Welkom op Schijndelwiki - de encyclopedie voor Schijndel

U kunt ons steunen door lid van de Heemkundekring Schijndel te worden.

Klik HIER om lid te worden

Iedere dinsdagochtend zijn wij tussen 10 en 12 uur in de heemkamer: Cultureel Centrum 't Spectrum, Steeg 9 g, Schijndel.

De krijgsmacht onder Willem I

Uit Schijndelwiki
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

De krijgsmacht onder Willem I[bewerken | brontekst bewerken]

Vrij spoedig na het herstel van de onafhankelijkheid in november 1813 voelde men het gemis van een nationaal leger. Daarom werd er vrij snel een militaire organisatie opgezet, waarbij men door loting voor de dienstplicht werd aangewezen. Men kon echter zijn dienstplicht laten vervangen door een zgn. remplaçant weliswaar tegen betaling. Er volgde in december 1813 een ‘Reglement van Algemene Volksbewapening’. Er werd een ‘landstorm’ opgericht die sterk herinnerde aan de voormalige schutterijen. Men zocht weerbare mannen tussen de 17 en 50 jaren oud. Hiermee vormde men een ’landmilitie’ van 20.000 manschappen. Daarnaast bestond echter ook een zgn. armée, te beschouwen als een echt beroepsleger eventueel aangevuld met buitenlandse korpsen. In 1817 volgde een algemene ‘militiewet’. De onderverdeling werd nu definitief een beroepsleger, gevormd door beroepssoldaten en huurlingen (tot 1829), de nationale militie bestaande uit vrijwilligers, lotelingen en plaatsvervangers en ten slotte de Landstorm bestaande uit dienstdoende schutterijen in grote gemeenten, dienstdoende en rustende schutterijen. De provinciale commandant was een luitenant generaal te ’s-Hertogenbosch die werd bijgestaan door een adjudant, een auditeur-militair, een onderinspecteur der 2e klasse, een provinciaal militair en ten slotte een burgerlijk betaalmeester. Wanneer iemand voor de krijgsraad verscheen liep dit altijd via de provinciale commandant.

Een dronken duo in het cachot[bewerken | brontekst bewerken]

Isaak David van Maanen (24) geboren te ’s-Gravenhage en Johannes van Nisselrooij (23) geboren te Gemonde flankeurs bij de 1e compagnie van het 3e bataljon der 2e afdeling infanterie, zijn inmiddels gedetineerd ten provoosthuize te ’s-Hertogenbosch. Ze zijn op basis van enkele artikelen uit het crimineel wetboek van het krijgsvolk te lande in verband met de rechtspleging bij de landmacht veroordeeld. Het uiteindelijke vonnis is uitgesproken in de krijgsraad in het provinciaal commandement van Noord Brabant op 5 april 1826.
Voor ons is interessant het relaas rondom Schijndelaar Van Nisselrooij, soms ook geschreven als Nistelrooij.
Hij is op 3 november 1802 geboren te Gemonde uit het huwelijk van Johannes van Nistelrooij en Lamberta van den Heuvel en heeft het laatst gewoond te Schijndel. Bij aankomst bij het korps volgde een nauwkeurig geformuleerde inschrijving waarbij al zijn uiterlijke kenmerken zorgvuldig waren opgenomen nl. : lang 1 el 6 palmen en 8 strepen, een ovaal aangezicht, een rond voorhoofd, blauwe ogen, een ordinair (= gewone) neus, een kleine mond met een spitse kin, blond haar, bruine wenkbrauwen en verder constateerde men geen andere opvallende kenmerken. Op 7 juli 1819 is hij vrijwillig aangenomen als soldaat voor de tijd van 8 jaren en 4 maanden voor 12 gl. handgeld, waarvan hij 6 gl zou ontvangen na 4 maanden diensttijd. Standplaats Bergen op Zoom en diende zoals aangegeven in de 1e compagnie, 3e bataljon en 2e afdeling der infanterie als flankeur. De flankeurs waren een militaire eenheid met een specifieke taak die bij gevechten de centrumcompagnie flankeerden. Dit type soldaten waren lichte infanteristen, die ook vaak vooruit werden gestuurd om vijandelijke eenheden te ontregelen en vooral de officieren, commandanten, tamboers en vaandeldragers. In zo’n groep waren ook enige scherpschutters actief. Hun officiers en adjudanten droegen een speciale pluim op hun hoofddeksel.
Interessant was om te zien dat op zijn inschrijfformulier nog enige kolommen waren ingewerkt, waar overigens niets bij stond ingevuld, maar ze geven wel een idee hoe men destijds met de administratie rond militairen omging. Geregistreerd werd o.a. waar men eerder gediend zou hebben nl. de plaats en over welke periode, of iemand binnen zijn korps bevorderd was tot de rang van officier, aan welke veldtochten men had deelgenomen en daarbij gewond was geraakt of uitstekende daden had verricht en ten slotte wanneer men de dienst verlaten had.

Zijn verhoor, veroordeling en straf[bewerken | brontekst bewerken]

Nadat hij op 16 februari 1826 uit zijn detentie ontslagen was heeft hij zich daags daarna op het verkeerde pad begeven met zijn compagnon Isaak David van Maanen.
Ze zijn beiden uit de kazerne vertrokken en keerden niet terug in de kazerne. Op 3 februari was al een order uitgegaan van de commanderend officier die de wachtmeester opdracht had gegeven op zoek te gaan naar beide ‘vermisten’ die overigens in een herberg verzeild waren geraakt en later beticht zouden worden van dronkenschap, waardoor ze strafrechtelijk vervolgd zouden worden en werden meteen overgebracht naar de militaire gevangenis te ’s-Hertogenbosch. Op 16 maart 1826 werd Johannes van Nistelrooij verhoord ten overstaan van de functionarissen van de krijgsraad van het provinciaal commandement bestaande uit een president, drie kapiteins en drie luitenanten.
Toen kwam pas echt de aap uit de mouw, want in zijn dronken staat had hij militaire kleding te koop aangeboden, wat strikt verboden was en in het geheel niet paste binnen de krijgstucht. Hij werd daarover aan de tand gevoeld en bekende alles. Zijn kapot-jas (lange overjas) had hij inderdaad verkocht, noemde de mensen aan wie hij die verkocht had, maar bij nader inzien bleek die informatie niet te kloppen. Op het moment van vertrek uit de kazerne had hij in zijn ransel ook nog twee linnen pantalons gestopt, waarvan er later een verdwenen bleek te zijn. Men vroeg hem of hij wist aan wie hij die verkocht had. Daarop gaf hij ten antwoord dat hij ’s nachts blijkbaar van die pantalon beroofd schijnt te zijn want ’s morgens ontdekte hij nog maar één pantalon.
Acht dagen later, de 24e maart 1826, zou een voorlopig vonnis worden uitgesproken op basis van art. 221 der rechtspleging bij de landmacht en werd Johannes veroordeeld tot een lijfstraf nl. 24 klingslagen voor het front van de parade. Die klingslagen werden meestal uitgevoerd door twee korporaals die de veroordeelde op zijn rug sloegen met een platte en tevens lichte degenkling met een stompe punt. Daarbij was wel de voorwaarde gesteld, dat de rug niet ontbloot mocht zijn en men mocht niet steeds op dezelfde plek slaan. Het maximum klingslagen was vastgesteld op 25. Naast deze lijfstraf kende men bv. ook stok- en rietslagen, waarvan je er maximaal 100 zou kunnen krijgen. Bovendien werd Johannes veroordeeld tot het betalen der proceskosten. Op 5 april 1826 leidde dit tot het definitieve vonnis.
Toen hem werd gevraagd het voorgelezen vonnis mede te ondertekenen moest hij zich verontschuldigen, want hij kon niet schrijven en ook zijn naam niet tekenen!
In het dossier over deze zaak was nog een interessant document ingevoegd nl. een complete lijst van veroordeelden met datum en vermelding van het ‘misdrijf’. Die lijst geeft ons nu een fraai idee voor welke ‘delicten’ een militair zoal veroordeeld kon worden. Genoemd worden o.a. verkoop van kledingstukken, brutaliteit tegen de adjudant of een andere meerdere, aanhoudende dronkenschap en ongepaste uitdrukkingen, ongeoorloofd geld vorderen van rekruten, ’s nachts buiten het kwartier vertoeven en wanordelijkheden plegen op straat, ongeoorloofde goederen in de ransel bewaren, niet verschijnen op het avond-appèl, baldadigheden, vechterijen in de compagnie, ongeoorloofd absent zijn bij de exercitie.