Welkom op Schijndelwiki - de encyclopedie voor Schijndel

U kunt ons steunen door lid van de Heemkundekring Schijndel te worden.

Klik HIER om lid te worden

Iedere dinsdagochtend zijn wij tussen 10 en 12 uur in de heemkamer: Cultureel Centrum 't Spectrum, Steeg 9 g, Schijndel.

Echtscheiding anno 1803-1804

Uit Schijndelwiki
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Gerechtsverhaal anno 1803-1804[1][bewerken | brontekst bewerken]

Stevige verklaringen[bewerken | brontekst bewerken]

Op 9 september 1803 wordt het druk op het nieuw gebouwde raadhuis van Schijndel. Maar liefst zes getuigen worden opgeroepen, die in de akte 'deponenten' genoemd worden. De bedoeling is dat ze tegenover de schout-civiel Gijsbertus Adrianus Verhagen naar waarheid vertellen, wat ze weten over de relatie tussen Johannis van Dooremalen en diens huisvrouw Mechelina Adriaan Smits. Die woonden in een brouwerij aan de Voort.
Piet de Jong treedt als eerste naar voren. Hij heeft nooit gezien dat Johannis zijn Mechelina geschopt of geslagen zou hebben, maar heeft van buurtgenoten wel gehoord, dat beiden nogal eens een harde woordenwisseling hebben.
Arnoldus Willem Sanders verklaart nagenoeg hetzelfde, maar gebruikt termen als razen, vloeken en tieren.
Pieter Comelis Goijaarts heeft van nabij meegemaakt, dat Johannis en Mechelina aan tafel weer eens hooglopende ruzie kregen. Johannis smeet toen 'in gramme woede' een glas bier in Mechelina's aangezicht. Ook in de avonduren moet hij zijn vrouw opgepakt en in de kamer gegooid hebben.
Dan komt Dirk van de Sanden naar voren en verklaart gezien te hebben dat Johannis op een zekere avond zijn vrouw geschopt en geslagen heeft, haar de muts van het hoofd heeft gerukt en dat er nogal eens sprake van onmin en stevige woordenwisselingen was.
Adriaantje Willem Smits, de vrouw van Adriaan van Strijp, was ook goed op de hoogte van de onenigheid tussen de beide echtelieden. Dat er daarbij soms geslagen werd leidde ze af uit de uitroep van Mechelina: “Johannis, waarom slaade mij?”.
Tenslotte nog de verklaring van Hendrien Gijsbert Smits, de vrouw van Hendrikus Feijsse, die had persoonlijk gezien dat Johannis bij zijn echtgenote de muts van het hoofd had geslagen en dat zij die had opgeraapt en naar beneden was gegaan.
De twee eerste 'comparanten' (compareren = verschijnen) melden dat zij buren zijn van Johannis en Mechelina en de vier laatsten hebben er gewerkt. De gebeurtenissen liggen hen nog vers in het geheugen. Hun verklaringen worden nog eens uitdrukkelijk voorgelezen. Ze gaan accoord met de tekst.

Op bezoek bij de chirurgijn[bewerken | brontekst bewerken]

Frederik Ernestus Joseph Schnauber is dorpschirurgijn in die dagen. Ook hij meldt zich bij de schout-civiel en legt getuigenis der waarheid af op 5 october 1803. De gebeurtenis die hij verhaalt is weliswaar ruim een halfjaar geleden voorgevallen, maar past perfect in het verhaal over de ruziënde echtelieden in de brouwerij op de Voort.
Op 1 april van dat jaar is immers in zijn huis Mechelina binnengestapt, die onomwonden vertelde, dat Johannis haar danig mishandeld had. De chirurgijn aanhoorde de verklaring en stelde vervolgens een nader onderzoek in. De verwondingen waren fors. Haar linkeroor was afgescheurd en Schnauber probeerde het zo goed en zo kwaad als dat ging te hechten en te genezen. Dat was kennelijk niet volledig gelukt, want zo vermeldt de akte, dat 'na verloop van eenige dagen de lel vant oor door de natuur is af gesepareert (separeren = scheiden) geworden'. Deze blessure was door haar man veroorzaakt, zei ze.

Scheiding van tafel en bed[bewerken | brontekst bewerken]

Uiteindelijk trekken de echtelieden de stoute schoenen aan en melden zich op 10 februari 1804 samen bij de schout-civiel. Ze verklaren eenparig, dat ze vanaf het begin van hun huwelijk, dus al enige jaren achtereen, ondervonden hebben dat er veel onenigheid bestaat en dat dit niet overgaat. Ze wijten het aan hun 'diversiteit van sentimenten en humeuren'.
Om te voorkomen dat de situatie escaleert, hebben ze het voornemen 'in 't minnelijke van elkander van bed, tafel, bijwooning en goederen te scheijden'. De situatie was immers onhoudbaar geworden.
Allereerst doet Johannis afstand van zijn 'mannelijke macht en directie over voormelde sijne huysvrouw'.
Binnen de komende drie maanden kan hij de goederen die zij samen bezitten verkopen, maar daar worden wel enige condities aan verbonden.
Op het huis, de brouwerij en aangelegen landerijen zal een bedrag van f 1.500,= blijven staan tegen 5% rente ten behoeve van Mechelina. De komende tien jaren krijgt ze jaarlijks 50 gulden, die ze naar eigen goeddunken kan besteden.
Mocht ze in die periode komen te overlijden, dan komen er f 1.000,= aan haar man toe en het deel van de f 500,= die nog niet zijn besteed.
Mocht Johannis eerder overlijden dan geldt dat zelfde voor Mechelina.
Ook is afgesproken, dat in geval geen van beiden overlijden in die periode van 10 jaren, dat dan Mechelina de resterende duizend gulden met f 25,- per jaar kan aflossen.
Op bestaande schulden kunnen ze beiden worden aangesproken, maar schulden die ze na het passeren van deze akte maken, komen voor rekening van hen afzonderlijk.
De scheiding van tafel en bed wordt uitgesproken en beiden beloven zich aan hun verdere rechten en plichten te houden en de scheidingsakte zal bekrachtigd worden door het gerechtshof van Brabant, dat in Breda zetelt.
De inboedel komt na overlijden van de een, automatisch op naam van de ander.
Getuigen van gemeentewege waren Joost Arnoldus Verhagen de president-schepen en Hendrikus Jacobus Voets als schepen. De gezworen klerk die alles optekende was P.J. de Haas. De echtelieden tekenden als volgt: J. v. Doormael en Meggena Adriaan Smits.

Benoeming van een zaakgelastigde[bewerken | brontekst bewerken]

De story is nog niet ten einde! Johannis overlijdt in dat jaar.
Op 31 mei 1804 verschijnt Mechelina, de gewezen huisvrouw van wijlen Johannis van Dooremalen. Ze wordt nu geassisteerd door de schout-civiel en verklaart dat ze haar neef, Francis Antony Timmermans uit Asten, wil machtigen om de boedel en de nalatenschap van haar overleden man te verkopen. Ze verwijst hierbij naar de algemene condities vastgelegd in de akte van 10 februari 1804.
Op het verkochte huis en brouwerij en aangelegen land onder het gehucht Elschot op de Voort wil zij de f 1.500,: laten staan tegen 5%. Bovendien verzoekt ze haar neef als zaakgelastigde op te treden en volgens de bestaande rechterlijke normen te handelen in haar naam. Daarbij aanwezig waren Jan Hendrik van Heeswijk president-schepen, Peter Jacobus van den Bogaart en Gijsbert Peter van den Heuvel als leden van het gemeentebestuur.

Inspectie in huis en brouwerij[bewerken | brontekst bewerken]

Op de 13de juli 1804 wordt op verzoek van Gijsbert van Will een grondige 'occulaire inspectie' uitgevoerd, zowel in het huis als de brouwerij. Een dergelijke inspectieronde vond plaats pal vóór een transactie of verkoop. De nieuwe eigenaar wilde een nauwkeurig inspectierapport betreffende alle mankementen.
Er was nogal wat mis mee. Als eerste kwam de brouwerij aan de beurt met alles wat erbij hoort. Volgens het op 20 augustus van dat jaar ingediende rapport, was de stelling aan brouwkuil 'onbekwaam en gevaarlijk om te gebruijken'. De goten om het water naar de brouwketel te transporteren deugden niet en dienden geheel vernieuwd en verbeterd te worden.
Bovendien zou de brouwkuil gezuiverd moeten worden. Ten aanzien van het inwendige van de brouwerij noteerde men: het dichtmaken van de koelbak en het in orde maken van de pomp. De bakoven stond op instorten, waardoor hij onbruikbaar verklaard werd. De daken en dakpannen lieten ook nogal wat te wensen over met name van de brouwerij, melterij, schop, mouterij en ook dat van het huis zelf.
Men constateerde hier en daar houtworm. Diverse muurplaten waren vergaan, het geheel was, zoals men dat uitdrukte 'ontramponneert' en het gebint vertoonde verzakkingen.
Om alle gebouwen in goede staat te brengen, oordeelde men, dat minimaal 7000 pond roggedakstro nodig was. Ook de ramen waren op verscheiden plaatsen stuk.
Het houten beschot aan het huis naast de stalling zou dichtgemaakt moeten worden. De zolder van het huis en 'de geut' bleken geheel vergaan.
Over het algemeen verkeerden praktisch alle wanden in slechte staat, niet alleen die van het huis, maar ook die van de schuur en de dorsvloer. Het hang- en sluitwerk van de deuren en van de vensters zowel beneden als boven, was hard aan een grondige reparatie toe. Ze moesten volgens het rapport 'weer sluijtbaar gemaakt worden'.
Aldus gepasseerd in aanwezigheid van Jan Hendrik van Heeswijk president-schepen, Lambertus Hendrik van der Schoot schepen en Philip Jacob de Haas gezworen klerk.

Bronnen, noten en/of referenties
  1. Heemblad Rond die Cluse 10e jaargang (2003) bladzijden 8 tot en met 11