Welkom op Schijndelwiki - de encyclopedie voor Schijndel

U kunt ons steunen door lid van de Heemkundekring Schijndel te worden.

Klik HIER om lid te worden

Iedere dinsdagochtend zijn wij tussen 10 en 12 uur in de heemkamer: Cultureel Centrum 't Spectrum, Steeg 9 g, Schijndel.

Paapse stoutigheden

Uit Schijndelwiki
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

De secretaris bedreigd[bewerken | brontekst bewerken]

Vanaf 1701 woedt de Spaanse Successieoorlog, een strijd om de opvolging van de overleden kinderloze Koning Karel II
Een felle strijd die aan de Meierij van ’s-Hertogenbosch niet ongemerkt is voorbijgegaan.
Uiteindelijk zal de Vrede van Utrecht in 1713 een einde maken aan de strijd.
De bevolking van Schijndel lijdt omdat ze veel van de schrale inkomsten moet afstaan aan de legertroepen die in de Meierij rondzwerven. De minderheidsgroepering had het in het katholieke zuiden al zwaar te verduren. De protestante ambtenaren waren daarom beslist niet geliefd.
In 1702 gaat de gereformeerde secretaris Gijsbert de Jongh collecteren om achterstallige restanten van de verpondingen (een landelijke belasting) te vorderen.
Hij haalt zich hiermee de woede van de bevolking op de hals. Sommigen dreigen hem met gevangenneming of zelfs met de dood.
Hij vreest dat zijn kostbare bezittingen niet meer veilig zijn. De Jongh krijgt het benauwd van al die directe bedreigingen. Hij wendt zich tot de Staten-Generaal met een smeekschrift, waarin hij uitdrukkelijk verzoekt om een sauvegarde of vrijgeleide en extra bescherming, voor hem en zijn familie. Bovendien vraagt hij om, áls er schade wordt toegebracht aan zijn goederen, dat die vergoed zal worden en zou iemand hem willen doden of verwonden, of als boosdoeners hem zouden overvallen of hij zich dan uit alle macht en met alle middelen mag verdedigen en dat Justitie hem dit dan niet zal aanrekenen omdat het om pure zelfverdediging gaat.
De Staten-Generaal besluit hem een akte van sauvegarde te verlenen.

Heibel rond protestante gemeentefunctionarissen[bewerken | brontekst bewerken]

1713.De vorster (veldwachter) is samen met de klepperman of nachtwaker sinds de Middeleeuwen verantwoordelijk voor de openbare orde
Bovendien treedt hij vaak op als deurwaarder, speelt een rol als marktmeester, zorgt voor het ophangen van alle publicaties die van de Staten-Generaal worden uitgegeven en meer.

Voor Herberg De Wildeman stond bij de gemeentepomp een lindeboom en daarop was een groot aanplakbord getimmerd.
Iedere passant die lezen kon, kon zich op de hoogte stellen van alle belangrijke dorpszaken.
In 1713 komt de vorster in opspraak.
Over het functioneren van vorster Rijsterborg waren in de gemeente grote twijfels, blijkens een rekest of verzoekschrift van de regenten van Schijndel.
Op 28 oktober 1713 is het de substituut-secretaris Gerardus de Jongh, de zoon van erfsecretaris Gijsbert de Jongh, die in een volle vierschaar als aanklager recht tegenover de gedaagde vorster staat. (Vierschaar is afgeleid van de vier banken waarop bij een middeleeuwse rechtszitting de schout, de schepenen, de aanklager en de gedaagde gezeten waren. Later bedoelde men met vierschaar de rechtszitting zelf of de plaats waar die plaats vond.)

Beide heren maken elkaar in ferme bewoordingen de nodige verwijten.
De substituut-secretaris heeft toen o.a. tegen de vorster gezegd: “Gij staet hier reets als een schelm te boeck”. De vorster heeft hier laconiek op geantwoord: “Het is zelf een schelm die sulcks geschreven heeft”.

De regenten van het dorp zitten in hun maag met deze conflictsituatie en zijn over dit alles nogal gebelgd.
Ze hebben daarop de substituut-secretaris te kennen gegeven, dat ze zich in de toekomst niet door hem kunnen laten bedienen, als hij zich niet zuivert van alles wat binnen de vierschaar is uitgesproken.

Het verzoek van de Schijndelse bestuurders wordt doorgestuurd naar de kwartierschout van Peelland om het geschil op te lossen of anders hierover te berichten aan de Staten-Generaal.
Ook Gerard de Jongh schrijft op zijn beurt een rekest naar de overheid.

Uiteindelijk wordt het schepencollege, (voltallige dorpsbestuur), gemaand beide partijen hun spijt te laten betuigen over al die scheldwoorden over en weer.

Stoutigheden[bewerken | brontekst bewerken]

In 1750 kent de Servatiusparochie centrum naast de uit Someren afkomstige pastoor Ideleth ook een zekere Wilhelmus Beekmans als kapelaan.
Wat er in hun functioneren allemaal fout gelopen is wordt niet vermeld, maar in algemene bewoordingen beschuldigt men de roomse geestelijkheid ervan en met name kapelaan Beekmans, dat te Schijndel ‘gansch strafbare buitensporigheeden’ zijn begaan aan personen van de gereformeerde religie, hun huizen en zelfs ‘hun kerk’ zou het hebben moeten ontgelden.
In het portaal van de kerk heeft men zelfs een houtje gevonden in de vorm van een kruisje (of molentje). Maar de kapelaan staat inmiddels bij de protestanten bekend als iemand die discussies met de predikant uitlokt en zelfs bedreigingen uit, wat een katholiek priester niet betaamt, vindt men aan gereformeerde zijde. Er wordt nog eens extra aan toegevoegd, dat de stoutigheden dusdanige vormen aannemen dat ze ondraaglijk worden voor de ‘slachtoffers’. Een aanklacht met natuurlijk ver strekkende gevolgen, zeker in die tijd. Men wil op een adequate wijze ingrijpen en duidelijk stelling nemen tegen deze praktijken dus…. vorster Rijsterborg wordt gelast het Schijndelse ‘kerkenhuis’ te sluiten en tot nader order te verzegelen.

Pastoor Ideleth, samen met zijn kerkmeester Jan Adriaan Verhagen en Corstiaan Corstiaan Verhagen dienen een verzoekschrift bij de Staten-Generaal in om alles in het werk te stellen om de schuurkerk weer heropend te krijgen.
Voorlopig krijgt men nul op het rekest. Alle begane stoutigheden zullen eerst eens grondig worden onderzocht.
Inmiddels heeft de Staten-Generaal de nodige informatie doorgekregen van de Hoogschout van ’s-Hertogenbosch. Op basis van diens relaas besluit men om de mening te vragen van de Raad van State, het belangrijkste adviesorgaan van de Staten-Generaal, die uiteindelijk besluit (16 maart 1752) dat de kerk weer open mag en de pastoor zijn pastorale functies kan hervatten.
Hem wordt echter nog eens krachtdadig voorgehouden, dat hij zich dan wel dient te houden aan zijn schriftelijke beloften, zodat er zich in de toekomst totaal geen klachten meer voordoen.

Dorpsschool van Eerde[bewerken | brontekst bewerken]

1661. Protestantse schoolmeesters worden in de Meierij zoveel mogelijk geweerd.
De inwoners van Eerde konden hun kinderen naar drie verschillende plaatsen naar school sturen, steeds ver lopen.
Men bundelt de krachten en de Eerdse ingezetenen trekken de stoute schoenen aan. Adriaen Janssen Coppens de mulder (50) jaar oud], Aelbert Jan Dircx (50), Gerit Jan Simons (35), Michiel Michielssen Houbraecken [(37) inwoners van Eerde aan de Rooise kant, Geerling Janssen van Gruenendael (67]), Jan Ariens Verlocht (54), Gerit Janssen Verweteringhe (45), Jan Aertssen Verhaegen (40) aan de Veghelse kant, Denis Jan Denissen van der Meulen (70), Huybert Handrickx van der Duynen (54), Jan Huybert Spierincx (39), Jacop Peters (40), aan de Schijndelse kant, leggen een gezamenlijke verklaring af.
Huybert van Bree, hun ‘paapse’ schoolmeester, die overigens naast het schoolmeesterschap ook een notariaat bedient, heeft hen gestimuleerd om een grondige klacht in te dienen, in de hoop dat men een eigen schooltje zou kunnen krijgen van de Staten-Generaal.
Men beschouwt het gehucht of de hertgang Eerde als ‘eenen affgeseten hoeck van dry dorpen’, bestaande uit een groot aantal huizen, ressorterende onder drie dingbanken of rechtbanken. Het gehucht omvat een serie huizen met in het midden een eigen kapel. Die ligt overigens meer dan een uur gaans van de parochiekerken en bovendien kampt men er met ‘eenen ongemackelycken kerckwech ende schoolwech’ naar alle richtingen. In die kapel heeft men tot aan de val van ’s-Hertogenbosch in 1629 altijd dienstgedaan en er is ook een schooltje in gevestigd geweest. Men is daarin nooit gehinderd door de omliggende dorpen.
Na het sluiten van kerken en kapellen in de Meierij van ’s-Hertogenbosch is de situatie er niet beter op geworden.
De inwoners van Eerde hebben er schoon genoeg van om hun kinderen ‘over die verre vuyle ende ongelegen wegen ter schoole te senden’. Ze pleiten ervoor om hun kapel of een bijgebouwtje ervan weer als school te mogen gebruiken, want hun kinderen laten opgroeien zonder onderwijs verkiezen ze ook niet. Ze willen onder geen beding dat de Eerdse jeugd gedoemd is ongeletterd en ‘in ongeleerdheijt op te wassen’(= op te groeien).
Op 25 januari 1661 sturen ze een rekest of verzoekschrift in naar de Staten-Generaal.