Welkom op Schijndelwiki - de encyclopedie voor Schijndel

U kunt ons steunen door lid van de Heemkundekring Schijndel te worden.

Klik HIER om lid te worden

Iedere dinsdagochtend zijn wij tussen 10 en 12 uur in de heemkamer: Cultureel Centrum 't Spectrum, Steeg 9 g, Schijndel.

Sjabloon:Geschiedenisfeitje: verschil tussen versies

Uit Schijndelwiki
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
kGeen bewerkingssamenvatting
kGeen bewerkingssamenvatting
 
(5 tussenliggende versies door dezelfde gebruiker niet weergegeven)
Regel 1: Regel 1:
== '''Klompen, klinkers, kaarsen en bomen''' ==
== '''Een onuitstaanbaar heerschap.''' ==


==='''Klompenmakers en reepmakers''' ===
Met dit historisch nieuwtje belanden we in de [[Vogelenzang]] een stukje Schijndel grenzend aan Gemonde. Zulke gebieden hebben meestal hun naam te danken aan het karakteristieke landschapsbeeld in een stuk buitengebied, vol natuurschoon waar de vogels vrolijk fluiten. Veel Brabantse dorpen hebben in hun historisch namenbestand wel ‘een Vogelenzang’ zitten. In Schijndel dateert de naam sowieso al uit 1655 als we in de oude archieven lezen: land ter plaetse den Vogelsanck en in 1772 noemt men het ‘onder den gehugte Broeckstraet genaemt de Voogelesank’. Op de kadasterkaar van 1832 wordt het hele gebied kadastraal aangeduid met sectie C nummers 1-116. In de 18e eeuw kent de plaatselijke bevolking de Achterste en Voorste Vogelenzang. Uit het historisch straatnamenregister van de gemeente Schijndel blijkt dat de huidige Vogelenzang pas officieel geïntroduceerd is op 29 juni 1954 met als historische achtergrond ‘Den Vogelenzang is eene bosch- en vogelrijke streek en grenst aan het gehucht den Nachtegaal van Sint Michielsgestel’.
Met de komst van de Canadese populier neemt in Schijndel, net zoals in Liempde en Sint-Oedenrode, het aantal klompenmakers duidelijk toe. De concurrentie vanuit België was overigens halverwege de 19e eeuw niet gering omdat de Belgen hier hun klompen tegen een lagere prijs wisten te verkopen. <br>In 1854 telt Schijndel 13 [[klompenmakerij]]en met 60 knechten in dienst. Precies 25 jaren later zijn er al 35. In de periode 1923-1929 groeit hun aantal tot 64. In 1923 bestaan er al twee klompenfabrieken nl. die van Oerlemans en Steenbakkers.<br> Een doorsnee canadapopulier, met een normale lengte van 15 tot 20 meter, levert ca. 1 m3 hout, waar men ongeveer zo’n 60 klompen uit haalde. Het type klomp kon variëren want er waren mansklompen, vrouwsklompen, vijftienders, drielingen, elfkes en halfklompen. <br>Een ander ambacht is dat van de reepmakers of [[hoepelmakers]], in het Schijndels dialect beter bekend als ‘ripsnijer’. Voor die hoepels gebruikte men het op de Schijndelse griendgronden groeiende wilgenhout dat men op een bepaald moment ging ontdoen van de bast het zgn. ‘blekken’. Vooral de rechte takken van de snelgroeiende katwilg waren hiervoor in trek. Deze stokken werden geschild, in de zon gebleekt en met een trekmes op lengte gesneden door de reepsnijder. De repen werden, eenmaal in bussels gebonden, vooral afgezet bij de Belgische en Pruisische kuipers, die deze repen gebruikten voor het afwerken van hun tonnen en vaten. <br>In 1859 telde Schijndel 30 van die bedrijven en in 1929 was het aantal gegroeid tot 52. Veel reephout werd ook gebruikt bij het maken van zinkstukken ter versterking van de zeeweringen.


== '''Leemafgravingen en steenfabricage''' ==
Het is Tweede Pinksterdag 1750 en over wat toen is voorgevallen getuigen hier Andries Teunis Verhagen, Peter Jan de Visser, Erken de vrouw van Matteus of Mattijs Heijkants, Maria dochter van Mattijs Heijkants, Jan Mattijs Kelders, Adriaantje Jan Mattijs Kelders en als laatste Lamberdina Corstiaans van den Dungen de vrouw van Johannis van Hal. Schijndelaren van competente ouderdom, die in geuren en kleuren hun relaas komen vertellen.<br> Rond 8 à 9 uur ’s avonds zijn Andries en Peter ergens onderweg Johannis van Hal alias den Buijl tegengekomen. Waar diens scheldnaam ‘den Buijl’ vandaan gekomen is meldt de akte niet. Hoe dan ook, Johannis heeft een mes in de hand en maakt de omstanders duidelijk dat hij op weg is naar de hospis van herberg de Roggebloem (Rogblom) die hem eerdaags een blauw oog heeft geslagen en dat zal hij hem betaald zetten, hoe dan ook!


In het verleden kon men in Schijndel diverse zelfgebouwde [[steenovens]] aantreffen. Bekend is o.a. de steenoven in de vorm van een ringoven uit 1903 van de Bosschenaar Suyling aan de [[Baksdijk]]. Een perceelsnaam als ‘de Steenoven’ verwijst naar die vorm van steenfabricage. In verband met de eigen huizenbouw was dit een uitkomst voor de lokale bewoners. Gezien het hoge leemgehalte van de Schijndelse bodem had men voor die steenovens de grondstoffen binnen handbereik. <br>Het gebied [[Aakendonk]] in het [[Wijbosch]] bleek een uitstekende plek om het leem uit de grond te halen. In 1876 wordt een kleinschalige steenfabriek opgericht door de gebroeders Tucken. <br>Goed 20 jaren later gaat de gemeente over tot verkoop van 12 hectaren grond op de [[Molenheide]] voor f 500,- per hectare. Jan Willem van der Elst, een steenfabrikant uit Zaltbommel, bouwt op die grond een steenfabriek met dienstwoningen en het resterende deel van de Molenheide wordt gebruikt voor leemdelving. In de volksmond noemt men het bedrijf ‘de Steenoven’, maar officieel sprak men van [[steenfabriek De Molenhei]]de. Rond 1930 is de steenfabricage stopgezet en is het bedrijf omgebouwd tot een grote timmerwerkplaats. Het wordt zelfs een nevenbedrijf van het NS-bedrijf ‘Werkspoor’ in Utrecht en produceert vooral het binnenwerk voor spoorwegwagons. Na de oorlog kwam hier de houthandel van de firma Steenbakkers; nu is hier de Houtindustrie Schijndel met eigen elektriciteitscentrale.
Hij zegt tegen Andries: “Daar sal ick er nog eens deur veegen” m.a.w. hij zal er wel een of manier zijn gedoodverfde ‘vijand’ te lijf gaan. Om zijn woorden kracht bij te zetten tovert hij acuut twee pistolen voor de dag en zegt enigszins spottend: “Daer sal ick er nogh wel eenen teijnden keeren” m.a.w. aan zijn eind brengen. De herbergier van de Roggebloem is kennelijk het mikpunt, want uit de getuigenverklaring valt af te leiden dat hij geroepen zou hebben….”Den waart in de Rogbloem is maar een schelm!”.  


== '''De kaarsen van Bolsius''' ==
Erken Heijkants, vermoedelijk ook een herbergierster, heeft een totaal andere ervaring opgedaan met ‘d’n Buijl’. Enige maanden geleden is hij bij haar binnengestapt en zei toen: “Langt me jenever” m.a.w. reik me een glas jenever aan. Erken heeft met haar scherp oog voor binnenkomende gasten al snel gezien dat Johannis al meer jenever achterover heeft geslagen dan hij verdragen kan en zegt hem recht in zijn gezicht: “Mij dunkt dat ge het genog hebt” en weigert de jeneverfles voor de dag te halen. Dat zint Johannis allesbehalve en hij gromt op een wat dreigende toon terug:”Ge sult mij jenever langen off ik sal u onder u kont schuppen”.


Waar zie je ze niet in den lande en ver buiten onze landsgrenzen, de kaarsen van de firma [[Bolsius kaarsenfabriek]]. Begonnen als een bijenwasblekerij groeit het bedrijf onder leiding van de gebroeders Lambertus en Antonius uit tot een gerenommeerd bedrijf, dat een breed assortiment kaarsen vervaardigt. Hun vader, Hendricus Bolsius, was vanaf 1843 als huisarts in Schijndel komen werken. De zoons bleken echte ondernemers. De wasblekerij was een eenvoudig bedrijfje gevestigd in de grote tuin van het ouderlijk huis, tegenover de [[Kluisstraat]]. Later is een terrein aangekocht in [[de Beemd]] aan de [[Kerkendijk]], waar de gevel is versierd met een speciale gevelsteen uit 1870. <br>Het gebruik van kaarsen is al heel oud. Naast olielampen brachten ze licht in de duisternis in een lantaarn of op een kandelaar. Kaarsen uit bijenwas waren voor de gewone man te duur, maar in kerken werden ze overvloedig gebruikt. <br>Dat was dan ook ‘de eerste afzetmarkt’ voor de gebroeders Bolsius. Vroeger werd de bijenwas aangeleverd door de imkers in het dorp en maakte de koster van de kerk de bekende bruin-gele waskaarsen. Een moderne kaarsenfabriek heeft inmiddels aanmerkelijk meer in zijn mars dan waskaarsen voor kerkdiensten. Rond 1920 is men eigen kerkkaarsen gaan fabriceren. De gebroeders Bolsius leerden het vak van de Schijndelse koster Marinus van Liempd, wordt algemeen beweerd. In 1927 krijgt de fabriek van Bolsius zelfs het predikaat ‘Pauselijk Hofleverancier’. Later is men overgestapt op de vervaardiging van thee- en devotielichtjes en op de dag van vandaag kan men er vele modellen bewonderen ten dienste van sfeerverlichting in allerlei interieurs. In de jaren ’30 van de vorige eeuw stond de wasblekerij en de kaarsenfabriek nog bekend onder de naam ‘Alpengloei’  en had toen 90 mensen in dienst.
Jan Matijs Kelders heeft ook het een en ander met ‘d’n Buijl’ meegemaakt. Op een maandagmorgen heeft Johannis van Hal zich bij Jan Mattijs Kelders gemeld nadat twee dagen eerder iets gepasseerd moet zijn waarover de akte ons geen duidelijkheid verschaft, behalve dan dat Mattijs iets heeft uitgekraamd dat bij Johannis in het verkeerde keelgat is geschoten, want het eerste wat hij tegen Mattijs zegt is: “Wat seijt ge eergisteren tegen mij?” Ja antwoordt Mattijs vervolgens: “Dat je stroijen beenen hebt en daaraan heb ik niets misseijt”. Van Hal op zijn beurt roept: “Gij wilt met mij vechten komt er maar uijt”. Mattijs antwoordt resoluut: “Neen”, maar op dat moment is het zijn dochter die hem tegenhoudt om naar buiten te gaan. Johannis trekt er zich weinig van aan en schiet de dorsvloer op, schopt het koren opzij en loopt op de voordeur af en roept daar luidkeels: “Komt er uijt of ik sal al vermoor(d)en wat er in huijs is”, terwijl hij maar liefst drie messen te voorschijn haalt.


== '''Kousen- en sokkenfabriek Jansen de Wit''' ==
Dat ook Van Hals huwelijk de schoonheidsprijs niet verdient mag blijken uit de verklaring van zijn eigen vrouw Lamberdina die haar nood klaagt en nergens doekjes omwindt door te getuigen, dat ze nu circa 10 jaren geleden met Johannis is getrouwd en in die periode ‘veele bitterheeden en slagen van hem heeft uijtgestaan’, dat hij haar menigmaal ‘buijten de deur gestooten’ heeft en ze is zelfs genoodzaakt geweest met haar kinderen te gaan bedelen, waarna ze het gebedelde aan hem heeft moeten afdragen. Momenteel houdt hij zich op bij een bijzit, die luistert naar de naam Anneke Geertruij de Lang. Wat deze dame allemaal heeft klaargespeeld in haar leven is in duisternis gehuld, maar op de dag waarop deze getuigenverklaring wordt vastgelegd zit Anneke in ieder geval op de gevangenpoort van ‘s Hertogenbosch in detentie. Ze heeft het eens met Lamberdina aan de stok gehad en deelde die toen een snibbige boodschap mee door letterlijk te zeggen: “Indien ik u allenigh kreeg ik soude u den hals breeken off omdraijen”.
 
Het vooroorlogs fabriekje van [[Jansen de Wit]] in combinatie met de borstbeelden van de drie gebroeders in het Jansenpark. Niet alleen met de kaarsenfabricage heeft Schijndel bekendheid gekregen. Er waren meer industriëlen die zich hier vestigden. De kousenfabriek van Jansen de Wit, in de volksmond beter bekend als ‘de Sok’, is een begrip binnen Schijndel en zeer veel dorpsgenoten hebben hier gewerkt. Vroeg in de 19e eeuw had de familie Jansen als kousenmakers al mensen in dienst in o.a. Tongelre, Nuenen en Geldrop. In 1915 wordt een groep Schijndelse meisjes ingewijd in de fijne kneepjes van het vak van breien op een machine. Men huurt later enkele huizen in de Kluis waar een breimachine wordt geplaatst en de ‘Schijndelse productie’ kan beginnen. Nog in hetzelfde jaar koopt men grond aan en wordt architect [[C.J. Chris van Liempd]] gevraagd een ontwerp te maken voor de eerste fabriek aan de [[Hoofdstraat]]. In 1917 start de ‘Jansen de Wit stoomkousenfabriek’. De machines uit de [[Kluisstraat]] worden naar het nieuwe bedrijf overgeplaatst en met 66 vrouwen en 4 mannen gaat het bedrijf van start.<br> De uitvinding van fijnere garens, eerst kunstzijde en later nylon, bracht de gebroeders Jansen ertoe nieuwe wegen te gaan bewandelen en het productieproces aan te passen. In 1936 is het aantal werknemers uitgegroeid tot 800. De Tweede Wereldoorlog [1940-1945] gooide echter roet in het eten. Bij gebrek aan grondstoffen wordt de kousenfabricage belemmert en bovendien wordt de fabriek zwaar beschadigd.<br>
In 1948 verrijst een compleet nieuw gebouw van de inmiddels Koninklijke Kousenfabriek. De werkgelegenheid voor heel veel Schijndelse mensen was weer gegarandeerd. Maar de kousenindustrie komt onder druk te staan vanwege de concurrentie uit de lage-loon-landen en de directie gaat uiteindelijk over tot sluiting van dit prachtige Schijndelse bedrijf. In 1986 is het gehele complex gesloopt en is de productie overgeheveld naar het zusterbedrijf te Emmen. Ook dat bleek van korte duur. Wat aan de familie Jansen herinnert is het bekende [[Jansenpark]] met de borstbeelden  van de drie gebroeders. Het park ligt tegenover de plek waar voorheen het fabriekscomplex was.
 
=='''Nieuwe industrieën op Duin I, II en III''' ==
Voor een gemeente als Schijndel is werkgelegenheid natuurlijk een belangrijk basisgegeven voor groei. In andere plaatsen in de regio zoals bv. Veghel en Uden, werden ruim voor de eeuwwisseling industrieterreinen aangelegd en nieuwe bedrijven gevestigd. Schijndel heeft dat voorbeeld uiteindelijk gevolgd en zo is op de oude woeste gronden van [[Duin]] inmiddels een scala aan kleinere en grotere bedrijven gebouwd. De Schijndelse duinen waren onder de bevolking beter bekend als ‘de Wijbossche bergen’ die verderop aansloten op de Eerdse Bergen. De oude straatnaam [[Bergstraat]] had daar zijn naam aan te danken. <br>Bescheiden begonnen met de verkoop van de eerste kavels op Duin I is Schijndel anno 2009 drie grote terreinen rijk nl. Duin I II en III, die samen met [[Molendijk]] en [[Rooiseheide]] het bedrijfsklimaat van Schijndel bepalen. Ze zijn inmiddels optimaal bereikbaar mede door de aanleg van de [[Structuurweg]] en de omlegging van de [[Eerdsebaan]]. Het gaat in totaal zo’n 1600 zelfstandige grote en kleine bedrijven. Het einde is overigens nog niet in zicht. Inmiddels is de gemeente begonnen met de voorbereidingen van het bestemmingsplan Duin IV, dat als een strook bedrijfsgrond rondom Duin II komt te liggen.
[[categorie: geschiedenis]]


Ook een zekere Peter van Valkenburgh en Maria Catharina de Runné zijn al eens bedreigd door ‘d’n Buijl’. Op de 18e mei is Johannis daar op bezoek geweest. Het loopt uit op ruzie waarop d’n Buijl roept: “Ik sal u doodt steeken” en tegen Maria slijmt hij : “Gij fijne”. Maria Catharina, ook niet voor de poes reageert met: “ ‘tIs Johannis off gij hier altijdt rusie komt maken”. Hij pakt Maria bij haar arm en geeft haar een schop, reden genoeg om hem snel buiten de deur te werken en die hermetisch af te sluiten. Later is Van Hal echter teruggekomen, samen met zijn bijzit en stiet met de nodige felheid op de deur roepende: “Komt er alle vijff uijt want ik sal u allemaal kapot maken”, waarna hij toch uiteindelijk is vertrokken. Blijkbaar is bij Peter en Maria ook een zekere Van de Weijer binnen geweest, een Boxtelse leidekker, die ook al eens geschopt is door Van Hal en meerdere malen bedreigd. Nu zou d’n Buijl tegen hem gezegd hebben: “Komt er maar uijt ik sal u voor u tanden stooten”.


<noinclude>[[categorie:Historisch feitje]]</noinclude>
<noinclude>[[categorie:Historisch feitje]]</noinclude>
<noinclude>[[Categorie:Sjablonen_hoofdpagina]]</noinclude>
<noinclude>[[Categorie:Sjablonen_hoofdpagina]]</noinclude>

Huidige versie van 7 mrt 2024 om 11:23

Een onuitstaanbaar heerschap.

Met dit historisch nieuwtje belanden we in de Vogelenzang een stukje Schijndel grenzend aan Gemonde. Zulke gebieden hebben meestal hun naam te danken aan het karakteristieke landschapsbeeld in een stuk buitengebied, vol natuurschoon waar de vogels vrolijk fluiten. Veel Brabantse dorpen hebben in hun historisch namenbestand wel ‘een Vogelenzang’ zitten. In Schijndel dateert de naam sowieso al uit 1655 als we in de oude archieven lezen: land ter plaetse den Vogelsanck en in 1772 noemt men het ‘onder den gehugte Broeckstraet genaemt de Voogelesank’. Op de kadasterkaar van 1832 wordt het hele gebied kadastraal aangeduid met sectie C nummers 1-116. In de 18e eeuw kent de plaatselijke bevolking de Achterste en Voorste Vogelenzang. Uit het historisch straatnamenregister van de gemeente Schijndel blijkt dat de huidige Vogelenzang pas officieel geïntroduceerd is op 29 juni 1954 met als historische achtergrond ‘Den Vogelenzang is eene bosch- en vogelrijke streek en grenst aan het gehucht den Nachtegaal van Sint Michielsgestel’.

Het is Tweede Pinksterdag 1750 en over wat toen is voorgevallen getuigen hier Andries Teunis Verhagen, Peter Jan de Visser, Erken de vrouw van Matteus of Mattijs Heijkants, Maria dochter van Mattijs Heijkants, Jan Mattijs Kelders, Adriaantje Jan Mattijs Kelders en als laatste Lamberdina Corstiaans van den Dungen de vrouw van Johannis van Hal. Schijndelaren van competente ouderdom, die in geuren en kleuren hun relaas komen vertellen.
Rond 8 à 9 uur ’s avonds zijn Andries en Peter ergens onderweg Johannis van Hal alias den Buijl tegengekomen. Waar diens scheldnaam ‘den Buijl’ vandaan gekomen is meldt de akte niet. Hoe dan ook, Johannis heeft een mes in de hand en maakt de omstanders duidelijk dat hij op weg is naar de hospis van herberg de Roggebloem (Rogblom) die hem eerdaags een blauw oog heeft geslagen en dat zal hij hem betaald zetten, hoe dan ook!

Hij zegt tegen Andries: “Daar sal ick er nog eens deur veegen” m.a.w. hij zal er wel een of manier zijn gedoodverfde ‘vijand’ te lijf gaan. Om zijn woorden kracht bij te zetten tovert hij acuut twee pistolen voor de dag en zegt enigszins spottend: “Daer sal ick er nogh wel eenen teijnden keeren” m.a.w. aan zijn eind brengen. De herbergier van de Roggebloem is kennelijk het mikpunt, want uit de getuigenverklaring valt af te leiden dat hij geroepen zou hebben….”Den waart in de Rogbloem is maar een schelm!”.

Erken Heijkants, vermoedelijk ook een herbergierster, heeft een totaal andere ervaring opgedaan met ‘d’n Buijl’. Enige maanden geleden is hij bij haar binnengestapt en zei toen: “Langt me jenever” m.a.w. reik me een glas jenever aan. Erken heeft met haar scherp oog voor binnenkomende gasten al snel gezien dat Johannis al meer jenever achterover heeft geslagen dan hij verdragen kan en zegt hem recht in zijn gezicht: “Mij dunkt dat ge het genog hebt” en weigert de jeneverfles voor de dag te halen. Dat zint Johannis allesbehalve en hij gromt op een wat dreigende toon terug:”Ge sult mij jenever langen off ik sal u onder u kont schuppen”.

Jan Matijs Kelders heeft ook het een en ander met ‘d’n Buijl’ meegemaakt. Op een maandagmorgen heeft Johannis van Hal zich bij Jan Mattijs Kelders gemeld nadat twee dagen eerder iets gepasseerd moet zijn waarover de akte ons geen duidelijkheid verschaft, behalve dan dat Mattijs iets heeft uitgekraamd dat bij Johannis in het verkeerde keelgat is geschoten, want het eerste wat hij tegen Mattijs zegt is: “Wat seijt ge eergisteren tegen mij?” Ja antwoordt Mattijs vervolgens: “Dat je stroijen beenen hebt en daaraan heb ik niets misseijt”. Van Hal op zijn beurt roept: “Gij wilt met mij vechten komt er maar uijt”. Mattijs antwoordt resoluut: “Neen”, maar op dat moment is het zijn dochter die hem tegenhoudt om naar buiten te gaan. Johannis trekt er zich weinig van aan en schiet de dorsvloer op, schopt het koren opzij en loopt op de voordeur af en roept daar luidkeels: “Komt er uijt of ik sal al vermoor(d)en wat er in huijs is”, terwijl hij maar liefst drie messen te voorschijn haalt.

Dat ook Van Hals huwelijk de schoonheidsprijs niet verdient mag blijken uit de verklaring van zijn eigen vrouw Lamberdina die haar nood klaagt en nergens doekjes omwindt door te getuigen, dat ze nu circa 10 jaren geleden met Johannis is getrouwd en in die periode ‘veele bitterheeden en slagen van hem heeft uijtgestaan’, dat hij haar menigmaal ‘buijten de deur gestooten’ heeft en ze is zelfs genoodzaakt geweest met haar kinderen te gaan bedelen, waarna ze het gebedelde aan hem heeft moeten afdragen. Momenteel houdt hij zich op bij een bijzit, die luistert naar de naam Anneke Geertruij de Lang. Wat deze dame allemaal heeft klaargespeeld in haar leven is in duisternis gehuld, maar op de dag waarop deze getuigenverklaring wordt vastgelegd zit Anneke in ieder geval op de gevangenpoort van ‘s Hertogenbosch in detentie. Ze heeft het eens met Lamberdina aan de stok gehad en deelde die toen een snibbige boodschap mee door letterlijk te zeggen: “Indien ik u allenigh kreeg ik soude u den hals breeken off omdraijen”.

Ook een zekere Peter van Valkenburgh en Maria Catharina de Runné zijn al eens bedreigd door ‘d’n Buijl’. Op de 18e mei is Johannis daar op bezoek geweest. Het loopt uit op ruzie waarop d’n Buijl roept: “Ik sal u doodt steeken” en tegen Maria slijmt hij : “Gij fijne”. Maria Catharina, ook niet voor de poes reageert met: “ ‘tIs Johannis off gij hier altijdt rusie komt maken”. Hij pakt Maria bij haar arm en geeft haar een schop, reden genoeg om hem snel buiten de deur te werken en die hermetisch af te sluiten. Later is Van Hal echter teruggekomen, samen met zijn bijzit en stiet met de nodige felheid op de deur roepende: “Komt er alle vijff uijt want ik sal u allemaal kapot maken”, waarna hij toch uiteindelijk is vertrokken. Blijkbaar is bij Peter en Maria ook een zekere Van de Weijer binnen geweest, een Boxtelse leidekker, die ook al eens geschopt is door Van Hal en meerdere malen bedreigd. Nu zou d’n Buijl tegen hem gezegd hebben: “Komt er maar uijt ik sal u voor u tanden stooten”.