U kunt ons steunen door lid van de Heemkundekring Schijndel te worden. Iedere dinsdagochtend zijn wij tussen 9 en 12 uur in de heemkamer: Cultureel Centrum Spectrum, Steeg 9 g, Schijndel. |
Toestand gemeente in 1945: verschil tussen versies
kGeen bewerkingssamenvatting |
kGeen bewerkingssamenvatting |
||
Regel 2: | Regel 2: | ||
Schijndel in 1945<br> | Schijndel in 1945<br> | ||
In het archief van de gemeente Schijndel 1930 -1960 bevindt zich het hiernavolgende rapport betreffende de toestand van de gemeente | In het archief van de gemeente Schijndel 1930 -1960 bevindt zich het hiernavolgende rapport betreffende de toestand van de gemeente Schijndel, opgemaakt door waarnemend burgemeester Mr M. Van Thiel uit Beek en Donk op 20 maart 1945. Burgemeester [[Willem Joseph Nicolaas Wijs (1889 - 1958)|W.J.N. Wijs]] is als burgemeester geschorst. <br><br>Het is een nagenoeg letterlijke weergave van het rapport, aangepast aan de nu gebruikelijke schrijfwijze. <br><br>De gemeente Schijndel (10.000 inwoners) is gedurende [[Granaatweken|vijf weken]] volledig oorlogsterrein geweest, in welke tijd zij geteisterd is door een luchtbombardement, voortdurend Engels granaatvuur en door Duitse legerafdelingen, die, na systematisch gedeelten van het dorp door de bevolking te hebben laten ontruimen, over gingen tot plundering. <br>Van de inwoners zijn er 70 gesneuveld en werden er ongeveer 200 gewond, 9 van hen zijn blijvend invalide.<br> Het [[Oude Raadhuis|raadhuis]] met het archief is uitgebrand. De afdeling financiën, de kaarten van het bevolkingsregister en 6 schrijfmachines zijn echter gespaard gebleven. <br> | ||
'''Huisvesting'''<br> | '''Huisvesting'''<br> |
Huidige versie van 21 okt 2023 om 13:17
Rapport betreffende de toestand van de gemeente[1][bewerken | brontekst bewerken]
Schijndel in 1945
In het archief van de gemeente Schijndel 1930 -1960 bevindt zich het hiernavolgende rapport betreffende de toestand van de gemeente Schijndel, opgemaakt door waarnemend burgemeester Mr M. Van Thiel uit Beek en Donk op 20 maart 1945. Burgemeester W.J.N. Wijs is als burgemeester geschorst.
Het is een nagenoeg letterlijke weergave van het rapport, aangepast aan de nu gebruikelijke schrijfwijze.
De gemeente Schijndel (10.000 inwoners) is gedurende vijf weken volledig oorlogsterrein geweest, in welke tijd zij geteisterd is door een luchtbombardement, voortdurend Engels granaatvuur en door Duitse legerafdelingen, die, na systematisch gedeelten van het dorp door de bevolking te hebben laten ontruimen, over gingen tot plundering.
Van de inwoners zijn er 70 gesneuveld en werden er ongeveer 200 gewond, 9 van hen zijn blijvend invalide.
Het raadhuis met het archief is uitgebrand. De afdeling financiën, de kaarten van het bevolkingsregister en 6 schrijfmachines zijn echter gespaard gebleven.
Huisvesting
Van de ongeveer 1700 woningen (de boerderijen inbegrepen) zijn volgens officiële opgave van het Rijksbureau voor de Wederopbouw 292 of ongeveer 17% totaal verwoest en afgebroken; 297 of nogmaals 17% is zwaar beschadigd. Verschillende van de zwaar beschadigde panden zullen nog moeten worden afgebroken. Van de overige woningen zijn er slechts 10 of ongeveer 0.6% van het totaal, welke helemaal niet beschadigd zijn. In totaal zijn 589 gezinnen ten aanzien van hun huisvesting zwaar gedupeerd. Voor ongeveer 200 gezinnen (1000 personen) moet plaatsing gevonden worden in andere woningen of in noodwoningen. Deze plaatsing ontmoet bijzondere moeilijkheden omdat er al een groot woningtekort bestond.
Volgens een indertijd door Bouw- Woning- en Welstandstoezicht uitgebracht rapport bedroeg het woningtekort per 1 juli 1941 al 188 woningen. Samenwoning van gezinnen is in Schijndel met zijn grote gezinnen in de meeste gevallen niet toelaatbaar.
Van de zwaar beschadigde woningen is nog slechts een gering percentage opgebouwd wegens een totaal gebrek aan materiaal vooral dakpannen, stenen, hout en cement.
In de huisvesting van verscheidene gezinnen wordt thans voorzien door inrichting van kippenhokken tot noodwoninkje. Deze soort huisvesting is zeer onvoldoende.
Het gemeentebestuur is bezig materialen voor de bouw van noodwoningen te verzamelen. Dit vlot nog niet erg. Door bemiddeling van het Militair Gezag is een half miljoen stenen vrijgegeven door Civil Affairs. De levering is nog hangende.
Kleding, schoeisel en dekking
Zoals al opgemerkt onder het hoofd ”Huisvesting" zijn 589 gezinnen zwaar gedupeerd. Nagenoeg al deze gezinnen hebben grote schade geleden door plundering. Dit geldt ook voor de gezinnen die in slechts licht beschadigde huizen woonden. De helft van de inwoners werd uit hun huizen gejaagd en de Duitsers plunderden de Iinnenkasten. Een schatting van ongeveer 6000 personen die gedupeerd zijn ten aanzien van hun textiel en schoeisel lijkt niet te hoog. Bovendien zijn voor de in de eerstvolgende zes maanden te verwachten baby's nog 90 uitzetten nodig.
De volgende kleding werd al ter beschikking gesteld:
*mannen: 1 stel onderkleding voor 600 man, 1 stel werkkleding voor 700 man, 300 sokken en 12 bretels.
*vrouwen: stof voor 360 japonnen, 360 paar dameskousen, 40 damesmantels.
*jongens: 480 jongenshemden, 150 jongens boven broeken en 60 jongens gummi jassen.
*meisjes: 1 stel onderkleding voor 360 meisjes, 960 paar meisjeskousen en 60 meisjes gummi mantels.
*kinderen: 1 stel onderkleding voor 2400 kinderen (combinaties).
*baby's: 96 hemdjes en truitjes, 360 luiers.
Uit dit overzicht blijkt dat ongeveer 4000 personen van een of ander kledingstuk konden worden voorzien. Er konden echter slechts 600 mannen van 1 stel onder- en bovenkleding worden voorzien. De nood is en blijft ontstellend hoog. Het reeds beschikbaar gestelde is, met alle lof voor de goed bedoelde poging, nog slechts een fractie van het benodigde.
Schoeisel
Ongeveer 6000 personen missen noodzakelijk schoeisel. Ter beschikking werden gesteld 700 paar leren schoenen en 1500 paar Canadese textielschoenen. Een toezegging werd gekregen voor 400 paar lakschoenen voor kleine kinderen en een onbekende hoeveelheid gerepareerde schoenen. Hoewel de medewerking van het Rijksbureau loffelijk is kon nog slechts de helft van de personen die behoefte hebben aan schoeisel geholpen worden. Nog nodig zijn 500 paar werkschoenen, 870 paar damesschoenen, 1200 paar jongensschoenen, 750 paar meisjesschoenen en 80 paar kinderschoenen.
Ligging
Reeds werden verstrekt 50 matrassen, 1500 dekens, 1000 slopen, 500 eenpersoonslakens en 100 kinderledikantjes. De behoefte aan dekking en ligging is nog ontstellend groot. Vele personen dekken zich toe met oude karpetten en dergelijke. Velen slapen nog steeds op de grond omdat bedden ontbreken. Het gemeentebestuur wil ledikanten laten maken. Het hout is verkregen van hier groeiende populierenbomen en is al gezaagd maar moet nog drogen. Op die manier kan ten aanzien van de ledikanten een voorlopige oplossing verkregen worden. Voorlopig, omdat populierenhout door krimpen en trekken in korte tijd hevig krom trekt.
Meubilair
De bevolking keert langzamerhand terug uit de huizen van hun kwartiergevers naar hun voorlopig regen- en winddicht gemaakte oude woning of naar een noodwoning (kippenhok). Telkens komt dan het vraagstuk van het meubilair naar voren. Zij ziet zich dan genoodzaakt meubilair aan te schaffen van slechte kwaliteit tegen een officieel vastgestelde prijs die vaak vijfmaal hoger is dan die van 1940. Zo kost een eenvoudige tafel ongeveer f. 140,-- en een dressoir f. 160,--.
Boerderijen
58 boerderijen of ongeveer 17% van alle boerderijen zijn totaal verwoest, 33 of ongeveer 8% is zeer zwaar beschadigd. 766 stuks of een derde van alle rundvee is gedood of vermist. De helft van de varkens of 926 stuks. Ongeveer de helft van de paarden en veulens, namelijk 180 stuks en eveneens de helft van de schapen en geiten, te weten 184 stuks ondergingen hetzelfde lot. Bijna twee derde (5129) van de kippen is van de boerderijen verdwenen. Van de oogst die verloren ging is nog geen raming te geven.
Tenslotte zit het gemeentebestuur voor vraagstukken waarvan er hier enige worden aangestipt. Deze vragen zijn voorgelegd aan het Militair Commissariaat te 's-Hertogenbosch.
1. Er zijn hier honderden panden, welke door oorlogsgeweld zodanig beschadigd zijn dat zij moeten worden afgebroken. Het puin en de restanten van opstallen van al deze panden zijn door de Algemeen Gemachtigde voor de Wederopbouw op grond van artikel 5 van het besluit Wederopbouw ll, onteigend ten name van de gemeente Schijndel.
De grond is dus niet onteigend. Sommige van deze panden zouden echter door het treffen van noodvoorzieningen nog voor enige jaren bruikbaar gemaakt kunnen worden voor noodwoning.
Wie moet de kosten van dit bruikbaar maken betalen? Het verkrijgen van het recht van opstal, nodig voor de inrichtíng van de noodwoning, is kostbaar en ingeval van onwil van de grondeigenaar is de procedure omslachtig en lang. Kan een eenvoudiger regeling getroffen worden?
2. Er zijn hier honderden panden welke door oorlogsgeweld zo zwaar beschadigd zijn dat zij onbewoonbaar geacht moeten worden. Zij zijn echter te herstellen en zijn dus niet onteigend. De bewoners zijn genoodzaakt er in te blijven huizen vanwege de enorme woningnood. De eigenaars voelen er vaak niets voor om deze woningen te repareren. De Woningwet biedt niet de mogelijkheid deze onwillige eigenaars tot verbetering te dwingen. Ook de huurders gaan niet uit eigen beweging en althans niet op hun kosten over tot verbetering. Wel komen zij bij het gemeentebestuur klagen.
Is de gemeente gerechtigd de nodige verbeteringen aan te brengen? Pleegt zij hierdoor een onrechtmatige daad tegenover de eigenaar? Kan zij de kosten op de eigenaar verhalen? (de Woningwet brengt geen uitkomst).
Zo nee, kunnen de verbeteringen van Ríjkswege worden aangebracht en op kosten van het Rijk of op kosten van de Schade-Enquête- Commissie?
Indien de gemeente gerechtigd is de verbeteringen aan te brengen doch de kosten niet verhalen kan op de eigenaar kan zij er dan op rekenen dat de Schade-Enquête-Commissie het bedrag van de schadevergoeding aan haar in plaats van aan de eigenaar zal uitkeren?
3. Vele panden zijn door oorlogsgeweld zo zwaar beschadigd dat zij onbewoonbaar geacht moeten worden. Zij zijn te herstellen en werden niet onteigend. Vanwege de Woningnood zijn de bewoners genoodzaakt er in te blijven. De eigenaars voelen er veel voor de woningen te repareren maar zien tegen de kosten op. Zij achten zich niet in staat de kosten te betalen en hebben hiervoor niet voldoende contanten en zouden genoodzaakt zijn hypotheek op het huis of op de grond te nemen.
Kunnen de verbeteringen in deze gevallen worden aangebracht op Rijkskosten of op kosten van de Schade-Enquête-Commissie?
4. Ten gevolge van de enorme verwoestingen zijn veel mensen dakloos geworden. De overheid zit voor de taak deze mensen huisvesting te geven. Door de Algemeen Gemachtigde voor de Wederopbouw zijn hier en daar kippenschuren gevorderd welke worden vertimmerd tot noodwoningen. Binnen afzienbare tijd zal misschien begonnen kunnen worden met het bouwen van noodwoningen. De Woningwet bevat een procedure voor woningbouw van overheidswege.
Kan er op gerekend worden dat overeenkomstig deze bepalingen van Rijkswege aan de gemeente de helpende hand geboden zal worden? Kan de nodige vlotte medewerking van de Rijksinstanties tegemoet gezien worden ondanks het feit dat veel door de vingers gezien zal moeten worden, met name ten aanzien van de aan de deugdelijkheid van de woningen te stellen eisen?
5. Er is thans ten behoeve van de gedupeerden in de gemeente Schijndel een financiële regeling getroffen ten einde hen in staat te stellen het hoogst nodige huisraad en de hoogst nodige kleding en dekking aan te schaffen. De reeds door de gemeente verstrekte voorschotten zullen grotendeels verrekend kunnen worden. De regeling is neergelegd in het schrijven van Mr. F.M. Palmen, wnd Hoofd Sectie Oorlogsschade bij het militair commissariaat in Noord-Brabant, aan de Secretaris van de Schade-Enquête-Commissie te 's-Hertogenbosch van 19 februari 1945, nr. 288 Secretariaat A.G.K./R.o.
De financiële hulp mag echter niet hoger zijn dan het bedrag van de vooraf vastgestelde schade overeenkomstig de normen van het geschorste besluit op de materiële oorlogsschaden nr. 221, van 2 december 1940.
Met andere woorden voor huisraad, met inbegrip van lijfgoederen en verbruiksvoorraden worden de bijdragen bepaald en uitbetaald overeenkomstig regelen, die door de Secretaris-generaal van het departement van financiën worden gesteld en in de Ned. Staatscourant worden bekendgemaakt (artikel 7 van het geschorste besluit op de materiële oorlogsschaden van 2 december 1940, nr. 221).
Deze regeling, opgenomen in de Ned. Staatscourant van 4 december 1940 nr. 237 Officiële Bekendmakingen 1700, bepaalt dat de schade aan huisraad, met inbegrip van lijfgoederen en verbruiksvoorraden, in geval van algeheel verlies voor een gezin, dat op het tijdstip van de toebrenging van de schade een volledige huishouding aanhield, wordt vastgesteld op een bedrag dat verband houdt met de huurwaarde.
Schade.
f. 75, -- per jaar en minder f. 550,--
f. 150; —per jaar en minder f. 900,--
f. 200; -- per jaar en minder f. 1.350,--
f. 250; -- per jaar en minder f. 1.800,--
f. 300; -- per jaar en minder f. 2.250,--
f. 350; -- per jaar en minder f. 2.700,--
f. 400; -- per jaar en minder f. 3.150,--
f. 450; -- per jaar en minder f. 3.600,--
f. 500; -- per jaar en minder f. 4.000,--
f. 600; -- per jaar en minder f. 4.600,--
f. 700; -- per jaar en minder f. 5.200,-- enz.
De aldus vastgestelde schade wordt voor ieder kind van 6 jaar en jonger verhoogd met f. 50,- en voor ieder tot het gezin behorend persoon, ouder dan 6 doch jonger dan 21 jaar, met f. 75,--.
In geval van gedeeltelijk verlies van het huisraad wordt de schade zo mogelijk vastgesteld op een bedrag dat zich tot het schadebedrag, dat bij algeheel verlies zou zijn vastgesteld, verhoudt als de waarde van het verloren gedeelte tot die van de gehele huisraad.
Indien de vaststelling van de in de vorige alinea bedoelde verhouding niet mogelijk is wordt de schade gesteld op de aan de verloren gegane huisraad bestede inkoopsprijs verminderd met een redelijk bedrag wegens afschrijving, met dien verstande dat geen hoger bedrag wordt aangenomen dan bij algeheel verlies zou zijn vastgesteld.
Voor huisraad van meer luxueuzer aard dan nodig is voor doelmatig gebruik wordt de in de vorige alinea bedoelde inkoopprijs op 9 mei 1940 gesteld op de waarde van een deugdelijk maar eenvoudig artikel bruikbaar voor hetzelfde doel.
Bij besluit opgenomen in de Staatscourant van 18 september 1941 (Officiële Bekendmakingen 5393) is bepaald dat, in afwijking van vorenstaande regeling, voor verloren gegane en onherstelbaar beschadigde zaken een bijdrage wordt verleend ter grootte van de aankoopprijs verminderd met een redelijk bedrag voor afschrijving maar niet minder dan de verkoopwaarde op 9 mei 1940. Deze bepaling blijft echter buiten toepassing als de aanvankelijke regeling tot een hogere bijdrage zou leiden.
In het algemeen kan echter gezegd worden dat de hele thans geldende schaderegeling gebaseerd is op het prijzenpeil van 1940. De tijden zijn echter enorm veranderd. Een stoel die op 9 mei 1940 f. 3,-- kostte, kost nu f. 9,--; een tafel van f. 40,-- kost nu f. 140,--; een kast van f. 30,-- kost nu f. 160,-- en een deken van f. 4,-- nu f. 19,75.
De gedupeerden worden dus eigenlijk tweemaal gedupeerd. Eerst als zij hun goederen verliezen en vervolgens bij aankoop van nieuwe goederen. Zij zijn door de stijging van het prijspeil slechts in staat een gedeelte van het verloren gegane voor de bijdrage van de Schade-Enquête-Commissie volgens de thans voor de gemeente Schijndel getroffen financiële regeling ontvangen, terug te kopen.
Is het teneinde aan deze naar het inzicht van het gemeentebestuur onjuiste toestand een eind te maken mogelijk aan de H.A.R.K. de bevoegdheid te verlenen op de rijksbijdrage een suppletie te geven ter grootte van het prijsverschil van 1940 en nu? De gedupeerden zullen dan in staat zijn zich het nodige aan te schaffen. Is het mogelijk aan de H.A.R.K. een krediet voor dit doel te verlenen?
Bronnen, noten en/of referenties
|