Welkom op Schijndelwiki - de encyclopedie voor Schijndel

U kunt ons steunen door lid van de Heemkundekring Schijndel te worden.

Klik HIER om lid te worden

Iedere dinsdagochtend zijn wij tussen 9 en 12 uur in de heemkamer: Cultureel Centrum Spectrum, Steeg 9 g, Schijndel.

Heilige Servatiuskerk

Uit Schijndelwiki
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Deze pagina is nog in bewerking door de auteur die deze heeft aangemaakt.
Gelieve daarom nog even te wachten met aanpassingen en verbeteringen
totdat deze mededeling verdwenen is. Excuses voor het ongemak.
Undcstrmrc.png
Sint Servatiuskerk Markt 17

Servatiuskerk

Servatiuskerk Centrum

Waarom de naam Sint Servatius gekozen?

De Heilige Servatius is vanaf de vroegste tijden de beschermheilige van Schijndel en heeft steeds (minstens vanaf 1309) in het schependomszegel van Schijndel gestaan. Mogelijk heeft Schijndel Sint Servatius als patroonheilige gekregen omdat de kerkelijke eigendommen van Schijndel hebben toebehoord aan de proost der collegiale Sint Servaaskerk te Maastricht. Sint Servatius is overleden op 13 mei 384 te Maastricht en zijn graf bevindt zich ook in de Sint Servaas aldaar.

1839
Op 15 april 1839 wordt de eerste steen gelegd. Met onder meer het materiaal (o.a. kaponderdelen) van de grotendeels afgebroken oude kerk uit ongeveer 1525, wordt onder leiding van een waterstaatsingenieur (vandaar de toenmalige naam, waterstaatskerk) een grotere kerk tegen de oude toren gebouwd.

Buitenkant Sint Servatiuskerk

Tot 1839 stond er een zogenaamde kruiskerk voorzien van twee kruisbeuken en twee zeskantige ingangsportaaltjes aan de vrouwen en mannenkant. In het middenschip en het koor bevonden zich een 13-tal grafzerken. De toenmalige pastoor Antonius van Erp regelde in overleg met het bisdom een grootscheepse verbouwing van de kerk. De fraaie kruiskerk werd omgebouwd tot een zogeheten basiliekvorm. De 14 graven werden geruimd en er werd één verzamelgraf aangelegd afgedekt met de grafsteen van Jan van Amstel. Op 15 april 1839 wordt de eerste steen gelegd met onder meer het materiaal ( o.a. kap-onderdelen) van de grotendeels afgebroken kerk uit circa 1525. Onder leiding van een waterstaatsingenieur (vandaar de toenmalige naam waterstaatskerk) werd een grotere kerk tegen de oude toren gebouwd. Aan de zuidzijde (markt) van de kerk, tussen het dak van het zijschip en het hogere middenschip, zijn de oude ramen nog waarneembaar die deel uitmaakten van de oude kruiskerk. Enkelen zijn inmiddels dichtgemetseld. Aan de oostzijde van de kerk is op de gevel het beeld van Sint Servatius te zien. Vanaf 1888 was dit beeld te zien boven de ingang van het oude Servatiusgebouw. Het H.Hartbeeld aan de noordzijde is een geschenk van de parochie bij gelegenheid van het zilveren Priesterfeest van Pastoor Donders in 1922.

  • 1944 Tweede wereldoorlog. In het najaar wordt de kerk zwaar beschadigd.
  • 1947 De oorlogsschade van de kerkruimte wordt hersteld.
  • 1955 De toren, welke onder monumentenzorg staat, wordt nu pas hersteld. Er wordt een verbinding gemaakt van de kerk met het luihuis onder de toren.
  • 1970 Onder leiding van architect P. Rooyakkers uit Schijndel krijgt de kerk een jeugdiger en moderner interieur. Centraal wordt een nieuw altaar geplaatst, de preekstoel wordt voor op het priesterkoor geplaatst. Er komen houten beelden tevoorschijn als deze van hun gipsen jas ontdaan zijn. De zijaltaren verdwijnen.
  • 1980 De doopvont wordt verplaatst vanuit het portaal naar de rustige muurhoek bij de sacristiedeur en er komt een “nieuw” koororgeltje.
  • 1995 * 1995 De kerk werd geschilderd, de preekstoel teruggeplaatst naar het midden van de kerk. Het koororgeltje werd verplaatst naar de andere zijkant naast het priesterkoor, de kruisweg van tegen de muurpilaren onder de ramen gehangen, de dodentriptiek onder het kooroksaal, de communiebank op de oude plaatst gezet, Maria en Jozef van zijbeuk naar midden, H.Hart en Onbevlekte Hart van Maria geloogd en in de zijbeuken geplaatst en

De preekstoel wordt terug geplaatst in het midden van de kerk. Het koororgeltje wordt verplaatst naar de andere zijkant naast het priesterkoor. Er komen nieuwe stoelen.

Aanschaf van het interieur

  • 1846 De kruiswegstaties uit 1846 zijn een ontwerp van de meester-schilder Ch.Schppers uit Antwerpen.
  • 1852 Het monumentale Smitsorgel met 1934 pijpen en de mooie orgelkast en balustrade zijn ontworpen in het atelier van de firma Beuyssen uit Boxmeer
  • 1855 De preekstoel met prachtig houtsnijwerk.
  • 1855 De communiebank met de afbeelding van het Laatste Avondmaal in het middenpaneel geflankeerd door engelen.
  • 1858 Het hoogaltaar met z’n vijf torens herbergt veel symboliek.
  • 1900 De biechtstoelen.
  • 1914 Het doopvont.
  • Verder diverse beelden, bijzondere kelken, sierlijke kandelaars. Sommige ornamenten dateren nog uit de tijd van de schuurkerkperiode.

Aanschaf klokken in de toren

De kerktoren wordt getypeerd als vroeg 15e eeuws.

  • 1686 Het klokje in het Angelustorentje.
  • 1741 De tiendklok of banklok werd geschonken door de Theologische Faculteit uit Leuven.
  • 1954 Twee lichtere klokken. Deze zijn toegewijd aan Maria en Servatius.
  • 1979 Een carillon, als geschenk ontvangen.

Opgravingen in de Servatiuskerk

In het kader van de herstelwerkzaamheden ten gevolge van oorlogsschade aan het gebouw is het interieur van de Servatiuskerk in 1949 stevig op de schop gegaan. Zelfs de bestaande tegelvloer in het middenschip heeft er aan moeten geloven. Maar daar zat wel het een en ander onder verborgen. De correspondent van die dagen noteert een waarheidsgetrouw verslag over de destijds in de kerk aanwezige grafzerken, 13 in getal. Begraven in het priesterkoor, het middenschip en de zijbeuken herkent men vanuit heel veel kerken. Over de Schijndelse situatie schrijft de journalist het volgende: “Het eerste graf dateert uit 1505 en was van een Schijndelse pastoor nl. Theodorus Dommelmans, die op 10 december 1505 overleed. Ook in de beide volgende graven vonden twee Schijndelse pastoors een laatste rustplaats nl. Henricus Tectoris [= Dekkers] van Bladel overleden op 10 augustus 1524 en pastoor Andreas Jacobi van den Bogaert die op 4 september 1636 aan de pest overleed. Zijn zware grafsteen heeft lang dienst gedaan als stoep achter het huis van de toenmalige koster van Liempd.

Grafsteen Jan van Amstel

Ook voorname burgers onder de kerkvloer

De overige 10 begravenen waren burgers, waarvan de laatste wel de voornaamste was nl. de Schijndelse zeeheld Jan van Amstel, die op 29 september 1669 overleed. Zijn graf werd afgedekt met een zware fraaie grafsteen waarop een grafdicht was uitgehouwen, dat vader Vondel maakte en waarin de verdiensten van Jan van Amstel werden geëerd. Het is de bekende steen welke sinds mensenheugenis vooraan in de kerk voor het Sint Josephaltaar heeft gelegen. Om verdere beschadiging te voorkomen, heeft men deze steen in de zijmuur gemetseld. Men wist echter dat deze grafsteen hier niet altijd gelegen had en dat hij dus niet het graf van de zeeheld bedekte. In 1669 was onze kerk nog veel kleiner. Zij bestond toen uit het tegenwoordige middenschip en was niet veel langer dan van de toren tot aan de tegenwoordige preekstoel met daarachter dan het kleine priesterkoor. Alle genoemde graven moeten hier dus hebben gelegen. Uit overlevering wist men ongeveer de plaats aan te duiden waar Jan van Amstel's graf zou hebben gelegen. Toen men op deze plaats ging graven stootte men inderdaad op een grafkelder, doch in deze grafkelder vond men overblijfselen van minstens 12 personen. Uit het onderzoek dat hierna door de heer Dovens uit Lieshout met de wichelroede werd ingesteld, bleek dat er geen verdere graven in onze kerk meer aanwezig waren. De meest aannemelijke verklaring welke men voor de min of meer raadselachtige vondst van de drukbevolkte grafkelder kan geven is wel de conclusie dat er een verzamelgraf is aangelegd.

Vermoedelijk een verzamelgraf

De enige die indertijd een grafkelder heeft gehad is Jan van Amstel geweest. Na de teruggave van het kerkgebouw aan de katholieken in 1808, toen men al spoedig begon met belangrijke vergrotingen, heeft men alle bestaande graven opgeruimd en de stoffelijke resten bijgezet in de kelder van Jan van Amstel. Deze kelder heeft men vervolgens met puin en aarde dichtgegooid en de vloer er gewoon overheen gelegd. Merkwaardig was wel, dat ter plaatse van de grafkelder in de vloer een paar witte tegels voorkwamen. Alle grafzerken op een na heeft men toen uit de kerk verwijderd, die ene was die van Jan van Amstel. Uit piëteit voor de zeeheld of omdat het zo'n fraaie steen was met een gedicht van Vondel erop, heeft men deze steen toen in de zijbeuk vooraan bij het St. Josephaltaar gelegd. Men mag dus aannemen dat het graf van Van Amstel inderdaad gevonden is, doch het gebeente was niet meer te identificeren. Onderzoekingen van de laatste jaren hebben over de geschiedenis van Jan van Amstel weer nieuwe feiten aan het licht gebracht, waarop we binnenkort in dit blad nog eens zullen terugkomen. De mogelijkheid is niet uitgesloten, dat er van de oude grafzerken nog meerdere in onze gemeente aanwezig zijn en bv. als stoep of iets dergelijks gebruikt worden. Het zal erg op prijs worden gesteld wanneer men over gegevens over deze grafzerken beschikt, men zich hierover wil vervoegen op het gemeentehuis".

Het oude portaal

In die periode had de Servatiuskerk nog haar oude middeleeuwse vorm, met zijbeuken, het grote portaal onder de toren en links en rechts van de toren twee zeshoekige ingangsportaaltjes. Op 22 april volgt een aanbesteding die wordt georganiseerd door de 'regerende kerkmeester', een zekere Adriaan Janssen Voets. Hij besluit met goedkeuring van het dorpsbestuur tot het ‘maken van een nieuw portaal aan de grote kerk’ compleet met hang- en sluitwerk en ook wordt tevens meegenomen het recht zetten van de stoelen en banken in het kerkgebouw. Het oude portaal dient de aannemer helemaal af te breken en te vervangen door een nieuw, met als maatvoering 8½ voet lang, 9½ voet hoog. De Bossche voet mat in die tijd ruim 28 cm. Al het houtwerk dient van 'gesont droogh eijkenhout' te zijn, vrij van 'spynt off quade quasten' en de montage moet zo geschieden dat 'pin en gadt' zuiver in elkaar gewerkt worden. Ook worden twee nieuwe deuren aangebracht, de ene recht voor de ingang van het portaal 8 voeten hoog en 4 voeten breed. Deze deur wordt voorzien van een dag- en nachtslot en twee koperen deurkrukken. De andere is een nieuwe deur naar de ingang van de toren 6 voeten hoog en 3 voeten breed, waarbij hij 'de oude deurgehengen van den tegenwoordige portaaldeur met een goede klink en ringh' kan hergebruiken. Boven beide deuren komt eenvoudige zoldering van vuurse planken. Tussen het portaal en de toren moet de aannemer een nieuw beschot maken van planken en riggels ter lengte van 6 voeten en ter hoogte van de portaaldeuren, de riggels met pin en gat in den hoekstijl van het portaal en in de pilaar van den toorn'. De oude planken van het beschot tegen de toren in de kerk worden afgebroken.

De spijnkamer en andere bijzonderheden

De planken die uit het oude portaal vrij komen wil men aanwenden om het 'open dack van de spijnkaemer' te dichten. De spijn(de)kamer is een apart en afgesloten vertrek achter in het kerkgebouw, waar de armenbedelingen plaats vinden. In archieven staat het meestal omschreven als 'den armen menschen inder kercken spynden ende deijlen'. Men spreekt van 'spinde' of 'spende'= spijsuitdeling aan de armen, liefdegaven, aalmoes, maar ook het uitgedeelde zelf zoals bv. het spijndebrood = het brood dat aan de armen wordt uitgedeeld. De 'spender of spijnder' is degene die namens de parochie of het diakonaat is belast met de zorg voor de bedelingen. De term komt vooral voor in testamenten, als testateurs bepaalde legaten laten noteren. Bovendien werd een nieuwe stenen stoep voor de kerkdeur gelegd aan de noordzijde (= Vicaris van Alphenstraat). Men had in het bestek ook laten opnemen dat de aannemer alle banken en stoelen die stuk waren zou repareren, recht zetten en alle nieuw aangebrachte onderdelen diverse malen zou verven. Na de grondverf nl. loodwit en een parelkleur, zou de definitieve kleur volgens de bij het bestek bijgeleverde kleurstaal Berlijns blauw moeten zijn. Dat verven diende wel steeds aan het begin van de week te gebeuren, zodat alles op zondag, als de diensten gehouden werden, droog zou zijn. Aan de preekstoel behoefde hij niets te doen. Voor de schepenstoel stond blijkbaar een bord voorzien van een zwarte lijst, waarvan hij alle letters keurig met witte verf moest ophalen.

Schepenstoel

Het begrip schepenstoel is niet geheel duidelijk. Het kan zijn dat er een aparte stoel was gereserveerd voor de leider van de schepenen, de president-schepen of voorschepen. Je zou dan ook een 'schoutstoel' mogen verwachten, want het voltallige bestuurscollege bestond uit schout en schepenen. Men ging ervan uit dat hij het werk binnen acht weken zou klaren, want iedere dag dat hij over die termijn heen ging, kostte hem 1 gulden en 10 stuivers. Men zou dit korten op het totaalbedrag. Uitbetaling zal geschieden door de gewezen kerkmeester Willem Jan Hendrik Rutten. Aanlevering van alle materialen zoals hout- en ijzerwerk, stenen, verf en de bijpassende gereedschappen is de zorg voor de aannemer en ook een kopie van het bestek dient hij op eigen kosten te laten maken. Uiteindelijk bleek de laagste inschrijver een zekere Hendrik Klingh uit Nuenen, die 60 gulden had ingezet.

De torentrap en de klokkenzolder

Het metselen van een nieuwe trap is wel in het boek over de Servatiuskerk genoemd, maar verder niet in detail opgenomen. De kerktoren noemt men in dit document uit 1773 de 'gemeentetoren'. De bedoeling is dat de aannemer eerst alle houten treden van de torentrap van beneden tot boven uitbreekt en ze vernieuwt met nieuwe eiken planken zwaar 2½ duim, ieder 25 duimen lang of langer of korter naar de eis van het werk, een ½ voet in de muur gewerkt en met een lip tegen de spil met 62 pondse nagels vastgenageld. De 103 treden moeten aan de muur 11 duim breed zijn en tegen de spil 4 duimen. De aannemer dient ook de spil boven ter lengte van 33 voeten te vernieuwen met eikenhout zwaar 8 duimen diameter , rond of achtkantig beslagen of geschaafd. Het gaat om twee van die spillen, die met een koppelijzer aan elkaar worden vastgemaakt. Boven in de trap wordt een nieuw venster gemaakt van 2 à 2½ voet voorzien van een grendelslot en sleutel. In de toren moet hij de oude zolder onder de klokken uitbreken en een nieuwe maken van 16 voeten lang, 16 voeten breed met eikenplanken van 1½ duim. Ook de zolder boven de klokken was aan vernieuwing toe. Ook daarin diende hij een luik te hangen van voldoende grootte en voorzien van enkele krukgehengen. Bovendien werd hem verzocht twee nieuwe ladders te plaatsen, de 'bomen' van 'greijne sparren' met daar ingewerkt eiken sporten, de ene ladder op de zolder onder de klokken tot boven het belfort, de andere van het belfort tot op de bovenste zolder. De uitvoering is in handen van Leendert van Himbergen. Mochten nu nog 103 treden aanwezig zijn, dan is de kans groot dat ze dus dateren uit 1773!

Commentaar anno 2009

Met de kennis die we nu hebben kunnen we wat meer details vermelden naar aanleiding van de inhoud van bovenstaand artikel. Allereerst het jaartal dat gegeven wordt nl. 1808 in welk jaar men vergrotingen van de Servatiuskerk zou hebben gerealiseerd. De teruggave van de Servatiuskerk speelt inderdaad in die tijd, maar hij wordt pas echt betrokken in 1811, het jaar waarin het altaar uit de rooms katholieke schuurkerk aan de Laagstraat [nu Pastoor van Erpstraat] is overgebracht met nog enige andere ornamenten naar de kerk aan de Markt. Dit gegeven uit 1808 is ontleend aan het standaardwerk van een zekere A.J. van der Aa die zich in zijn beschrijving over Schijndel baseert op een verklaring van de welwillende Schijndelse secretaris, die beweert dat in dat jaar bij het herstel van de kerk de grafsteen van Jan van Amstel onder een nieuw aangelegde vloer terecht zou zijn gekomen. De echte vergrotingen van de kerk komen pas tot stand in 1839, als de kruisbeuken van de kerk worden 'afgesneden'. Het kan zijn dat het bijgebouw nl. de consistoriekamer der hervormden aan de kant van de Vicaris van Alphenstraat al in 1808 is afgebroken. Daarover worden we eigenlijk nergens tot in detail geïnformeerd. Het is niet uitgesloten dat we het hadden kunnen terugvinden in de serie kerkrekeningen die vanaf 1650 bewaard gebleven waren, maar die helaas in 1944 door brand zijn verwoest. In 1839 is de Servatiuskerk qua vorm duidelijk veranderd en heeft een soort basiliekvorm gekregen met een lang middenschip en lange zijbeuken en een sterk vergroot priesterkoor. Het bestek uit 1838 voor de verbouwing in 1839 is nog bewaard gebleven. Tegen de oostelijke buitenmuur, achter het hoofdaltaar, heeft men toen een grote steen ingemetseld, die op dit moment nauwelijks meer leesbaar is met daarboven, overigens van later datum, het Servatiusbeeld afkomstig van het oude Servatiusgebouw. Voor de geïnteresseerden luidt de oorspronkelijk tekst van de “eerste steen' onder dat Servatiusbeeld: D.O.M. Primum lapidem posuit RduS Dnus A. v. Erp pastor hujus eccelsiae, aeditius L.v. Doorn, A. v.d. Oetelaar, I v. Liempt, And. Verkuilen 1839. De eerste steen is dus gelegd door de Eerwaarde Heer Antonius van Erp pastoor van deze kerk en de laatste vier personen zijn de toenmalige kerkmeesters. Wat de graven in de kerk betreft, heeft o.a. Pater Jezuiet Wiro Heesters zich gebaseerd op een artikel uit 1924 van de hand van een zekere Mr. F.C. Bloijs de Treslong over genealogische en heraldische gedenkwaardigheden in de Brabantse kerken, die zich op zijn beurt beroept op een artikel uit 1891 in de toenmalige Noordbrabantsche Almanak door een zekere J.Th. de Raadt. Volgens een oud cijnsboek anno 1590 van de Servatiusparochie, waar ook zoveel informatie in stond over herstelwerkzaamheden van de kerk en toren tussen 1455 en 1457, was ook te lezen dat pastoor Heymeric van de Velde of de Campo [pastor van 1414-1440] in de kerk begraven zou zijn, als ook dominee Dirk Frickenius in 1794. Merkwaardig is dat Wiro Heesters in zijn 'Historische Verkenningen' niet het graf heeft vermeld van de zeer bekende parochieherder en ook deken van het kapittel van Sint Jan te ’s-Hertogenbosch Philippus de Spina alias van Doorn die overleed op 7 december 1557, terwijl Bloijs van Treslong het wel noemt. Wat ook interessant is in het artikel van Bloijs de Treslong is de beschrijving van de toentertijd aangebrachte wapenschilden in de oude kerk met al z'n schilderingen. Van dat schilderachtige interieur is nu niets meer te bespeuren, maar op oude zwart-wit-foto's is wel duidelijk dat het kerkgebouw rijkelijk versierd was zowel op het priesterkoor als op de afzonderlijke pilaren. Twee wapens in het priesterkoor nl. op blauw een groene populier op een groene ondergrond, vergezeld van twee gouden lelies, aan weerszijden van de stam een en over de boom heen een zilveren dwarsbalk, met boven het schild de pauselijke tiara. Onder het wapen de tekst: Lumen in caelo. Het betreft het wapen van paus Leo Xlll. Voorts een gedeeld wapen 1. op goud onder een rode troonhemel Maria met Jezus; 2. op zwart een gouden adelaar van St. Jan Evangelist met geopende vlucht, in de bek een gouden inktvat en pen vasthoudend; om de kop een gouden aureool. Boven het schild een groene priesterhoed; op de schildhoek rechtsboven een bisschopsmijter; boven de linker schildhoek komt het boveneind van een bisschopsstaf uit, die achter het schild tot het rechter benedeneind doorloopt. Onder het schild de tekst: Sub tutela matris. Het betreft het wapen van monseigneur W. van de Ven bisschop van 's-Hertogenbosch. Op het koor zag men het wapen van kardinaal Van Enckevoort, op goud drie zwarte adelaren en ook het wapen De Berges, op groen drie zilveren maliën. Tenslotte stond tegen de muur van het koor aan de rechterkant geschreven: “Doen men schreef MVcXXXX [= 1540] doen woerd het choer gemaeckt door Matheus Hendrick Balmeker van Heeswijk. Dit laatste herinnert aan de brand van de Servatiuskerk uit 1512 door de Gelderse troepen onder leiding van Maarten van Rossem en de restauratie die daarna ter hand is genomen.

Servatiuskerk

Een prent anno 1929

Er is een artikel uit een (blad) gedateerd op 3 april 1929 met een afbeelding van de Servatiuskerk. Misschien is bijgevoegde foto van eerdere datum. Er is een lange heg langs het oude parochiekerkhof aan de marktzijde, de berkenboompjes en de grote linde. De Markt als plein voor de kerk was er toen nog niet. Op de achtergrond een boerderij en enige witte burgerhuisjes. Uit het bijschrift blijkt dat het gedeelte voor de heg in gebruik is als ‘pastoorshof’ waarin de tuinman met zijn helper aan het werk is.


1629 Katholieken moeten Servatiuskerk afstaan

De stad ’s-Hertogenbosch was gevallen in 1629. De mannelijke geestelijken waren na het op 14 september getekende capitulatieverdrag enige dagen later door Frederik Hendrik de stad uit gestuurd. De vrouwelijke kloosterlingen mochten er blijven vooral vanwege hun verzorgende taken voor de samenleving. Er brak een ellendige periode aan bekend onder de naam ‘retorsieperiode’. Vooral in de jaren vóór de vrede van Munster in 1648 leek er wel een ware kerkvervolging gaande, waarbij veel priesters lastig werden gevallen of in de gevangenis terecht kwamen. Na de afgekondigde vrede werd het er allemaal niet beter op. De Schijndelse katholieken hadden de Servatiuskerk moeten afstaan aan een klein groepje protestanten. Ze waren voor hun godsdienstplichten aangewezen op schuurkerken of schuilkerken en zelfs daar werden ze nog niet altijd met rust gelaten. Vervolging van priesters en ordeverstoringen van katholieke godsdienstoefeningen waren in de Meierij schering en inslag en met name de nieuwe gereformeerde kwartierschout van Peelland was uiterst streng in de leer en binnen zijn district een fervent ijveraar voor de correcte naleving en uitvoering van de door de Staten Generaal uitgevaardigde plakkaten. Nu waren in 1629 een groepje Kruisheren, in de volksmond ‘Cruijsbroeders’ genoemd uitgeweken naar Schijndel. De Kruisbroedershof bij de bekende kerk de ‘Sint Catrien’ in ’s-Hertogenbosch en het Kruisbroedersstraatje herinnert ons nu nog aan hun verblijf aldaar. Ze verbleven al in de hoofdstad vanaf 1468. Waar ze in Schijndel precies hun intrek genomen hebben blijft gissen maar in de Meijgraaf lag destijds een al in de 16e eeuw bekend huis met de huisnaam ‘d’n Dom’ en bij dat huis lag een akker waaruit men van ouds een roggepacht moest betalen aan de Kruisbroeders. Het vermoeden bestaat dat ze hier tijdelijk hebben gewoond. In totaal twaalf priesters en zes broeders waaronder hun prior Joannes Lievens en bij hen in huis of in een apart huisje verbleven ook Dirk Adriaans van Boxtel een klompenmaker, Dirk Hermens een schoenmaker en een zekere Jan Thomas. De prior overleed op 2 augustus 1638.


Om aan hun kloosterlijke verplichtingen te kunnen voldoen hebben ze in Schijndel waarschijnlijk in het geheim missen opgedragen, meestal in particuliere huizen. Kwartierschout Cornelis Proening van Deventher was daar een fel tegenstander van en maakte min of meer jacht op die kloosterlingen die op deze manier met hun acties indruisten tegen de heersende plakkaten en verordeningen van hogerhand. De econoom of procurator van de Kruisbroeders heeft het geweten dat die kwartierschout voortdurend alert was op allerhande katholieke misbruiken en ongeregeldheden.


Op een dag te weten Silvesterdag of daags voor Nieuwjaar zijn Jan Goyaert Corstiaens en zijn broer Jan aan het werk op een hooiveld in Schijndel en later op de akker van Claes Claessen van der Aa als ze rond 2 uur ’s middags ‘een groot rumoer, gruwelijck gevloeck en dreigementen’ horen.


Ze kijken om en bij hun eerste waarneming lijkt het erop alsof mensen te paard in aantocht zijn. Bij nader inzien komen ze tot de ontdekking, dat het gaat om ruiters te paard en ze zeggen tegen elkaar….’daer sijn ruijters die willen malcanderen doodtschieten’. Maar even later zien ze kwartierschout Proeningh en naast diens paard sukkelt een oude man vooruit met een stokje in zijn hand. De kwartierschout komt van zijn paard af en gaat pal voor de man staan en begint eerst venijnig aan hem te trekken en te plukken en vervolgens gruwelijk tegen hem te vloeken en men dreigde hem ter plekke dood te schieten. De kwartierschout had zijn geladen pistool al in zijn hand. De oude man steunde met beide handen op zijn stok en maakte zijn beklag dat hij niet lopen kon. De kwartierschout toonde weinig begrip en snauwde hem toen: “Ha dou schelm ick sal u wel doen gaen, gaet voort of ick sal u wel voorthelpen”. En zo werd het slachtoffer afgevoerd en verdween uit het oog van de veldwerkers. Waarheen vermeldt de akte niet. Duidelijk was dat de antiroomse kwartierschout van iemand heeft gehoord dat deze priester ergens missen gelezen heeft in het geheim, want op een vraag hieromtrent antwoordt de priester-econoom: “Niet te Schijndel maar wel in Uden”. Nu stond in Uden, op de grens van de Meierij en het vrije en neutrale land van Ravenstein een ‘kerkschuur’ waar veel katholieken uit de regio naar toe gingen. Daar waren de plakkaten van de Staten Generaal immers niet van kracht. Later kopen ze in Uden het kasteeltje ‘Vorstenburg’ en op 28 mei 1652 wordt met verlof van de Heer van Ravenstein, de eerste steen gelegd voor nieuwe gebouwen en sindsdien verblijven de Kruisheren op Udens grondgebied.


illustratie 3 onderschrift:

Een oude prent van de directe omgeving van de Servatiuskerk genomen vanaf de plek waar nu zo ongeveer de gedachteniskapel staat van de slachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog.