Welkom op Schijndelwiki - de encyclopedie voor Schijndel

U kunt ons steunen door lid van de Heemkundekring Schijndel te worden.

Klik HIER om lid te worden

Iedere dinsdagochtend zijn wij tussen 9 en 12 uur in de heemkamer: Cultureel Centrum Spectrum, Steeg 9 g, Schijndel.

Moederhuis

Uit Schijndelwiki
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Moederhuis Zusters van Liefde
Moederhuis.jpg
Moederhuis van de Zusters van Liefde Pastoor van Erpstraat Schijndel.
Gebruik klooster

Bouwgeschiedenis in vogelvlucht.

Bouwactiviteiten in en rond het moederhuis in de periode 1836 - 1861.

1837 Permissie tot bouw van een „binnenschool‟ (24 maart)
1840 Feestelijke inwijding van de zustersschool
1843 Voltooiing van het 1e gasthuis en nieuwe kapel (25 september)
1843 Aanleg van het 1e kloosterkerkhof (juli)
1844 Opname in het gasthuis van de eerste arme vrouw (5 januari)
1844 Plaatsing van de kruisweg in de kapel (27 november)
1858 Begin van het educandaat binnen de normaalschool (november)

Bouwactiviteiten in en rond het moederhuis vanaf 1861.

De oude hoofdingang van het moederhuis van vóór 1922 toen een verdieping is geplaatst op het bestaande gebouw.
Kaartje uit 1832 met kadasternummers van percelen in en nabij het eerste moederhuis; in 1838 valt het moederhuis onder de wijk Lutteleind Lagestraat/Laagstraat 510, in 1850 Lagestraat 806 en in 1890 wijk Heikant B338 wat later B201 zou worden.

Zuster Emmanuël de Gier manifesteert zich als een algemene overste die, samen met pastoor Ceelen, serieus op zoek gaat naar wegen die kunnen leiden tot sterke uitbreidingsmogelijkheden zowel binnen als buiten Schijndel. Naarmate de bekendheid van de congregatie buiten Schijndel groter wordt en het werk van de Schijndelse zusters naam begint te krijgen vooral in Brabant, maar ook in andere delen van het land, staan er steeds meer pastoors en kerkbesturen op, die een verzoek indienen bij het hoofdbestuur om zusters te kunnen krijgen voor onderwijs, ziekenverpleging of bejaardenzorg. Uiteraard kan lang niet elke aanvraag gehonoreerd worden door zuster Emmanuël en haar opvolgsters.
De allereerste formidabele actie dateert uit 1863 en houdt een forse verbetering en vergroting in van het bestaande moederhuis annex gasthuis.
Uitbreiden betekent automatisch grondaankopen zien te regelen. Ondanks het feit dat de zusters sinds 11 april 1855 een eigen rechtspersoon bezitten onder de titel „Burgerlijk zedelijk lichaam vereniging van vrouwen ter verpleging van zieken en het geven van onderwijs‟, is het enigszins bevreemdend dat alle kopen en verkopen via het RK kerkbestuur lopen. Vermoedelijk heeft de pastoor zelf daarin een belangrijke rol gespeeld!

Op het kadasterkaartje van 1832 staan onder de kadastrale sectie D een hele serie perceel nummers ingewerkt. In redelijk korte tijd wordt een groot aantal van die percelen door de RK gemeente aangekocht ten behoeve van de congregatie van de zusters. De daarop staande gebouwen worden spoedig gesloopt, zodat behoorlijk wat nieuw bouwterrein vrijkomt. Zo was al op 31 december 1861 een huis bestaande uit drie woningen [D121, D122 en D123] verkregen van de erfgenamen van Jan Antonie Schrijvers. Schoenmaker Antonie Voets en verver Jacobus Verhagen zijn er getuigen van. In mei 1863 volgt de verkoop van een huis en tuin bestaande in twee woningen [D115, D116 en D117] in de Lagestraat, dat eigendom is een zekere familie Verhoeven.
Tenslotte…… om nog meer bouwgrond in beheer te krijgen volgt in september 1863 de aankoop van een tuin en een „huisplaats‟ waarvan de twee huizen al zijn gesloopt en opgeruimd [D118, D119 en D120]. De verkopers zijn Peter Verhagen secretaris van de gemeente Schijndel en zijn zussen Josina, Lowina en Helena, die dit pand via erfopvolging hadden verkregen van hun vader Arnoldus Verhagen. Getuigen bij dit transport zijn Hendrikus Verkuijlen leerbereider en Johannes van der Linden landbouwer.
Zo is vanaf 1862 de verbouwing van het moederhuis en aangelegen gasthuis ter hand genomen en wordt langzamerhand een compleet nieuwe voorgevel zichtbaar waar achter enige forse ingrepen gedaan zijn om het oude interieur aan te passen aan de eisen van de tijd, temeer ook omdat het aantal kwekelingen en kloosterlingen sterk was toegenomen. Ook in de jaren daarna is nog veel bijgebouwd. Het toenmalige hoofdbestuur, met als adviseur pastoor Ceelen en na 1870 zijn opvolger, is in die tijd voortvarend te werk gegaan. In een oud notulenboek staat het volgende lijstje met hier en daar het bijbehorende kostenplaatje:

1862 - de rechtervleugel van het moederhuis in 1863 gereed voor f 25.615,65
1865 - de school voor f 4.547,09
1868 – 13 juni fundamenten gelegd voor een nieuw gasthuis
1868 – op 25 juni 1e steenlegging voor een nieuwe kapel
1870 – het gasthuis en de kapel voor f 51.820,06
1872 – in mei de boerderij, bakkerij en washuis voor f 10.004,19 en de oude afgebroken
1873 – de ringmuur om het complex aan de westzijde voor f 1.242,40
1874 - de stalgebouwen voor f 637,26
1874 – tuinaanleg met fruitbomen en vernieuwd kerkhof
1882 – de bouw tussen de rechter- en linkervleugel van het moederhuis f 24.423,05
1882 – 1e steenlegging op 24 april voor de nieuwe kweekschool
De voorgevel van het moederhuis van vóór 1922.
De voorgevel van het moederhuis met kweekschool van vóór 1922 toen er nog geen verdieping op stond.
De moederhuisgevel uit 1863 en de daarnaast gelegen gevel van het in 1870 verbouwde gasthuis.

Het jaar 1882 is binnen de congregatiegeschiedenis ook zo'n cruciaal bouwjaar geweest. Het hoofdbestuur voelt de noodzaak van een veel doelmatiger gebouw en maakt plannen voor een forse uitbreiding en tevens herinrichting van het bestaande complex. Zowel het gedeelte van de zusters, van de kweekschool als van de bekende binnenschool worden bouwkundig onder de loep genomen. Veel van het bestaande is toen weggebroken. Met name de binnenschool is in dat jaar geheel aangepast aan de eisen zoals die in de Wet op het Lager Onderwijs (1878) waren vastgesteld. Er verrijst nieuwbouw en ook de bestaande lokalen worden verbeterd en van nieuw schoolmeubilair voorzien. Bovendien wordt een grote overdekte speelplaats aangelegd. Dit alles dankzij de ijvervolle bemoeienissen van pastoor van Luijtelaar.
Ter vervolmaking van deze nieuwbouw schenkt Mejuffrouw Schijvens in 1883 het grote Sint Jozefbeeld dat thans nog boven de hoofdingang van het moederhuis prijkt. In hetzelfde jaar wordt door aankoop het pand „de Vier Uitersten‟ verkregen aan de voetpad over de Lochtenburg, het huidige tracé van de Mieke de Brefstraat.
Die huizen worden in 1896 afgebroken, de kloostertuin en de ommuring worden daarmee fors vergroot en in dat jaar verrijst de derde verdieping van de rechtervleugel van het moederhuis, die men voorziet van een nieuwe slaapzaal. Maar de plannen reiken nog verder. Een netelig probleem vormt het onderkomen van de kwekelingen en de novicen. Het hoofdbestuur richt een schrijven aan Mgr. van de Ven de bisschop van het bisdom ‟'s-Hertogenbosch en legt hem de voorgenomen uitbreiding voor. In zijn reactie laat hij weten het eens te zijn met de noodzaak tot uitbreiding van de „bekrompen en ondoelmatige vertrekken‟ voor novicen en kwekelingen. Na rijp overleg komt men tot de slotconclusie, dat slechts één oplossing afdoende is nl. een compleet nieuwe kweekschool bouwen en de novicen onderbrengen in de oude kweekschoollokalen. Deze overweging sluit ook keurig aan bij de op handen zijnde subsidiëring van kweekscholen. Een goed geoutilleerd gebouw is immers een van de belangrijkste subsidievoorwaarden. Een lelijk struikelblok dient zich aan… het vinden van een geschikte locatie. Het hoofdbestuur zet in op nieuwbouw naast de rechtervleugel van het bestaande moederhuis, maar dat zou ten koste gaan van de ruime speelplaats van de schoolkinderen van de binnenschool. Niet alle deelnemende partijen in de discussie over een geschikte bouwlocatie zijn dezelfde mening toegedaan. Sommigen denken aan een verdieping op de bestaande binnenschool, anderen pleiten voor nieuwbouw pal tegenover het moederhuis, maar de grond aldaar is van oud-burgemeester P.A.Verhagen en die weigert voor zijn dood grond af te staan. Na veel wikken en wegen en correspondentie met de heer Verhagen, schrijft de algemene overste aan de bisschop, dat er uiteindelijk geen ander alternatief is dan het moederhuis naar rechts uit te breiden. De speelplaats voor de dorpskinderen, schrijft ze, zal dan verlegd worden naar een ander gedeelte van de kloostertuin. Ze vraagt om deze nieuwbouw voor f 24.000,= te mogen aanbesteden en deze reageert hierop positief.
Het plan voor de nieuw te bouwen kweekschool wordt aangeleverd door architect Heijkants uit Erp. De aannemers zijn F. Rooijakkers uit Gemert en J. van de Warenburg te Dinther. Dit gebouw zal vervolgens dienst doen tot 1925.
Ook de dienstgebouwen rondom het moederhuis verdienen de nodige aandacht. In 1908 worden op het eigen terrein een nieuw washuis, strijk- en mangelkamer, aardappelkelders, badkamer, broodkelder, bloem- en schilderkamer gebouwd door aannemer W. Smeets. Doordat in 1905 ruimte was gekomen om een nieuwe parochieschool te gaan bouwen, waarvoor in 1906 de eerste steen was gelegd en een 11-klassige meisjesschool werd neergezet tegenover de hoofdingang van het moederhuis, kwamen de schoollokalen van de binnenschool vrij. Hierin heeft men de voorbereidende klassen van de kweekschool (= mulo-internaat klassen) gevestigd en is een bouwkundige ingreep toegepast door op de lokalen van de oude parochieschool tóch een verdieping te zetten voor inrichting van een nieuwe slaapzaal.

De centrale keuken in het moederhuis van 1960.
De broodkelder van het moederhuis.

Voortdurend is men blijven „sleutelen‟ aan het hoofdgebouw. In juli 1922 wordt een begin gemaakt met een forse vergroting van het moederhuis door een nieuwe verdieping te plaatsen op het hoofdgebouw, het bouwen van kelders voor de centrale verwarming onder kweekschool, voorbereidende klassen van het internaat, kapel, klooster en spreekkamers. Een ingrijpende operatie waarbij de verdieping is aangenomen door een zekere A. van der Heijden uit Boxtel en de CV-voorziening is uitgevoerd door de fa. Zimmerman uit Utrecht. En alsof dit alles nog niet voldoende was… in september 1923 wordt de heer Segers uit Nijmegen in de arm genomen om een nieuwe kweekschool te bouwen, de lokalen van voorbereidende klassen te verbeteren en de rechtervleugel van het moederhuis te restaureren. In september 1924 is de bouw zo ver gevorderd dat de voorbereidende klassen al in gebruik konden worden genomen, gevolgd door de kweekschool zelf op 1 mei 1925. Monseigeur Diepen had beloofd bij de inzegeningsplechtigheden zelf voor te gaan, maar door ziekte was hij genoodzaakt op het bisschoppelijk paleis te blijven en heeft rector Rubbens op 8 december 1925 de taak van de bisschop waargenomen en Mariakapel, kruisweg en kweekschool plechtig ingezegend, die vanaf dat moment Mariakweekschool is gedoopt. Vrij kort daarop volgt de aankoop van een stuk grond toebehorende aan de heer Albert Vugts, waardoor het mogelijk was de kloostertuin nog verder uit te breiden tot aan de Pompstraat.

De oorlogsjaren 1940-1945 berokkenen grote schade aan het gebouwencomplex in de Pastoor van Erpstraat zodat een grootscheepse restauratie in gang wordt gezet.
Eind jaren ‟50 ontstaat de behoefte de keuken te gaan moderniseren, een ingrijpende verbouwing waarvan het ontwerp wordt ingediend door architect Reus.
De meest ingrijpende en indrukwekkendste verbouwing van het moederhuis dateert uit de periode 1979-1983. Architect Sleenhof uit Sint Oedenrode wordt gevraagd een plan de campagne op te zetten en de aanbesteding geschiedt op 25 juni 1979, waarna de verbouwing wordt gegund aan de firma A. de Wit. In een krantenartikel van die dagen schetst Zr. Marie Lidwina Beckers het volgende beeld: “De nieuwbouw aan de Pastoor van Erpstraat, sfeervol opgetrokken rond een binnentuin, is bedoeld als woongebouw voor ongeveer 90 zusters. Verdeeld over drie verdiepingen hebben of krijgen drie groepen zusters daar hun ruim bemeten kamers, die alle zijn voorzien van douche, wastafel en toilet. Behalve de persoonlijke kamers zijn er ook gemeenschappelijke ruimtes. Als de bouw is afgerond beschikt het moederhuis over een volledig nieuw en doelmatig gebouw. Het is dan eigenlijk voor het eerst dat we een moederhuis hebben dat wat stijl betreft een eenheid vormt. Ons oude klooster, dat blijkt vooral bij de renovatie, was een gebouw dat met stukken en brokken aan elkaar was gebouwd. Met de groei van de congregatie volgde de ene uitbreiding op de andere. We hebben de zaken nu in één keer goed aangepakt”.
Uit een uiterst gedetailleerd verslag over al die bouwactiviteiten kan geconcludeerd worden dat achter de hele operatie, die enige jaren in beslag zou nemen, een enorme organisatie schuilgaat om alles in goede banen te kunnen leiden. Na een gigantische sloop verrijst langzaam maar zeker de nieuwbouw. Op 31 mei 1981 worden er al twee vleugels ingezegend. De maand daarop, als het sloopwerk aan de Pastoor van Erpstraat gerealiseerd is, begint fase 2 van de nieuwbouw, in 1982 gevolgd door fase 3 en 4 nl. de kamers boven de keuken. In 1983 is het bouwplan gerealiseerd en is op de 23e april, een uitgesproken regenachtige dag, op de binnenplaats een steen onthuld door Zr. Veronique van Woerkum en Zr. Florentina van Calsteren in aanwezigheid van de zusters van het moederhuis, architect, aannemer en bouwlieden met hun echtgenoten. Op vrijdag 2 november is de laatste officiële bouwvergadering gehouden van de in totaal 70, worden nog de nodige puntjes op de i gezet en begin 1984 wordt het hele bouwproject afgesloten.133 Vrij kort daarop volgt fase 5 van de nieuwbouw van het moederhuis.

Luchtfoto van het moederhuiscomplex uit 1936 waarop met letters en cijfers de afzonderlijke gebouwen staan aangegeven: moederhuis (a), kweekschool (b), mulo (c), kapel (d), gasthuis (e), meisjesschool (f), kleuterschool (fa), jongensschool (g), serre tegen de kapel (1), groentekamer en electriciteitsgebouw (2), boerderij uit 1873 en in gebruik tot 1935 (3), de 3e boerderij (4), washuis (5)

Op 1 augustus 1985 is de Pedagogische Akademie overgegaan naar 's-Hertogenbosch. Het gebouw aan de Pastoor van Erpstraat heeft daarmee zijn functie verloren. De slopershamer maakt al vrij snel een definitief einde aan de 60 jaar oude kweekschoolbouw. Het gebouw waar honderden studenten in en uit liepen, ijverig aan hun toekomst werkten, is toen binnen 5 weken met de grond gelijk gemaakt en is de laatste moederhuisvleugel voltooid.

De Sint Jozefkapel en Mariakapel

De jaren dat men nog olielampen bij de kapelbanken had staan.
De kruisweg uit 1884 die destijds is geschonken aan de parochie van Sint-Anna te Hintham en nu in hun kerk hangt.

Als er één gebouw binnen het moederhuiscomplex continu aan verandering onderhevig is geweest, dan is dat de Sint Jozefkapel, waarvan slechts in vogelvlucht de belangrijkste historische feiten volgen. De toename van het aantal zusters en internaatsleerlingen van zowel mulo als kweekschool vereist voortdurende aanpassingen van de kapel. In mei 1868 is mede door de krachtige steun van pastoor Ceelen begonnen met de fundamenten voor een nieuwe moederhuiskapel. Die van 1843 blijkt al te klein te zijn geworden. Op de 25e juni wordt de eerste steen gelegd en de plechtige inzegening op Maria Hemelvaart 1869 moet voor de rector van het moederhuis en de kloostergemeenschap een indrukwekkende feestdag geweest zijn. De kapel werd toegewijd aan zowel de H. Jozef als aan de H. Maagd Maria. Op initiatief van de heer L. van Doorn, kapelaan te Dinther, is het koor van de kapel toentertijd prachtig beschilderd en in juli 1875 schenkt hij zelfs een nieuw altaar. Goed een jaar later zijn het de kinderen van de familie Van den Berg, Van Berkel en Van Erp die boven het nieuwe altaar drie prachtige glas-in-loodramen laten plaatsen. Ter gelegenheid van het gouden feest van de congregatie in 1886 en in 1890, het jaar waarin algemene overste Zr. Emmanuël de Gier haar gouden kloosterfeest vierde, zijn een schat aan schenkingen gedaan, maar in de huidige moederhuiskapel zijn al deze historische ornamenten verdwenen.

Het kapelinterieur uit 1869.
De moederhuiskapel uit de periode 1908-1944.

De sterke toename van het aantal roepingen noodzaakt het hoofdbestuur, in samenspraak met de toenmalige rector M. Kluijtmans, tot de bouw van een nieuwe kapel. In het voorjaar 1898 wordt de oude kapel, m.u.v. het koor en het achterste gedeelte, afgebroken. Van het achterste deel zijn toen twee ziekenkamers gemaakt en voor de rest verscheen er een compleet nieuw kapelgebouw. Op 9 april van dat jaar worden de nieuwe fundamenten gelegd en op de feestdag van Sint Servatius, 13 mei 1898, wordt door de rector de eerste steen aangebracht. Er moet destijds voortvarend gebouwd zijn want al op Maria Lichtmis 1899 is de nieuwe en tevens veel ruimere kapel al plechtig ingezegend. Goed 10 jaren later wordt een nieuw hoofdaltaar geschonken, een zgn. vleugelaltaar, vervaardigd door de firma Cuijpers uit Roemond voor een bedrag van f 5000,= waarvan f 4000,= was geschonken door de familie van Zr. Alida Konijn. Op 14 augustus wordt het door rector Sanders ingezegend en op de feestdag van Maria Hemelvaart (15 augustus) is een plechtige gezongen mis opgedragen. Voor deze kapel zijn nog diverse andere schenkingen gedaan, zoals een triomfkruis in 1922 en een koperen tabernakel, in 1925 gevolgd door een fraai nieuw orgel van de firma Pels en Zn. uit Alkmaar, in 1926 twee gebrandschilderde ramen voorstellende de opdracht van Maria en van Jezus in de tempel, eveneens in dat jaar een met beeldhouwwerk versierde preekstoel vervaardigd in het atelier van de firma Van Bokhoven te 's-Hertogenbosch.
Tijdens de oorlogsperiode 1940-1945, met name in de granaatweken tussen 17 september en 23 oktober 1944 is heel veel schade aan de kapel toegebracht, met name het gedeelte van het priesterkoor. Vanaf 14 september 1942 was zij op orders van de Duitsers volledig verduisterd.

Het herstel wordt vrij spoedig ter hand genomen. Op 2 mei 1945 vindt er een bespreking plaats met architect Van de Leur die is belast met de restauratie van de deels verwoeste kapel en in het niet getroffen deel wordt een noodkapel ingericht. Enige dagen wordt de verduisteringsplicht opgeheven en ontdoet men de kapel van de lappen en zwarte papieren voor de ramen. Eerst herstelt men provisorisch de glasramen, maar door een pittige storm worden ze wederom vernield. Mei 1947 komen werknemers van de firma Pels het orgel afbreken en alle pijpen en andere onderdelen worden overgebracht naar hun fabriek te Alkmaar. Enige dagen later wordt de gehele kapel opgemeten in verband met de aanstaande restauratie. Goed een maand later wordt het werk stilgelegd en schrijft de kroniekschrijfster: “Architect Van de Leur wordt meegedeeld dat men de eerste jaren niets zal doen aan restauratie van de grote kapel en hij zijn voorbereidende werkzaamheden kan laten liggen; over enige jaren zou men immers een beter inzicht hebben in de plaatsruimte die men in de toekomst voor de kapel denkt nodig te hebben”. Het herstelde orgel wordt op 18 april 1948 door niemand minder dan de algemene overste zelf, Zr. Cécile Kievits, bespeeld.
Vervolgens is de restauratie van het altaar aan de beurt waarvoor architect Van de Meerendonk en kunstenaar J. Uiterwaal zijn uitgenodigd voor een bespreking. De als tijdelijke afscheiding opgetrokken witte muur wordt eerst afgebroken. Het door Uiterwaal vervaardigde nieuwe altaar kan worden geplaatst waarvoor het marmer is geleverd door de firma Visser. Op 8 december 1949 verricht monseigneur Mutsaerts de consecratie van het nieuwe hoogaltaar gevolgd door een pontificale hoogmis.
De beschadigde kruiswegpanelen worden over gebracht naar kunstschilder Arnold van de Laar in 's-Hertogenbosch ter restauratie. Eind 1950 plaatst kunstenaar J. Uiterwaal uit Utrecht twee gebeeldhouwde stukken nl. de boodschap van de engel Gabriël en de geboorte in de stal. Voorjaar 1951 volgt de plaatsing van het ciborium in samenwerking met beeldhouwer Uiterwaal, Van Roosmalen eveneens uit Utrecht voor het koper- en bronswerk en architect Van de Meerendonk uit Tilburg, terwijl het marmer en de natuursteen is geleverd door de firma Visser. Een saillant detail is dat voor de verdere aankleding van het priesterkoor door de zusters en meisjes van het internaat nieuw geknoopte lopers zijn vervaardigd op basis van een tekening van de hand van de tekenleraar van de kweekschool de heer Jos Zeegers. Hieraan is gewerkt van november 1954 tot en met juni 1955.
In 1956 is het schilderwerk ter hand genomen zodat op de feestdag van Maria Boodschap van dat jaar de grote kapel weer voor het eerst in gebruik genomen kan worden. In augustus daarop viert Zr. Ma. Annie van Overbeek haar zilveren feest. Het cadeau dat haar is aangeboden, een nieuw kruisbeeld voor op het hoofdaltaar, is een creatie van edelsmid Ad van Roosmalen uit Utrecht naar een ontwerp van J. Uiterwaal. Edelsmid Harry van den Thillart te 's-Hertogenbosch levert een nieuwe godslamp.

Andere details in kort bestek vanuit de dagboeken:

8 juni 1959 de oude preekstoel uit de kapel gehaald en geschonken aan de kerk te Keldonk
6 mei 1962 te Kevelaar wordt een nieuwe monstrans aangekocht
9 maart 1964 architect De Vries bespreekt zijn restauratieplan voor de St. Jozefkapel, deze zal inwendig geheel gerestaureerd worden, nieuwe vloerverwarming, uitbreiding van het priesterkoor, beter zicht op het hoofdaltaar en uitbreiding van het voorste gedeelte van het zangkoor
20 april 1964 gesprek met alle betrokkenen over de verbetering en verbouwing van de kapel
10 juni 1964 ontruiming van de kapel i.v.m. de aanstaande verbouwing
14 oktober 1964 bezoek aan Roggel om de „proefbank‟ voor de kapel te keuren
27 april 1965 rector Jos van de Schoor en kunstenaar Wiegersma bezoeken een kunstveiling in Amsterdamm en leggen beslag op een originele Maria-ikoon voor het Maria-altaar
16 oktober 1965 nieuw tabernakel geplaatst naar een ontwerp van Noyons uit Utrecht
1 december 1965 bespreking over een aan te schaffen gobelin voor de kapel als feestgeschenk voor het zilveren kloosterjubileum van Zr. Veronique van Woerkum
1 augustus 1966 cadeau van architect De Vries in de vorm van een 16e-eeuwse Engelse kist die wordt geplaatst in het voorportaal van de kapel  ::3 september 1967 aanbieding van het gobelin ontworpen door kunstenaar Pieter Wiegersma

Wie anno 2011 een rondgang zou maken door de kapel kan er genieten van een schat aan bezienswaardigheden. Voordat men de kapel binnengaat staat er in het voorportaal een groot wit rond wijwatersvat dat is ontworpen door kunstenaar Pieter Wiegersma samengesteld uit een brok kristallino-marmer, met de hand rond geslepen en ingelegd met zwart marmer. Het stelt de watervloed voor, de ondergang waaruit wij zijn gered. Daar staat ook een Vincentiusbeeld geschonken door de familie Bazelmans ter gelegenheid van het koperen feest van Zr. Agnes Bazelmans in 1903. Ook is een Mariabeeld te bewonderen nl. dat van het H.Hart van Maria, geplaatst op 16 juli 1901 en gemaakt door de gebroeders Ramakers te Geleen en gepolychromeerd door de heer Perey uit Venlo. Het is een geschenk van de familie van Zr. Octavie de Haas.

De ikoon boven het Maria-altaar.
De kapel van de kwekelingen van vóór 1949.
De Mariakapel met enkele mediterende zusters en de kruiswegstaties van Charles Eijk zijn in 1966 naar de grote kapel overgebracht.

De vroegere banken in de kapel zijn inmiddels vervangen door stoelen.
Het altaar van 1949 kende aanvankelijk een soort koepel, maar bij een latere verbouwing is die verwijderd om een beter zicht te hebben op de in 1964 aangebrachte drie gebrandschilderde ramen naar ontwerp van kunstenaar Pieter Wiegersma, voorstellende het Christusmysterie vertaald in Kerstmis als uitkomst, Pasen als redding en Pinksteren als verlossing. Boven het Mariaaltaar hangt de Russische ikoon uit de 17e eeuw. Zij is het type van de Hodigetria – geleidster op de wegen. Deze afbeelding is destijds vereerd in een kerkje, aan de muren van het Kremlin, dat door de Bolshiwiki in 1918 is afgebroken. Het grote wandkleed of gobelin zoals dat is aangeboden aan de jubilerende algemene overste is geschonken door de gezamenlijke succursaalhuizen.. De kruiswegstaties dateren uit 1936 en zijn van de hand van Charles Eijck. Deze staties hebben tot 1966 in de Mariakapel van de kweekschool gehangen. Bij het mortuarium hangt een voorstelling van de „Uittocht uit Egypte‟ afkomstig van een altaarstuk uit Den Dungen. Gaat men het portaal uit naar de binnenplaats die de kapel verbindt met de hoofdingang, dan valt het oog op drie glas-in-lood-ramen, een geschenk van rector Jos van de Schoor aan de congregatie en gemaakt door Pieter Wiegersma. Het bovenste raam stelt Maria voor waarbij de rector gedacht heeft aan zijn eigen moeder, die Maria heette. Links en rechts van de deur de voorstellingen van de H.Jacobus (naar de vader van de rector) en de H.Jozef (doopnaam van de rector zelf).

De voorstelling van de H.Jacobus.
De voorstelling van Maria boven de deur naar de binnenplaats.
De voorstelling van de H.Jozef.

Een tweede kapel binnen het moederhuiscomplex is de Mariakapel van de kwekelingen en andere internaat leerlingen geweest. In het memoriaalboek staat te lezen: “Den 3e oktober 1901 ontving de congregatie f 105,= van de ouders van Zr. Alphonsina Poos. Daarvoor is aangekocht het beeld van O.L. Vrouw Zetel der Wijsheid voor de kweekschool en dat van de H. Alphonsus in de kapel der kwekelingen”. Uit dit gegeven is af te leiden dat bij de kweekschoolbouw uit 1896 meteen een kapel is ingericht. In 1902 zijn er drie gekleurde raampjes in geplaatst voorstellende O.L. Vrouw van Goede Bijstand, een geschenk van de eerwaarde moeder-overste van Geldrop Zr. Gertrudis. De Mariakapel in de nieuwbouw van de kweekschool van 1925 is door rector Rubbens ingezegend op de feestdag van Maria Onbevlekte Ontvangenis (8 december). In 1932 is het interieur drastisch gewijzigd door plaatsing van een nieuw altaar beschilderd met de voorstelling van Jezus aan het Kruis geflankeerd met Maria en Johannes en daarboven twee zwevende engelen met een psalmtekst, gecompleteerd met nog twee passende communiebanken. Menig hoogbejaarde kweekschoolstudent kan zich dat interieur mogelijk nog herinneren als ook het Smitsorgel!
Tijdens de mobilisatie is in deze kapel op Kerstmis 1939 een speciale viering geweest voor alle ingekwartierde militairen waarna ze een gezamenlijk kerstontbijt hebben genoten in de gymzaal. Een jaar later wordt hier de kerstviering weer gehouden, omdat de grote kapel geheel verduisterd is. Ook direct na de oorlog bewijst de Mariakapel haar diensten met name tijdens de restauratiewerkzaamheden in de grote kapel. Maar ook deze kapel ontkomt niet aan de nodige aanpassingen vanwege de toename van studenten en internaat leerlingen. De firma Schellekens sloopt in 1957 een tussenmuur zodat de kapelruimte aanzienlijk wordt vergroot en er achterin twee biechtstoelen geplaatst kunnen worden. Met de afbraak van de kweekschool is ook deze Mariakapel verleden tijd geworden!




Het kloosterkerkhof van het moederhuis

Foto met de begroeide koepel en achter de zusters op de foto lag het oudste kerkhof.
De kloostertuin van het moederhuis rond 1885, de grote moestuin en het kerkhof met tevens zicht op het Kloosterpad naast de lange schansmuur.

Op 16 mei 1843 sterft de eerste zuster van de congregatie. Er bevindt zich in het kloosterarchief een schrijven van de stichter die aan de toenmalige Mgr. Henricus den Dubbelden de goedkeuring vraagt om een begraafplaats voor de zusters te mogen aanleggen en tevens een verzoek hem een machtiging te verlenen om dit kerkhof te mogen inzegenen. Op 8 juni 1843 volgen de goedkeuring en de machtiging tot inzegening. Die inzegening staat in het memoriaalboek gedateerd op 4 juli van dat jaar, twee dagen na het overlijden van de 2e overleden zuster van het moederhuis. De vraag is…..zijn deze twee zusters misschien begraven op het parochiekerkhof of heeft Antonius van Erp reeds eerder een klein hoekje grond gereserveerd en is dat later ingezegend.
In 1874 richt Zr. Emmanuël de Gier een schrijven aan de gemeente met een verzoek een bijzondere begraafplaats te mogen aanleggen in de kloostertuin sectie D2715. De vergunning wordt verleend op de 25e juni. Of toen het aller oudste kerkhof verdwenen is blijft onopgelost. Het kloosterarchief meldt hier niets over. Oorspronkelijk bevonden zich geen kruisen op de graven, alleen één groot kruis op de Calvarieberg sierde het kerkhof. Na de oorlog is de Calvarieberg en de beeldengroep gerestaureerd. Tijdens de granaatweken zijn immers het kruis van de Calvarieberg en ook de kruisen van de overleden kwekelingen behoorlijk beschadigd geraakt. Aan dhr. Van Eck is op 9 mei 1949 gevraagd een ontwerp en kostenbegroting te maken voor een nieuwe Calvarieberg met kruis en beelden van Maria en Jozef. In 1960 heeft men witte kruisjes geplaatst met een ingelegd zwart plaatje waarop naam, geboortedatum en sterfdatum van de betreffende zuster. Die kruisjes, geleverd door de firma Nelissen uit Venray, zijn gezet op de bestaande „grafheuveltjes‟ Ook zijn er graven op het moederhuiskerkhof die zijn overgraven en treft men op sommige kruisjes twee namen aan. In mei 2010 is men begonnen met het ruimen van heel de begraafplaats en zijn de stoffelijke resten overgebracht naar het congregatiekerkhof aan de Eerdsebaan onder Wijbosch.
In de oude regelgeving uit 1928 staat het volgende vermeld:

“Wanneer eene zuster overleden is, zal haar lichaam behoorlijk gelegd worden in eene platte doodkist van gewoon hout, welke men in de bidplaats of kapel zal plaatsen, tenzij men om bijzondere redenen dit niet raadzaam oordeelde; en er zal slechts ééne gewijde kaars voor dezelve branden. In het moederhuis zal, op den dag van het overlijden, of wel op den dag daaraanvolgende, en op den dag der teraardebestelling van het lichaam, eene lezende of stille Mis geschieden. Het lichaam zal na den middag, tusschen drie en vier uren, door de zusters begraven worden. Bloedverwanten, vrienden of geburen zullen niet genoodigd worden, al ware het ook, dat de bloedverwanten eenige onderscheiding verlangden en dezelve willen bekostigen; want ook hierin moet de door den Heer zoo hoog geprezen stand van armoede in acht genomen worden”.

Ten aanzien van deze bepalingen, geschreven vanuit een bepaald soort geslotenheid en beslotenheid van toen, is inmiddels heel veel veranderd en een afscheidsviering is op de dag van vandaag een bijzonder indrukwekkende liturgische uitvaartplechtigheid geworden, waaruit het diepe respect voelbaar is voor wat een overleden zuster binnen en buiten de kloostergemeenschap heeft betekend voor allen die aan haar zorgen zijn toevertrouwd geweest. Aangezien de congregatie een pauselijke congregatie is hoeft men zich niet per definitie te houden aan de liturgische richtlijnen van het Bossche bisdom. De zusters bepalen zelf de inhoud van hun liturgische vieringen, dus ook die van uitvaarten van medezusters.

Het is op zijn plaats om in deze historische beschrijving van het kloosterleven binnen de muren van het moederhuis een sfeerbeeld te geven van zo'n plechtigheid. Het zijn bepaald geen standaardvieringen en voor iemand die gevoelig is voor symboliek is het een indrukwekkende bijeenkomst. Voor elke overleden zuster wordt sowieso in de meest relevante dagbladen een advertentie geplaatst, meestal in de omgeving waar zo'n zuster lang heeft gewerkt en de nodige bekendheid geniet. Op de dag van de afscheidsviering halen zes zusters hun overleden medezuster uit het mortuarium en rijden haar de kapel binnen tot voor het altaar. Achter de kist loopt de algemene overste met in haar hand het zgn. „boek van leven‟ van de congregatie. Dat is een boek waarin sinds 1836 alle namen van de overleden zusters staan opgetekend.
Op het moment dat de kist voor het altaar staat legt de algemene overste dat boek op de kist. De leidster van het moederhuis heet iedereen welkom, de zusters, de familie, overige vrienden en bekenden en geeft een levensschets van de overleden zuster.
Dat inleidend woord is heel sterk op de persoon gericht. De overleden zuster wordt als het ware „uitgetekend‟. De liturgische werkgroep stelt voor elke zuster apart een afscheidsviering samen waarin het leven van die overleden medezuster helemaal verweven is. Ook de liedteksten daarin worden zorgvuldig gekozen, vaak mooi geënt op het leven en werken van de overledene.
Daarna kan een woord- communiedienst volgen of een gewone eucharistieviering, afhankelijk van wie van het pastoraal team in de viering voorgaat. Bij de absoute haalt de algemene overste het „boek van leven‟ van de kist en gaat daarmee naar de altaartafel en schrijft de naam van de overleden medezuster in het boek.
Daarna komt ze weer vanaf het priesterkoor bij de kist staan met een schaal in haar hand gevuld met wierook. Ze loopt daarmee in stilte rond de kist. Daarna wordt de overleden medezuster, die eens door medezusters in de congregatie is opgenomen naar buiten gereden op weg naar het kloosterkerkhof en door haar eigen medezusters nu uit hun handen aan de Schepper teruggegeven en aan de aarde toevertrouwd. In die slotplechtigheid gaat de algemene overste voor, nodigt de aanwezigen uit voor een gebed. De kist wordt gezegend en daarna neemt ze met een klein schepje wat zand en laat dat op de kist neervallen. Voor elke overleden zuster wordt standaard een gedachtenisprentje uitgegeven en schrijft men een necrologie, eenvoudiger gezegd…… een korte kernachtige levensbeschrijving van die zuster zoals men ze binnen de congregatie heeft ervaren. Al die necrologieën worden voorts keurig gebundeld en in het archief bewaard.
In juni 2010 is het kerkhof van het moederhuis volledig geruimd, zijn 34 zusters herbegraven op de congregatiebegraafplaats aan de Eerdsebaan en zijn de stoffelijke resten van de andere 106 overleden zusters in kisten verzameld en zijn voor deze groep op het kerkhof op een speciale gedenkmuur hun namen aangebracht bij de witte steen met het opschrift „Geborgen in Uw naam‟.

De zij-ingang van de kapel die men gebruikt om vanuit de afscheidsviering van een overleden medezuster naar het kerkhof te wandelen voor het definitieve afscheid.
De Calvarieberg op het kloosterkerkhof met daarvoor het graf van rector Jos van de Schoor.
Een overzichtsfoto van het kloosterkerkhof van vóór 2010 het jaar waarin het is opgeheven .

Het gasthuis

De opvattingen rond de verzorging van zieken, ouden van dagen, waaronder ook pensiongasten van het nieuwe gasthuis, staan mooi beschreven in een boeiend basisdocument nl. een met de hand geschreven, maar helaas ongedateerd, gasthuisreglement. Het is aangetroffen in het kloosterarchief en bestaat uit maar liefst 21 artikelen, een typisch product van die tijd. Daarin staat vrij gedetailleerd aangegeven hoe de zusters er hun werk moeten doen en hoe er een sterk rooms katholiek stempel op de ziekenverpleging en verzorging der ouden van dagen gedrukt moet worden. Enige artikelen om dit te illustreren zijn bv.: art. 1 ”het gasthuis is bestemd voor minvermogende roomsch katholieken”; art. 5 ”de zusters zullen er zich bijzonder op toeleggen om de zieken in hun geestelijke nood behulpzaam te zijn om hen liefde tot God, godsdienst en deugd in te boezemen, hen tot de onderhouding van de godsdienstplichten aan te sporen en alzoo hunne zaligheid te bevorderen”; art. 6 ”dagelijks 's morgens en 's avonds zal men aan de zieken duidelijk voorbidden of voorlezen het Onze Vader, Weesgegroet, de tien geboden Gods, de vijf geboden der H.Kerk, de zeven H. Sacramenten; art. 7 ”dikwijls zal men de zieken opwekken om al hun lijden en hunne kwellingen aan God op te dragen en voor Hem de deugd van gelatenheid en overgeving af te smeeken en 's avonds zal men hen aansporen om hun geweten te onderzoeken en over de begane fouten aan God vergiffenis te vragen”.
Het zal de voorbijganger die in de Kloosterstraat een blik werpt op de zijgevel van het kloostercomplex, nl. het gedeelte van het in 1870 ver bouwde gasthuis, niet ontgaan dat aan die gevel een beeld prijkt. Het stelt de heilige Elisabeth van Hongarije voor, de dochter van koning Andreas van Hongarije. Geboren in 1207 huwt ze op jonge leeftijd de landgraaf van Thüringen, die overigens in 1227 tijdens een van de kruistochten om het leven komt. Sinds die tijd heeft Elisabeth een nieuwe keuze gemaakt in haar leven en wordt lid van de derde orde van Sint Franciscus. In die rol heeft ze zich geheel gewijd aan de verzorging van armen en zieken. Op 17 november 1231 overlijdt ze te Warburg en wordt vrij kort daarop al heilig verklaard. Haar sterfdag is tevens haar feestdag in de heiligenkalender, die in 1969 is herzien. In Nederland is Elisabeth daarom de patrones geworden van vele zieken- en gasthuizen en van de armenzorg door vrouwen. Binnen Schijndel is een tastbare herinnering aan haar de voormalige vrouwenvereniging van de H. Elisabeth, waarvan in het parochiearchief van de Servatiusparochie nog een reglement uit 1919 is te vinden.
In het begin van de 20e eeuw kampt men in het gasthuis continu met ruimtegebrek. Een zinsnede uit het memoriaalboek illustreert dit overduidelijk als men schrijft: “Het bestaande gasthuis bleek veel te klein. Aanhoudend moesten zieken zowel als blijvende ouden van dagen afgewezen worden”.
Een onaanvaardbare situatie die vroeg om een adequate oplossing. In 1907 is daarom aan pastoor Baekers het voorstel gedaan om voor rekening van het kerkbestuur een gasthuis te bouwen. De congregatie zou dan het terrein afstaan en ook alle fondsen van het gasthuis. Daarnaast is ook sprake geweest van de bouw van een besmettingshuis, dat vervolgens door de congregatie van meubilair voorzien zou worden. Geen van de plannen is doorgegaan. De zusters hebben zich binnen moederhuis en gasthuis voortdurend moeten behelpen tot 1934.
In 1934 pas zijn alle pensiongasten en ouden van dagen overgehuisd naar het nieuw gebouwde klooster van Sint-Lidwina aan de Boschweg annex pension voor ouden van dagen en ziekenhuis en kreeg men binnen het moederhuiscomplex „wat meer lucht en armslag‟.

Fotoalbum

Fotoalbum Moederhuis buitenzijde
Fotoalbum Moederhuis interieur
Fotoalbum Moederhuis kloostertuin
Fotoalbum Moederhuis kloosterkapel en kerkhof
Fotoalbum Moederhuis in de 2e wereldoorlog
Fotoalbum Moederhuis Kweekschool