Welkom op Schijndelwiki - de encyclopedie voor Schijndel

U kunt ons steunen door lid van de Heemkundekring Schijndel te worden.

Klik HIER om lid te worden

Iedere dinsdagochtend zijn wij tussen 9 en 12 uur in de heemkamer: Cultureel Centrum Spectrum, Steeg 9 g, Schijndel.

Houtteelt

Uit Schijndelwiki
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Boeren in dit zandgebied hadden voor allerhande doeleinden geriefhout nodig. Daarom is de houtteelt voor de agrarische bedrijfsvoering een onmisbaar element geweest. De heggen en singels en de vele percelen met eiken-, elzen- en berkenhakhout in het landschap waren van onschatbare waarde.
Door het voorpootrecht werden er voor de huizen veel linden geplaatst en langs wegen, voetpaden en dreven heel veel eiken geplant. Vooral het eikenhout was geliefd. Voor de eigen huizenbouw was het van belang, en verder kon men het eikenhout in Schijndel altijd wel kwijt aan een schrijnwerker, een timmerman, een wagenmaker of een vakkundige kuiper, die er tonnen van maakte.
Daarnaast was er nog het overvloedige wilgenhout dat uiterst geschikt bleek om er klompen van te maken en de plaatselijke klompenmakers konden zo hun brood verdienen. Eerst nog klompen van wilgenhout, maar later schakelde men over op populierenhout. Dat werkte veel beter want populieren groeiden sneller en het liet zich gemakkelijk bewerken.

Dat de ene populier de andere niet is, was een van de belangrijkste ontdekkingen. De inlandse zwarte populier was al bekend. Vanaf de 18e eeuw hadden zich meerdere populierensoorten ontwikkeld. Op een bepaald moment, zowat rond 1870, wordt de zwarte populier of Populus nigra L. verdrongen door de ingevoerde Canadese populieren, hier in de regio beter bekend als de kanadassen (in de volksmond kannidassen genoemd) of werden kruisingen toegepast.
Er werden zelfs kweekvelden aangelegd voor dit soort populieren, liefst op open plaatsen, waardoor er veel zonlicht bij kon en de groei extra werd gestimuleerd. Een van de typische kenmerken van de Canadese populier was die snelle groei, de zachtheid en de betere kwaliteit van het hout, dat zich gemakkelijk liet snijden. Veel klompenmakers waren er gelukkig mee. Telen van goede populieren bleek overigens wel een hele kunst. Zorgvuldig snoeien en het vakkundig bewerken van de grond onder de populier was een vereiste en na gemiddeld 20 jaren stond er een volwassen boom die dan gekapt kon worden. Zo’n boom leverde aardig wat hout op en met name voor de klompenindustrie was het een ideale boomsoort. Uit 1 m3 hout haalde men zo’n 60 klompen. Gemiddeld maakte een klompenmaker ongeveer 60 paar klompen in de week. Een aardige bron van inkomsten!

De directe vraag naar de trots van het Schijndelse landschap nl. het populierenhout, bestemd voor de klompenmakers, nam langzaam maar zeker af. Een nieuw type nijverheid floreerde met deze houtsoort nl. de luciferindustrie, maar de klompenmakerijen zagen de productie inkrimpen. Op de dag van vandaag rekenen we het maken van klompen al onder de categorie “oude ambachten”.
In Schijndel had je bovendien nog de timmerwerkplaats van Werkspoor waar veel vraag was naar populieren. De Nederlandse luciferbedrijven haalden toentertijd veel kennis uit Zweden. De gekapte bomen werden op grote vrachtwagens vervoerd richting fabriek, waar de schilmachine stond te wachten om er flinterdunne houtplaten van te maken en de hakmachine zorgde ervoor dat er miljoenen luciferhoutjes uit rolden. Maar met de uitvinding van de aansteker kwam ook deze tak van nijverheid aardig onder druk te staan. Veel luciferfabriekjes waren tot sluiting gedoemd. Bekend is dat in 1979 de laatste luciferfabriek werd overgenomen door een Zweedse firma.