Welkom op Schijndelwiki - de encyclopedie voor Schijndel

U kunt ons steunen door lid van de Heemkundekring Schijndel te worden.

Klik HIER om lid te worden

Iedere dinsdagochtend zijn wij tussen 9 en 12 uur in de heemkamer: Cultureel Centrum Spectrum, Steeg 9 g, Schijndel.

Begijnen

Uit Schijndelwiki
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Begijnen in Schijndel[1][bewerken | brontekst bewerken]

Wat zijn eigenlijk begijnen? Hiervoor moeten we terug tot ca. 1170, in dat jaar werd Maria van Oignes, in Nijvel geboren, uitgehuwelijkt. Zij en haar man besloten "kuis" te leven als broer en zus. Tevens besloten zij arm door het leven te gaan en zich te kleden in kleren van ongeverfde wol, zoals armen droegen. Hun belangrijkste werk bestond uit het verzorgen van zieken en de allerarmsten. Maria’s man verdwijnt in de vergetelheid (een korte tijd zijn er ook mannelijke begijnen geweest). Maria werd nogal bekend en kreeg vele volgelingen. Veel ongetrouwde vrome vrouwen voelden zich door de idealen van Maria aangetrokken. In sommige naslagwerken wordt vermeld dat ene Lambert le Béque de stichter zou zijn van deze "begijnen"-beweging. Franciscus van Assissië, een tijdgenoot van Maria, streefde hetzelfde na als Maria.

Begijnhoven[bewerken | brontekst bewerken]

Deze vrome vrouwen leefden vooral in steden, in kleine groepjes (begijnhoven). Zij waren herkenbaar aan de kleren van ongeverfde wol. De mensen, maar vooral de geestelijkheid, waren nogal verdeeld over de gedragingen van deze vrouwen (zij gedroegen zich, voor die tijd, zeer geëmancipeerd). Er werden scheldwoorden bedacht om hen te pesten, zoals: begijn, kwezels, klopjes en moetjes. De Paus, in de beginperiode niet zo blij met deze beweging, heeft de begijnen een tijd verboden. Het gevolg was dat de begijnen "ondergronds" verder gingen, later werden zij "gereguleerd".

Wie Begijn wilde worden, moest toelating verzoeken bij de "meesteres" van een begijnhof of huis en een gelofte van kuisheid en gehoorzaamheid (geen kloostergelofte) afleggen. In dorpen waar geen grote concentraties van begijnen waren legde de begijn deze gelofte bij de pastoor af. Zij moesten in hun eigen levensonderhoud voorzien, dat bestond meestal uit handenarbeid, godsdienstonderwijs, verpleging en gezinshulp.

Generaliteitsperiode[bewerken | brontekst bewerken]

Vooral tijdens de generaliteitsperiode in de 17e en 18e eeuw, toen het kloosterleven onmogelijk was door alle mogelijke verbodsbepalingen, kwam deze vorm van religieus leven vrij veel voor en hebben zij veel goeds gedaan. In die periode werden hen allerlei beperkingen opgelegd. Zo mochten zij niet met meer dan 3 in een zelfde huis wonen, dit omdat men bang was voor kloostervorming. Ook mochten ze geen godsdienstonderwijs geven.

Veel weduwen, die niet meer het huwelijk in wilden, zochten hun toevlucht bij de begijnen. Deze vrouwen brachten vaak bezittingen met zich mee uit hun huwelijk en zo komt het dat veel begijnen en begijnhoven welgesteld waren.

Veel herinnert ons nog aan de begijnen, zoals straatnamen en de begijnhoven zelf. In dorpen kwamen zij niet zo vaak voor, en zeker niet als groep. Ook in Schijndel kwamen zij voor. Hier werden zij over het algemeen “klopjes genoemd”. Maria Wouda en Catherina van Rooy waren bekende Schijndelse begijnen. Of de weduwe Elisabeth Wijnant Scheevers een begijn was, is niet zeker. Zij was gehuwd geweest met Jan van Heerthum. In een erfdeling en in een vestbrief (d.d. 19 april 1771) wordt zij “moetje” genoemd. Zou zij een begijn geweest zijn? De twijfel zit hem in het woord "moetje". Een andere uitleg voor het woord "moetje" is tante.

De naam Begijn zou zijn afgeleid van:

1. Albigenes (ketters).
2. Van de kleur, grijs/bruin, van het wollen gewaad wat ze droegen.

Vers[bewerken | brontekst bewerken]

Wie heet er ooit het lied gehoord van de dansende begijn
die woonde op een hofke waar dat dansen niet kon zijn
en 's avonds na de negene, dee 'ze de gordijnen toe
om heel de nacht tot 's morgens vroeg te dansen, 'k wee niet hoe.

Op 't hofke woonde 'n pastoor, 'nen eerste muzikant
die niet alleen de missen zong maar ook door heel 't land
bekend stond voor 'nen virtuoos, op vedel en op fluit
en heel d'r wat uren onverstoord verwekte 't geluid.

Toen op 'nen nacht meneer pastoor wat later als normaal
naar huis kwam, op z'n tenen, beducht voor 't schandaal
zag hij in een klein huizeke, een wemelende schijn
achter het venster van dat kluizeke, 't was de dansende begijn.

Hij deed haar deurke open en hij zei haar in 't Latijn
de danskunst is geen tijdverdrijf voor kwezel en begijn
dat is toch jouwe regel niet, da's geen manier van doen
en dansen zonder muzikant is hillemaal tegen 't fatsoen.

Is dansen zonder muzikant tegen 't goed fatsoen
meneer pastoor, daar kan ik toch zeker niets aan doen
als gij mij wilt ten dienste zijn met al ouw schoon muziek
dan wordt ons treurig leven hier bijzonder artistiek.

De herder haalde zijn beste fluit en tot hun groot plezier
was 't juist dieën avond volle maan, stond Venus in de stier
en heel 't begijnhof werd bekoord door 't muzikaal festijn
de vrede was finaal verstoord door 't libertijns venijn.

Ze zijn tesamen weggegaan, verbonden door hun kunst
om op de kermis te gaan staan voor Venus in de gunst
want op de Vlaamse spelerij' en zelfs op den teevee
daar danst nou meer dan een begijn, de pastoor speelt altijd mee

Bronnen, noten en/of referenties
  1. Heemkundeblad vijfde jaargang nummer 1 bladzijden 20 tot en met 23