U kunt ons steunen door lid van de Heemkundekring Schijndel te worden. Iedere dinsdagochtend zijn wij tussen 10 en 12 uur in de heemkamer: Cultureel Centrum 't Spectrum, Steeg 9 g, Schijndel. |
Bewerken van Klompenfabriek Oerlemans Schootsestraat
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Deze bewerking kan ongedaan gemaakt worden. Hieronder staat de tekst waarin de wijziging ongedaan is gemaakt. Controleer voor het publiceren of het resultaat gewenst is.
Huidige versie | Uw tekst | ||
Regel 73: | Regel 73: | ||
Uit het door de familie bewaarde archief, waarin zich naast oude foto’s en krantenknipsels ook overdrachtsakten, aanvragen voor hinderwetvergunningen en oude kasboekjes bevinden, blijkt dat de familie Oerlemans zich al rond 1870 bezig hield met het maken van klompen. Rond 1800 is door grondeigenaars in het gebied boven Eindhoven begonnen met de aanplant van productiehoutbossen, met als belangrijkste boomsoort populieren. Dit hout is veelvuldig gebruikt voor de productie van klompen en lucifers. Naast populier werd ook wel iepenhout voor de klompenindustrie gebruikt. Behalve het geslacht Oerlemans zullen zich in de 19<sup>e</sup> eeuw wel meer boeren in Schijndel en omgeving met het maken van klompen als nevenactiviteit hebben bezig gehouden. Oerlemans wil er blijkbaar serieus werk van maken. Uit de kasboeken blijkt dat er in 1871 percelen worden gekocht met bos en heidegrond. Nadien kocht men nog meerdere malen bospercelen aan, waardoor de klompenmakerij over een behoorlijk omvangrijke eigen houtvoorraad kon beschikken. In 1877 is blijkens de kasboeken al sprake van een behoorlijke productie die het boerenbedrijf naar de achtergrond zal hebben verschoven. Voor deze productie werden stallen omgevormd tot werkplaatsen. Van een fabriek was in de late 19<sup>e</sup> en vroege 20<sup>e</sup> eeuw echter nog geen sprake. Het was nog allemaal handwerk. | Uit het door de familie bewaarde archief, waarin zich naast oude foto’s en krantenknipsels ook overdrachtsakten, aanvragen voor hinderwetvergunningen en oude kasboekjes bevinden, blijkt dat de familie Oerlemans zich al rond 1870 bezig hield met het maken van klompen. Rond 1800 is door grondeigenaars in het gebied boven Eindhoven begonnen met de aanplant van productiehoutbossen, met als belangrijkste boomsoort populieren. Dit hout is veelvuldig gebruikt voor de productie van klompen en lucifers. Naast populier werd ook wel iepenhout voor de klompenindustrie gebruikt. Behalve het geslacht Oerlemans zullen zich in de 19<sup>e</sup> eeuw wel meer boeren in Schijndel en omgeving met het maken van klompen als nevenactiviteit hebben bezig gehouden. Oerlemans wil er blijkbaar serieus werk van maken. Uit de kasboeken blijkt dat er in 1871 percelen worden gekocht met bos en heidegrond. Nadien kocht men nog meerdere malen bospercelen aan, waardoor de klompenmakerij over een behoorlijk omvangrijke eigen houtvoorraad kon beschikken. In 1877 is blijkens de kasboeken al sprake van een behoorlijke productie die het boerenbedrijf naar de achtergrond zal hebben verschoven. Voor deze productie werden stallen omgevormd tot werkplaatsen. Van een fabriek was in de late 19<sup>e</sup> en vroege 20<sup>e</sup> eeuw echter nog geen sprake. Het was nog allemaal handwerk. | ||
In 1920 besluiten de gebroeders J. en H. Oerlemans het professioneler aan te pakken, daarbij wellicht gestimuleerd door de economische groei van Schijndel. Het dorp had door haar ligging aan de | In 1920 besluiten de gebroeders J. en H. Oerlemans het professioneler aan te pakken, daarbij wellicht gestimuleerd door de economische groei van Schijndel. Het dorp had door haar ligging aan de spoorlijn Boxtel – Wesel tussen de Eerste- en de Tweede Wereldoorlog een sterke industrialisatie ondergaan met ondermeer houtproductie, textiel (kousenfabriek [[Jansen de Wit]]) en kaarsen ([[Bolsius kaarsenfabriek|Bolsius]]). Bolsius was reeds in 1870 begonnen. Jansen de Wit was, aangelokt door goedkope arbeidskrachten, in 1916 vanuit Eindhoven naar Schijndel verhuisd en was een heuse fabriek, die vooral na de Tweede Wereldoorlog zou uitgroeien tot de grootste in zijn soort in West-Europa. | ||
De gebr. Oerlemans vragen op 3 november 1920 een hinderwetvergunning aan voor het oprichten van een “klompenfabriek” ter plaatse van “De | De gebr. Oerlemans vragen op 3 november 1920 een hinderwetvergunning aan voor het oprichten van een “klompenfabriek” ter plaatse van “De Schoot” te Schijndel. Men wil niet alleen een nieuw gebouw oprichten (volgens de aanvraag van 10 x 6 meter met een hoogte van 3 meter) maar tevens gaan werken met machines, waardoor vanaf 1921 sprake is van een heuse klompenindustrie. Het gebouw moet volgens de vergunning zes ramen (met tuimelramen) en 4 dakramen krijgen en plaats bieden aan vier man personeel en de eerder genoemde machines. De machines wil men aandrijven met een “houtzuiggasmotor” van 20 pk. De percelen die dan bij de oprichting van de fabriek betrokken zijn bezitten op dat moment de kadastrale aanduidingen sectie C nr. 3646, 2527 en 3273. | ||
In de jaren ’30 produceerde men bij Oerlemans afhankelijk van de omstandigheden tussen de 500 en 1000 paar klompen. [[Henricus Josephus Oerlemans (1912 - 1987)|Harrie Oerlemans]], de vader van de laatste klompenmaker Jos Oerlemans, was in die tijd als jonge jongen in dienst als klompenschuurder. Iets later werd hij “uitritser” of “opsnijder” en moest toen de decoraties in de klompen uitsnijden. Later zouden deze decoraties op de klompen geschilderd gaan worden, maar voor de oorlog betrof dit nog snijwerk. In de jaren 1943-44 nog tijdens de bezetting bouwde men een nieuwe fabriek, de kern van het huidige complex. Volgens overlevering werd dit gebouw toen niet voltooid, maar verscheen de verdieping pas in 1945-46. In de oorlogsjaren kwam aan de traditie van het louter met lokaal hout werken een einde en begon men hout te kopen in met name het Land van Maas en Waal. | In de jaren ’30 produceerde men bij Oerlemans afhankelijk van de omstandigheden tussen de 500 en 1000 paar klompen. [[Henricus Josephus Oerlemans (1912 - 1987)|Harrie Oerlemans]], de vader van de laatste klompenmaker Jos Oerlemans, was in die tijd als jonge jongen in dienst als klompenschuurder. Iets later werd hij “uitritser” of “opsnijder” en moest toen de decoraties in de klompen uitsnijden. Later zouden deze decoraties op de klompen geschilderd gaan worden, maar voor de oorlog betrof dit nog snijwerk. In de jaren 1943-44 nog tijdens de bezetting bouwde men een nieuwe fabriek, de kern van het huidige complex. Volgens overlevering werd dit gebouw toen niet voltooid, maar verscheen de verdieping pas in 1945-46. In de oorlogsjaren kwam aan de traditie van het louter met lokaal hout werken een einde en begon men hout te kopen in met name het Land van Maas en Waal. |