U kunt ons steunen door lid van de Heemkundekring Schijndel te worden. Iedere dinsdagochtend zijn wij tussen 9 en 12 uur in de heemkamer: Cultureel Centrum Spectrum, Steeg 9 g, Schijndel. |
Nationale militie
Nationale Militie[bewerken | brontekst bewerken]
In november 1813 kwam er in ons land een einde aan de Napoleontische periode en werd al meteen naast het bestaande beroepsleger en de bekende schutterijen gestreefd naar de samenstelling van een zgn. landmilitie, die bij de grondwet van 1814 werd omgedoopt tot ‘Nationale Militie’. Een jaar later verscheen een nieuwe wet nl. de bekende Militiewet waarbij het idee van die nationale militie nader werd uitgewerkt en geconcretiseerd. Dat legeronderdeel zou bemand moeten worden door vrijwilligers in de leeftijd van 18 tot 35 jaar. Die werden bovendien aangevuld met lotelingen, ongehuwde mannen van 18 tot 23 jaar, die vrijwillig intekenden voor een bepaalde periode. Na afloop van hun militaire dienst konden ze eventueel opgenomen worden in een schutterij. In 1817 is de militiewet nog ’n keer aangepast en geënt op de grondwet van 1815 en die militiewet bleef van kracht tot 1861. Uiteraard werd elke vrijwilliger officieel ingeschreven en deze administratie staat heden ten dage bekend onder het begrip ‘militieregisters’. Stamboomonderzoekers zijn erg happig op die informatie, want naast de gegevens van de burgerlijke stand staat er ook informatie in over uiterlijke kenmerken van de in te schrijven vrijwilliger m.a.w. een duidelijk signalement en tevens de compagnie en bataljon waarin hij actief was en in welke functie. Door het Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC) zijn maar liefst 2157 militieregisters uit allerlei Brabantse plaatsen ingescand en digitaal beschikbaar op eenieders PC. Een initiatief wat een compliment verdient. Het BHIC heeft wat dat betreft een duidelijke toekomstvisie en maakt de status van ‘service verlenend instituut’ meer dan waar! Tot onze grote teleurstelling ontbreken de militieregisters van Schijndel, die mogelijk ook aan die Duitse granaat ten prooi zijn gevallen in 1944.
De Schijndelse vrijwilligers komen we slechts op het spoor door de dossiers van de onderscheiden krijgsraden te raadplegen en dan betreft het dus altijd alleen maar Schijndelaren die op een of andere manier tegen de ‘militaire lamp’ zijn gelopen en beboet moesten worden vanwege gepleegde onregelmatigheden.
Onlangs kwam er weer een boven water in de dossiers van de krijgsraad van garnizoen ’s-Hertogenbosch.
Schijndelaar op water en brood[bewerken | brontekst bewerken]
Het gaat om een zekere Francis van Heertum zoon van Albert van Heertum en Helena Verhagen. Hij is geboren te Schijndel op 11 maart 1808 en destijds ten doop gehouden door Gerardus Johanni van den Oetelaar en Maria Wilhelma Verhagen. Op 4 juli 1827 heeft hij zich als 19-jarige knaap vanuit de 13e afdeling der infanterie laten inschrijven bij de 2e compagnie van het 2e bataljon der 2e afdeling infanterie als vrijwilliger voor een periode van zes jaren en heeft daar de functie bekleed van fuselier. De term fuselier kan men voor Nederland en België het beste omschrijven als een infanterist die is bewapend met een geweer. De naam zou zijn afgeleid van het Franse woord ‘’fusil’. In ons land kennen we bv. nog het garderegiment fuseliers ‘Prinses Irene’.
Wat hem écht bezield heeft de fout in te gaan is uit zijn verhoor niet helemaal af te leiden, want daarin vind je het werkelijke feitenverhaal terug.
Zijn signalement luidt als volgt: lang 1 el 6 palmen 2 duimen en 8 strepen, een ovaal gezicht, een plat voorhoofd, blauwe ogen, een grote spitse neus, een middelmatige mond, een ronde kin, lichtbruin haar en dito wenkbrauwen en verder worden er geen bijzonderheden opgesomd. Uit het lijstje van veroordelingen is op te maken dat hij in 1827 meerdere keren verhoord en gestraft is, want op 15 juli 1827 luidde het vonnis al acht dagen cachot op water en brood omdat hij van zijn compagnie was weggelopen, op 8 augustus eenzelfde vonnis omdat hij zich buiten de kazerne had begeven en niet op het morgen- en avondappèl was verschenen en ten slotte 17 oktober wederom het cachot in op water en brood want hij was tien dagen foetsie geweest en had zelfs zonder permissie militaire kleding verkocht.
Hij was overigens in die periode niet de enigste, want in de notulen van de krijgsraad stonden de namen van meer gedetineerden op het provoosthuis van garnizoen ’s-Hertogenbosch. De auditeur militair had het dus druk. Voor hem zouden achtereenvolgens verschijnen: Stoffel van den Ouden korporaal bij de 4e compagnie, Pieter Mandemaker als sappeur bij de 6e compagnie, Johannis van Nisselrooij sappeur bij de 1e compagnie, Johannis Francis Jansen sappeur bij de 2e compagnie, allen van het 3e bataljon der 2e afdeling infanterie. Voorts zouden aan hem worden voorgeleid Hendrik Anton Bucholtz wachtmeester bij de 3e compagnie, Christianus Boom korporaal bij de 7e compagnie, Antonie Willemiers (?) en Pierre Jean Tilman beiden kanonniers bij de 4e compagnie en ten slotte Jodokus Maes kanonnier bij de 4e compagnie, allen van het korps rijdende artillerie.
Het uitgebreide verhoor[bewerken | brontekst bewerken]
Naar aanleiding van de gebeurtenissen tussen 6 en 26 december 1827 wordt Francis streng verhoord en laat men niets aan het toeval over.
Buiten de standaardvragen in zo’n verhoor gaat de auditeur militair uitgebreid in op de gebeurtenissen an sich. Het verhoor van 28 december 1827 lezende vallen een aantal zaken op. Op 5 december heeft hij zijn compagnie verlaten en is achtereenvolgens in Sint-Oedenrode, Veghel, Den Dungen en Schijndel geweest, in de hoop dat hij op deze manier de gendarmen zou kunnen ontlopen. Eenmaal terug in de stad is hij herkend door korporaal Zeeman die aan hem vroeg of hij Van Heertum was, waarop Francis aanvankelijk ontkennend antwoordde, maar de korporaal, zijnde een meerdere in rang, gelastte hem zich te melden bij de hoofdwacht in de stad. Het huidige hotel Centraal heeft destijds o.a. gefungeerd als hoofdwacht van het garnizoen waar dus de militaire politie verbleef. Hij viel daar gruwelijk door de mand en zijn tocht eindigde in het provoosthuis, waar hij wederom op water en brood wordt gezet. Maar er is nog meer af te lezen uit de verklaringen. Hij zou in zijn dagtenue vertrokken zijn uit de kazerne, maar tijdens zijn verhoor stond hij in boerenkleding tegenover de auditeur militair. Wat bleek nu, hij had zijn militaire rok onder zijn kapotjas aangetrokken en zijn mouwvest had hij achtergelaten. Ook had hij zijn bajonet, schede en koppel bij zich. Natuurlijk was de auditeur militair ontzettend benieuwd wat er met die militaire uitrusting gebeurd was. Francis moest uiteindelijk bekennen dat hij zijn uniformstukken zoals rok, schakot, stropdas, slobkousen en zijn lakense pantalon bij een Rooise boer, die hij wel wist te wonen maar de naam wist hij niet, had ingeruild voor boerenkleding. Daags daarna bedacht hij zich en stevende weer op die boer af om zijn spullen toch maar weer op te halen omdat hij naar zijn compagnie wilde terugkeren. De boer zei hem vlakaf dat hij die goederen niet (meer) had. Zijn kapotjas had Francis ergens in Schijndel verpatst, maar bij wie wilde hij niet zeggen om die mensen niet in diskrediet te brengen en ze ongelukkig te maken. Zijn wapenuitrusting was achtergebleven als onderpand voor het gelag dat hij zou moeten betalen bij herbergier G. van Kasteren in Den Dungen.
Het uiteindelijke vonnis[bewerken | brontekst bewerken]
Alles overwegende wat in het verhoor aan de orde is geweest en naar voren is gebracht oordeelt de krijgsraad dat soldaat Van Heertum in naam van Zijne Majesteit de Koning hem te veroordelen. Concreet betekende dit dat hij voor het front der parade ten aanschouwe van vele omstanders 50 rietslagen zal ontvangen, hem wordt tevens zijn kokarde (een lintje of rozetje met de nationale kleuren van het hoofddeksel) ontnomen, die hij zes maanden niet mag dragen; hierop volgt een detentie van acht dagen in het provoosthuis op water en brood en wordt hij ‘gesloten aan de derde schakel’ te vertalen als een vorm van geboeid zijn. de laatste eis betrof de betaling door Van Heertum van de justitie- en proceskosten. Een interessant detail is dat aan een zekere Van Thienen gevraagd wordt Van Heertum op te zoeken, met hem over dit vonnis te praten en tegelijkertijd te beoordelen of Francis in een dusdanige staat verkeert om inderdaad 50 rietslagen te kunnen incasseren en daarover te rapporteren aan de auditeur militair. De conclusie van de visitator was: ik heb Van Heertum geschikt bevonden!