U kunt ons steunen door lid van de Heemkundekring Schijndel te worden. Iedere dinsdagochtend zijn wij tussen 9 en 12 uur in de heemkamer: Cultureel Centrum Spectrum, Steeg 9 g, Schijndel. |
Marskramers
Venters, marskramers en teuten, 1880 - 1940[bewerken | brontekst bewerken]
Venters[bewerken | brontekst bewerken]
Veelvuldig stonden er vroeger verkopers aan de deur. Daarbij ging het om veel meer dan alleen de melk- en groenteboer. Die verschenen overigens “laat” aan de deur. Dat had te maken met het feit dat lange tijd de Schijndelse bevolking overwegend agrarisch was en in hoofdzaak zelf daarin kon voorzien. Vanaf 1870 was echter een toenemend aantal Schijndelaren bij een bedrijf in loondienst, waardoor er een markt ontstond voor de verkoop van dergelijke producten. Groenteverkopers in Schijndel waren Toon Hermes, de gebroeders van Boxtel, van der Heijden en de Bie.
Een bekende venter van groente en fruit was Kees van Hemmen. Aanvankelijk was hij “teugelaar” (iemand die schepen voort trok) en woonde aan de Veghelsedijk. Naderhand reed hij de “rômkaar” naar de zuivelfabriek in Veghel. Weer later ging hij in Schijndel het “dûrp” wonen en werd hij groenteventer. Kees van Hemmen was een vrolijk iemand en had altijd wel een verrassend antwoord. Wanneer tegen hem werd gezegd: “Mar Kees, we hedde toch rommel”, dan zei hij: “Ja, um dè kwet te worre”.
Een venter van paardenvlees was Jan van der Eerden van de Rooiseweg. Hij slachtte thuis zelf de paarden en rookte ook het vlees. Vervolgens ging hij met een korf “krèppe” langs de huizen.
Marskramers en teuten[bewerken | brontekst bewerken]
Maar er kwam nog veel meer aan de deur. Allerlei huishoudelijke artikelen en prullaria werden door marskramers te koop aangeboden. De rondtrekkende handelaren werden ook wel “teuten” genoemd. Een bekende verschijning aan het einde van de 19e eeuw was “Duits Antje”. Twee keer per jaar kwam zij met een wagen volgeladen met allerlei aardewerk (van Keulse potten tot serviezen) naar het dorp.
Een ander bekend iemand was “de Pruis”, die met ijzerwaren de mensen afging.
Verder had je de koperteut, die koperen voorwerpen zoals een watermoor, vergiet, koffiekan, bedpan, marmiet en nog vele andere soorten ketels, aan de man trachtte te brengen. Omdat koperen producten nogal aan slijtage onderhevig waren, was zijn eerste vraag altijd aan de klanten “of er nog iets te repareren viel.” De huis-aan-huis-verkopers hadden vaak voor alles en nog wat belangstelling.
- Varkenshaar was te gebruiken voor borstels,
- Mensenhaar voor pruiken,
- Veren als vulling voor kussens, enzovoorts.
Vaak ging het zo dat eerst het een en ander te koop werd gevraagd, waarna de rondtrekkende handelaar iets van wat hij zelf bij zich had te koop aanbood. Deze verkoopmethode werd gevolgd, omdat de meeste mensen toen niet over veel geld beschikten. Door een soort ruil voor te stellen was het gemakkelijker om iets te verkopen. Dan had je nog de mensen die louter hun diensten aan kwamen bieden, zoals de scharensliep en de stoelenmatter.