militairen, ditmaal vanuit het noorden om een eventuele Belgische opmars in de provincie te pareren. Boxtel, dat op dat moment circa 3600 inwoners telde, werd van 1830 tot 1839 bezocht door gemiddeld 1000 militairen en 500 paarden die daar werden ingekwartierd.
Ofschoon Noord-Brabant ook daarna een provincie bleef waarin het Nederlandse leger nadrukkelijk aanwezig was (en zonder dat het provinciale bestuur daar substantiële inspraak in had), bleven de door de patriotten verworven – en door de Fransen erkende – vrijheden en burgerrechten onverminderd gehandhaafd.

Bronnen, noten en/of referenties
  1. Frank van Doorn, ‘De Slag om Boxtel’ in: In Brabant. Tijdschrift voor Brabants heem en erfgoed, jaargang 5, nr. 1.