Welkom op Schijndelwiki - de encyclopedie voor Schijndel

U kunt ons steunen door lid van de Heemkundekring Schijndel te worden.

Klik HIER om lid te worden

Iedere dinsdagochtend zijn wij tussen 10 en 12 uur in de heemkamer: Cultureel Centrum 't Spectrum, Steeg 9 g, Schijndel.

Vrijwillige Brandweer

Uit Schijndelwiki
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Vrijwillige Brandweer[1][bewerken | brontekst bewerken]

Brandweergarage Heikantstraat-hoek Spoorpad 1955-1960

De vrijwillige brandweer[bewerken | brontekst bewerken]

Anno 1994, honderd jaar na de oprichting, is de vrijwillige Schijndelse brandweer, een moderne, goed functionerende organisatie, met uitstekend opgeleide, gemotiveerde leden. Het korps beschikt over een prima geoutilleerde kazerne - in 1990 in gebruik genomen - en over adequate middelen voor het voorkomen en bestrijden van branden en het bieden van hulp bij ongelukken en andere calamiteiten. Twee tankautospuiten en een hulpverleningsvoertuig staan de manschappen ter beschikking. Op het moment dat het eeuwfeest gevierd wordt, telt de Schijndelse brandweer 33 leden, onder wie 1- sinds 1993 - twee vrouwen. De organisatie kent een hiërarchische structuur aan het hoofd waarvan de commandant staat. Te zamen met de ondercommandant en de officier technische dienst heeft hij de dagelijkse leiding over het korps. Daarnaast kent men de bevelvoerders, meestal brandmeesters en onderbrandmeesters. Daaronder staan de hoofdbrandwachten en de brandwachten. Voor iedereen is er een duidelijke taakomschrijving voor het moment dat de brandweer daadwerkelijk in actie moet komen. De taak van de brandweer is drieledig. Op de eerste plaats houdt de brandweer zich bezig met preventie, met het voorkomen van brand. Dat doet zij door periodiek allerlei objecten te controleren op de voorgeschreven veiligheidseisen. Een tweede taak is de preparatie. Met grote regelmaat, elke veertien dagen, zijn er oefeningen waarin de leden van het korps zich voor kunnen bereiden op de momenten dat zij inderdaad handelend moeten optreden. En dat laatste is dan tevens de derde opdracht waarvoor de brandweer zich gesteld ziet: in actie komen bij branden, en technische hulp bieden bij ongevallen.

Opleiding[bewerken | brontekst bewerken]

Er wordt niet alleen geoefend door de brandweerlieden. De leden van het korps zijn ook verplicht cursussen te volgen bij de regionale brandweer. Dat zijn de cursussen brandwacht en brandwacht eerste klasse. In het eerste geval wordt men opgeleid voor louter het bestrijden van branden, na de tweede cursus krijgt de brandweerman in spé ook het brevet van bekwaamheid voor hulpverlening. Elke brandweerman moet deze twee cursussen met goed gevolg afleggen voordat hij of zij volwaardig lid van het korps is. Vandaag de dag is het zelfs zo dat van de manschappen verwacht wordt dat zij nog verder studeren, voor de rang van hoofdbrandwacht. En wie er dan nog niet genoeg van heeft, kan nog cursussen volgen voor de rang van onderbrandmeester, brandmeester, of nog hoger. De oefeningen zijn erop gericht kennis en vaardigheden op peil te houden. Elke veertien dagen worden de manschappen bij de kazerne verwacht voor oefeningen waarbij door het jaar heen alle aspecten van het brandweervak aan de orde komen. Naast de oefeningen zijn er de wedstrijden. Deze kunnen beschouwd worden als een toetsing van de kwaliteit waarover een korps beschikt. Men krijgt tijdens een oefening te maken met situaties die de realiteit zo dicht mogelijk benaderen. Bij hun activiteiten worden de brandweerlieden op de vingers gekeken door ervaren instructeurs. Aan de wedstrijden doen altijd meerdere korpsen mee. Het eindoordeel van de instructeurs over de manier waarop een korps een bepaald probleem oplost, bepaalt de uitslag van de wedstrijd. In 1989 wist de Schijndelse brandweer beslag te leggen op het Brabants kampioenschap en behaalde vervolgens ook nog eens een derde plaats bij de landelijke kampioenschappen. Een dergelijke prestatie kan het visitekaartje van het korps genoemd worden. Het tekent immers met hoeveel enthousiasme de leden hun vak beoefenen en laat zien over welke uitstekende kwaliteiten het korps beschikt. Wat hier over brandbestrijding is gezegd, geldt ook voor de hulpverlening. Want het is al jaren zo dat de brandweer niet alleen maar in actie komt bij het blussen van branden. Ook bij ongevallen en rampen is de brandweer present. Zowel de gevaren van de industrie als van het snelverkeer maken de inzet van de brandweer onontbeerlijk. Dit soort hulpverlening vereist een aparte opleiding: de brandweerman moet weten hoe om te gaan met gevaarlijke stoffen, de risico’s ervan kennen. Maar ook bij verkeersongelukken staat de brandweerman of -vrouw zijn mannetje. Snel en effectief optreden kan immers mensenlevens sparen in deze situaties.

Brand!!![bewerken | brontekst bewerken]

In vroeger tijden was het nog wel eens een probleem om de brandweerlieden snel te kunnen waarschuwen als er brand was. Als de wind verkeerd stond kon men niet overal in het dorp horen dat de brandklok geluid werd! Ook in later tijden, met brandwekkers en sirenes, ging het nog wel eens mis. Zelfs via de telefoon liep het lang niet altijd zoals het zou moeten. Tegenwoordig beschikt elk lid van de brandweer over een semafoon, de befaamde ”pieper”. Zo gauw via 06-l 1 een melding binnenkomt, worden de leden van het korps gewaarschuwd door de centrale in Den Bosch. Dan piepen de ”piepers” en de dienstdoende brandweerlieden snellen naar de kazerne. Waar ze ook mee bezig zijn, hun brandweertaak gaat dan voor! Wat dat betreft is er niets veranderd. Net als vroeger zet iedereen alles op alles om zo snel mogelijk bij de brand te zijn. Wel is het niet meer zoals in de tijd dat men met paard en wagen uitrukte en de koetsiers er een wagenrace van maakten waarbij Ben Hur nog maar een kleine jongen was. Met als het gevolg dat de koetsier meer dan eens uit het rechte spoor raakte en in de berm terechtkwam met zijn rijtuig. Met alle gevolgen van dien. Vandaag de dag krijgt men van de alarmcentrale een eerste uitrukbericht met nieuws over de plaats en de aard van de brand. Als men eenmaal op weg is, volgt nog eventuele nadere informatie. In de wagens zetten de brandweerlieden alvast hun persluchtmaskers op. Tegenwoordig is dit een standaardprocedure, vroeger gebeurde het enkel bij dichte rookontwikkeling. Dat dit nu voorgeschreven is, komt doordat in de bouw veelvuldig allerlei stoffen worden toegepast die bij verbranding giftige rook kunnen opleveren. De persluchtmaskers bieden de brandweerman een kwartier bescherming. Na dat kwartier wordt hij automatisch gewaarschuwd het brandende pand te verlaten. Om veilig naar buiten te komen heeft hij nog eens vijf minuten extra lucht. Wanneer de brand onder controle is, krijgt de alarmcentrale daarvan bericht. Daarmee zit de taak van de brandweerlieden erop. Iedereen kan terug naar huis of werk en verdergaan met de bezigheden die hij bij het eerste sein van de pieper in de steek had gelaten. In vroeger tijden was dat anders. Dan begon nog vaak het befaamde nablussen; niet van de brand, maar van de droge kelen! Dat is er nu niet meer bij. Uitzonderingen daargelaten, gaat iedereen na de brand weer braaf naar huis.

De eerste brandweerlieden[bewerken | brontekst bewerken]

De Schijndelse brandweer kan in 1994 het honderdjarig bestaan van het korps vieren, maar dat wil natuurlijk niet zeggen dat er voor 1894 geen brandweerlieden in Schijndel te vinden waren. Want ook vóór dat jaartal moesten er branden geblust worden. En ofschoon veel van de voorgeschiedenis in nevelen - of moeten we liever zeggen: rookwolken - gehuld is, zijn er door nijver speurwerk toch enkele interessante gegevens uit die periode boven tafel gekomen. Net als voor andere plaatsen lijkt 1851, het jaar waarin de gemeentewet van kracht werd, ook voor Schijndel van belang. Op dat moment ging de provincie zich immers bemoeien met de wijze waarop plaatselijk de brandbestrijding geregeld was. Tot die tijd lijkt dat vooral een kwestie van burenhulp geweest te zijn, zeker in de kleinere gemeenten. Vóór die tijd bestond er slechts de verordening van de Staten Generaal van de Verenigde Nederlanden waarin bepaald werd dat elke plaats een reglement moest hebben ter voorkoming van brand. Daarin stond ook vermeld hoe gehandeld diende te worden als er onverhoopt ergens brand uitbrak. Ook werd daarin bepaald dat de plaatselijke bestuurders twee keer per jaar mogelijke brandhaarden als schoorstenen en plaatsen waar vuur gebruikt werd, dienden te inspecteren. In hoeverre ook daadwerkelijk uitvoering is gegeven aan deze bepalingen, is onbekend. Uit 1851 dateert dan ook de eerste melding van het bestaan van zoiets als een georganiseerde brandweer. Hoe die functioneerde, wie er lid van waren, wie de leiding had, dat alles blijft nog onduidelijk. Maar wel weten we dat toendertijd de Schijndelse brandgasten de beschikking hadden over goed materiaal. Liefst drie keer was het gekeurd en in orde bevonden, zo melden de bronnen. En van de manschappen wordt gezegd dat zij in staat waren dit materiaal naar behoren te bedienen. Geoefende krachten, ook toen al! Het zal hier zeker niet geweest zijn zoals in Berghem waar de burgemeester in datzelfde jaar 1851 aan de raad liet weten dat de brandblusmiddelen bestonden uit "een spuit met twee lullen en zes brandemmers”. Wat er wel was in Schijndel op dat moment is, zoals gezegd, nog onduidelijk. Wel lezen we in een bericht uit 1853 dat het bestaande materiaal werd aangevuld met vier nieuwe “schroeven” en één slang. Met die schroeven werden waarschijnlijk een bepaald soort koppelingen bedoeld. Uit 1855 dateert een eerste inventaris van het materiaal waarover de Schijndelse spuitgasten beschikten. Er is sprake van twee "goedwerkende" brandspuiten, vier handspuiten, dertig leren wateremmers, een aantal brandhaken en vijf stuks grote zeildoeken "ter bevrijding van nevenstaande gebouwen”. Voor het beschermen van de bekende ”belendende percelen” dus. In het kader van de eerder genoemde gemeentewet, was de burgemeester verplicht om aan de Commissaris des Konings verslag uit te brengen van de branden die in zijn gemeente gewoed hadden. Zo is er uit 1856 een dergelijke opsomming bekend. Niet zozeer de branden alswel het feit dat er voor het eerst een naam genoemd wordt maakt deze lijst interessant. Er is sprake van Jan Mallens die zich "bij uitnemendheid heeft onderscheiden en die desaangaande ook door de Maatschappij 'Zekerheid is Rust” gevestigd te Brussel, met eene gouden medaille werd vereerd”. Verder meldt het bericht uit 1856 over deze brand, die vermoedelijk aan de Voort(straat) heeft plaatsgevonden: ”Was dien brand in zijn geboorte niet gedempt geworden, dan waren de gevolgen onberekenbaar geweest”. De brandweer was er blijkbaar op tijd bij. Het was niet de eerste, en zeker niet de laatste keer, dat de Schijndelse brandweer lof werd toegezwaaid, zoals het vervolg van de geschiedenis van dit gezelschap ons leert. Want al twee jaar later spreken de boeken van brandmeesters die zich “wakker” van hun taak hebben gekweten! De geschiedenis gaat verder. In 1860 werd een nieuwe kleine brandspuit aangeschaft, mogelijk een exemplaar dat zich op een kruiwagen bevond. Tegelijk werden in dat jaar de oude brandspuiten verbeterd. Daarmee was een bedrag gemoeid van 314 gulden en 77,5 cent. Ook toen werd blijkbaar al op de kleintjes gelet. Niet alleen het materieel werd uitgebreid, ook het aantal brandweerlieden nam toe. In 1864 wordt er immers in de boeken melding gemaakt van 14 brandmeesters, zonder jaarwedde. Voor de brandweer was in dat jaar 180 gulden nodig. Voor mankracht en bijstand bij branden werd de hulp ingeroepen van de gewone burgers voor het verrichten van hand en spandiensten: pompen en emmers doorgeven, mag worden aangenomen. In 1875 werd alweer een kleine brandspuit aangekocht en mogelijk ging het deze keer om een zg. handwagenspuit. Ofschoon summier, geven deze berichten toch aan dat erin Schijndel de nodige aandacht werd besteed aan het bestrijden van de "rode haan". Het mag dan ook geen verwondering wekken dat er in 1893 een commissie in het leven werd geroepen die zich ging bezighouden met de voorbereidingen tot het oprichten van een vrijwillige brandweer.

De oprichting[bewerken | brontekst bewerken]

In de reeds genoemde oprichtingscommissie namen zitting: A.J.M. Bolsius, J. Goijaerts en J.W. Timmermans. Wat er vervolgens gebeurde vertelt de historie ons niet, maar we mogen aannemen dat deze mannen met wijsheid en beleid hun taak vervuld hebben. In 1897 is er immers opeens sprake van het ”Bestuur der Brandweer”. Van een officiële oprichtingsdatum is niets bekend, maar waarschijnlijk ligt die in 1894. Uit 1919 dateert immers een verzoek van het bestuur van de brandweer aan de gemeente om een subsidie van 300 gulden beschikbaar te stellen voor de viering van het 25-jarige bestaan. De aanvraag dateert van april 1919 en erin wordt duidelijk gemaakt dat het feest in september gevierd zou worden worden. De leden zullen alsdan onthaald worden op bier, sigaren en hetgeen de kas en de tijdsomstandigheden toelaten, b.v. broodjes met bief of iets dergelijks. De vereniging De Vrijwillige Brandweer, telt ruim honderd leden, waardoor op eene matige berekening van f 3,-. per persoon, de gevraagde som benoodigd zal zijn. Hopende dat door door U Ed. Achtb. op ons verzoek, tot het verleenen dezer subsidie gunstig worde beslist, aangezien het een voornaam gemeentebelang geldt, verblijven wij met de meeste hoogachting, van U Ed. Achtb. Heeren, de dienstwillíge dienaren. Deze subsidieaanvraag werd ondertekend door voorzitter J. Swinkels, commandant J. v. Liempd. en penningmeester - eveneens - J. van Liempd. De gemeente stelde het gevraagde bedrag inderdaad beschikbaar.

Organisatie[bewerken | brontekst bewerken]

Wat betekende nu die vrijwillige brandweer, wat hield het allemaal in? Hoe was de brandweer georganiseerd? Er was natuurlijk een bestuur. Het werd gevormd door "den opperbrandmeester en de brandmeesters-commandanten”, aangesteld door het college van burgemeester en wethouders. Meer duidelijkheid over hoe het eraan toeging in vroeger tijden bij de Schijndelse brandweer verschaft ons het Huishoudelijk Reglement voor het gezelschap "De Vrijwillige Brandweer” te Schijndel dat in 1913 verscheen. Artikel 1 laat weten dat "de leden der brandweer worden gekozen uit de mannelijke ingezetenen der gemeente...” (En ondanks alle emancipatiegolven duurde het tot 1993 voordat de eerste vrouwen toetraden tot het korps). Wie zich niet hield aan het reglement, werd met geldboetes bestraft. Wie meer dan één gulden schuld had, diende het totale bedrag, binnen 12 uur nadat hij daarvan bericht had gekregen, te voldoen. Zo niet, dan werd hij geroyeerd. Zou iemand later toch weer bij de brandweer willen, dan diende alsnog het totale bedrag voldaan te worden. Artikel zes van het reglement was zo’n artikel dat geld in de la bracht: "De leden der brandweer zijn uitsluitend belast bij brand en bij oefeningen, bij afwisseling, zooals door den opperbrandmeester of hun brandmeester-commandant wordt aangewezen, te pompen, alsook dat werk te verrichten, hetgeen door den opperbrandmeester zal worden bevolen. Bij in gebreke blijven daarvan zal, zoo wanneer de overtreding van dit artikel geschiedt bij gelegenheid van brand, eene boete geheven worden van 20 cent, welke boete door een van bestuurswege aangewezen persoon zal geïnd worden binnen 24 uren na het inrukken der spuiten. Bij weigering van betalen der opgelegde boete, zal bij eerstvolgende oefening het geheele aantal kaartjes worden onthouden. Heeft de overtreding van dit artikel plaats bij eene oefening, dan zal eveneens eene boete geheven worden van 20 cent. Deze boete zal door het bestuur geïnd worden, na afloop der oefening, vóórdat de kaartjes worden uitgereikt. Bij weigering van betalen zal het geheele aantal kaartjes worden onthouden". Die "kaartjes" waren, u raadt het al, inderdaad consumptiebonnen. Het reglement maakt ook duidelijk waarom in vroeger tijden branden vaak een catastrofale afloop hadden. Dat kwam niet door de manier waarop toen gebouwd werd, met veel hout en stro, noch door de in onze ogen wellicht primitieve blusmiddelen. Nee, het had ook alles te maken met een modern aandoende bureaucratie zoals terug te vinden is in artikel 9. Dat maakt overduidelijk dat het heel wat voeten in aarde had voordat alle procedures doorlopen waren, voordat de brandklok geluid mocht worden. Wellicht dat er in die tijden nooit sprake was van blussen, hoogstens van nablussen. Want zo luidde Artikel 9: Op het gerucht, dat brand is ontstaan binnen de gemeente, doch bij onzekerheid waar of hoever, ofwel, of de brand wel zeker binnen de grenzen der gemeente is uitgebroken, zal door één daarvoor door den president aangewezen persoon vanaf den gemeentetoren een onderzoek worden ingesteld, en eerst na dezes bevinding, dat de brand werkelijk binnen de gemeente is ontstaan, en de richting is aangeduid, zal alarm met de brandklok gemaakt worden, waarna onmiddellijk (sic!) met de spuiten naar het terrein van den brand zal worden uitgerukt. Voor het luiden der brandklok zijn door het bestuur vaste personen aangesteld. Geoefend werd er ook en alles daarbij was prima geregeld in het reglement. In vrijwel elk artikel is er sprake van de eerdergenoemde kaartjes die werden ingehouden als iemand zich niet naar behoren van zijn taak kweet of wegbleef bij een oefening. En wee hem die meende het bestuur om de tuin te kunnen leiden. Op hem werd dan onverwijld artikel 27 toegepast: Blijkt later, dat de afwezige personen het bestuur hebben bedrogen in het opgeven der redenen ter verschooning, zoo zal den betrokken leden der brandweer bij de eerstvolgende oefening het geheele aantal kaartjes worden onthouden, benevens op hen de boete worden toegepast van I 5 cent als bedoeld bij artikel 17 van dit Reglement. Deze boete zal geïnd worden door een door het bestuur aan te wijzen persoon, binnen 24 uur nadat is gebleken, dat het bestuur is bedrogen. Bij weigering van betalen dezer boete zullen andere maatregelen genomen worden. Maar voor wie goed meedeed, was er na elke oefening een traktatie: bier! (wat dat betreft lijkt er nog niet veel veranderd). Zoals uit het bovenstaande al gebleken is, kwam er heel wat bij kijken voordat er alarm geslagen kon worden. Maar als het dan zover was, dan trokken de spuitgasten onvervaard richting vuurhaard. Het mag niet verwonderlijk genoemd worden dat de leden van de brandweer "belast met het aanbrengen van lantaarns ( - als het om een nachtelijke brand ging - ) na den president, den opperbrandmeester en de brandmeester-commandanten, het recht hadden met de eerste spuiten mee te rijden". Want verschil moest er zijn. Deze en diverse andere opmerkelijke, zo niet vermakelijke, artikelen werden in het reglement opgenomen. Het werd vastgesteld tijdens een vergadering van het gezelschap "De Vrijwillige Brandweer” te Schijndel op 14 februari 1913 en ondertekend door president A.F. Swinkels en secretaris L.J. van Esch.

Ontwikkelingen[bewerken | brontekst bewerken]

Na de viering van het zilveren jubileum in 1919 nam het aantal berichten over de activiteiten van de Schijndelse brandweer toe. En we komen daaruit ook steeds meer te weten over welke materieel de brandweer in die jaren beschikte. Waren er in 1919 5 handbrandspuiten met 1000 meter slang, 10 brandhaken en 5 lantaarns, enkele jaren later, in 1922 is er meer voorhanden. Via tussentijdse aankopen beschikte het korps in dat jaar over 4 brandspuiten met 4000 meter slang, 5 brandhaken, 10 lantaarns en 2 brandzeilen. Het ging zo voorspoedig met de brandweer dat er in 1923 zelfs twee korpsen actief waren: één in Schijndel en één in Wijbosch. Schijndel beschikte daarbij over het zojuist genoemde materieel, terwijl in Wijbosch gebruik gemaakt kon worden van 2 brandspuiten, waaronder een handspuit. Vanaf die tijd bleef de uitrusting van de Schijndelse brandweer waarschijnlijk hetzelfde totdat in 1939 drie slangenwagens werden aangeschaft. Een jaar later, om precies te zijn op 23 februari 1940, kon voor het eerst in de geschiedenis een brand geblust worden door gebruik te maken van aansluitingen op de waterleiding. Overigens nog wel met bijstand van de brandspuiten die waren aangesloten op de brandputten in de Kluis en bij de pomp. Die brand was bij Van Drunen in de toenmalige Kerkstraat. Niet alleen het materieel veranderde, maar ook het bestuur onderging wijzigingen. Swinkels stopte in 1931 als voorzitter en penningmeester. Hij werd op 5 februari 1932 opgevolgd door J.C. Nefkens. Tot leden van het bestuur werden benoemd: M. van Schaijk, A Pennings, Van Weert en A. Voets. In totaal telde het bestuur toen 9 leden. Toen in 1933 de Bossche brandweer haar hulp aanbood, zag het Schijndelse korps daar van af. Als reden werd opgegeven dat de bestaande brandputten te klein waren voor het modernere Bossche materieel. Bovendien zou waarschijnlijk op korte termijn overal in Schijndel waterleiding worden aangelegd. Of dat de werkelijke reden was of dat men ook toen al problemen had met de bemoeienis vanuit de provinciale hoofdstad, zal wel altijd onduidelijk blijven. Uit een onderzoek in 1935 zou gebleken zijn dat Schijndel beschikte over de oudste brandspuit van Nederland (Waar zou dat exemplaar gebleven zijn?). Dat moet het korps toch wel een bijzondere status hebben verleend. In 1936 werd door de kring 's-Hertogenbosch een onderzoek ingesteld naar de kwaliteit van de Schijndelse brandweer. De uitkomsten waren niet erg positief. Er werd geconstateerd dat het materiaal, op zijn zachtst gezegd, niet al te best was. En éénmaal oefenen per jaar was toch wel echt te weinig vonden de onderzoekers. Schijndel reageerde meteen. Er ging een boze brief naar Den Bosch waarin duidelijk gemaakt werd dat het wakkere korps in staat was elke brand te blussen - als er tenminste water voorhanden was! Uit het verslag van de reeds eerder genoemde brand bij Van Drunen in de Kerkstraat blijkt evenwel dat er misschien toch wel enige waarheid school in de conclusies van het kringonderzoek. Want er ging nogal het een en ander mis! Op de eerste plaats waren er te weinig slangen die in goede conditie verkeerden. En van de negen die nog enigszins functioneerden, moesten er drie met handdoeken dichtgebonden worden, zo lek waren ze. En omdat er te weinig slangen waren, kon één spuit niet worden ingezet. Het was bovendien pijnlijk om te moeten constateren dat de gebroeders Bosmans de enigen waren die wisten hoe de slangen aan elkaar gekoppeld dienden te worden. Tot overmaat van ramp zat er ook nog eens te weinig water in de brandput bij de pomp op de hoek Hoofdstraat/Pompstraat. Ook de teamgeest liet te wensen over. Commandant en spuitgasten vormden geen eenheid, zo bleek bij deze brand. In Schijndel gelegerde militairen moesten hulp bieden. Van de leden van de vrijwillige brandweer werd bij deze brand gezegd dat ze wel naar de plaats des onheils waren gekomen, maar daar, op een enkele uitzondering na, vervolgens met de handen in de zakken gingen staan kijken. Pieter van der Spank schreef dat jaar een lijvig rapport over de toestand bij de brandweer. Het was duidelijk dat een en ander zou moeten veranderen.

De oorlogsjaren[bewerken | brontekst bewerken]

Ondanks de problemen in de bezettingstijd, ging de ontwikkeling van de brandweer verder. Diverse materialen werden besteld, zoals twee slangenwagentjes en 450 meter slang. Ook aan de uitrusting van de spuitgasten werd gedacht. Zo kwamen er bijvoorbeeld in juni 1940 nieuwe helmen voor de manschappen en de opperbrandmeester. Zij ontvingen bovendien nieuwe jassen waarvan die van de opperbrandmeester met onderscheidingen getooid was. De bestelbon vermeldde ook een ”wondernaald” voor de reparatie van lekkende slangen. Met deze bestellingen waren nog niet alle wensen van de Schijndelse brandweer vervuld. Oktober 1940 ging er een brief naar de gemeente waarin door een raadslid verzocht werd om deugdelijke brandhaken, een ladderwagen, brandweerlampjes, veren voor onder de wagen, vijf paar laarzen, en langere burries voor de wagen omdat die tekort waren voor een ”normaal” paard. (Bij dit laatste rijst dan natuurlijk meteen de vraag hoe men tot die tijd op pad ging. Beschikte men soms over een bijzonder paard of trokken de brandweerlui zelf hun wagen?). In de brief werd ook geklaagd over het feit dat onbevoegden de slangenwagens zouden bemannen, en over het ontbreken van adequate vergoedingen voor de manschappen. Ook toen al! Al zegt diezelfde brief wel dat die vergoedingen duidelijk zó moesten zijn dat er sprake bleef van een vereniging van vrijwilligers. Het lijkt erop dat de brief van het gemeenteraadslid niet zonder gevolgen bleef. Op 1 april 1941 kwam er - en dat was geen grap - een grote reorganisatie waarbij aan liefst 47 manschappen ontslag werd aangezegd. Pieter Bosmans werd de nieuwe commandant. In november van dat jaar ging er een brief naar het ministerie waarin gevraagd werd om een nieuwe trekker met spuit of een compleet uitgeruste autospuit. Het zou tot 1948 duren voor die wens in vervulling ging. Het was immers oorlog.

Ford brandweer.jpg

.

In 1942 vroeg de brandweer de gemeente om de brandweerlieden te belonen met een vergoeding per uur. Die kwam er al in februari: 40 cent per uur voor oefeningen, 75 cent voor werkuren overdag. Voor nablussen stond een bedrag van 225 gulden; die som ging in de gezamenlijke kas. Dat jaar kwam er ook een bosbrandweer, bestaande uit twee groepen. Eén voor Wijbosch en één voor Molenheide-Elde-Oetelaar. Dit onderdeel van de brandweer kreeg de zorg voor de 76 ha naaldhout, de 79 ha heide en de 371 ha loofhout die Schijndel toen telde. Inmiddels bleef het behelpen. Hoe duidelijk is de noodkreet van burgemeester Wijs die zich afvroeg of de aanschaf van een springzeil verantwoord was en die fietsbanden wilde, bestemd voor de manschappen die per fiets de slangenwagens moesten trekken. Dat jaar kwam er nog wel een motorspuit die kon worden overgenomen van de gemeente Empel. Toen die op 11 februari 1943 arriveerde, werd de sterkte van het korps teruggebracht van 36 naar 26 manschappen. Maar die kregen wel een hogere vergoeding per uur: 68 cent bij een oefening, 68 cent bij brand overdag en 82 cent voor nachtelijke activiteiten. Op zondag werd zelfs het niet geringe uurloon van een gulden en een dubbeltje uitbetaald! Ook de moderne communicatiemiddelen kwamen ter beschikking van de leden van de brandweer. Op 13 januari 1944 werd voor acht brandweerlieden een telefoon aangevraagd. Ook in de oorlogsjaren woedden er diverse branden. Vermeldenswaard in 1940 is o.a. een grote boerderijbrand in Hoeves met een schade van 5000 gulden. Ook de opslagloods van Jansen de Wit ging in vlammen op, hetgeen een schadepost betekende van liefst 15000 gulden. Van een brand bij Den Ouden, in 1942, wordt vermeld dat daar 740 pond spek in rook opging. Bij de kaarsenfabriek van Bolsius voorkwam de brandweer een ramp toen daar in januari 1944 een grote brand uitbrak. Dankzij het voortvarend optreden van de Schijndelse spuitgasten kon een kostbare machine behouden worden. Ook bij een zware brand bij dokter Oppenraay, waarbij apotheek en spreekkamer uitbrandden, stond de brandweer haar mannetje. Later ontvingen de manschappen van de dankbare dokter een attentie en een bedankbrief. Door snel en doortastend optreden van de brandweer was zijn woonhuis gespaard gebleven. Een zilveren plaquette die herinnerde aan deze gebeurtenis, is helaas spoorloos verdwenen.

De naoorlogse periode[bewerken | brontekst bewerken]

De jaren na de oorlog, de jaren van wederopbouw, betekenden ook voor de brandweer een periode van nieuwe ontwikkelingen. De hoogte van de vergoedingen werd opnieuw geregeld en het alarmeringssysteem werd vernieuwd.
In 1947 werd zelfs al gesteld dat een brandweergarage deel zou moeten uitmaken van het nieuw te bouwen raadhuis. Het oude, gelegen aan de Hoofdstraat, was door de Duitsers aan het einde van de oorlog in brand gestoken. Daarbij ging een groot deel van het Schijndelse archief in vlammen op (waaronder een groot gedeelte van de archiefbescheiden van de brandweer). Zowel gemeentehuis als brandweerkazerne zouden echter nog jaren op zich laten wachten. Intussen moest het werk natuurlijk gewoon kunnen doorgaan. De rode haan kraaide immers voortdurend. Zo was daar de brand in café De Nachtegaal aan de Boxtelseweg in oktober 1947. Daarbij werd het uit 1600 daterende pand totaal verwoest. Water moest 800 meter verderop gehaald worden. Spectaculair moet ook de grote brand in de Heikant geweest zijn. Op 4 april 1948 gingen daar drie huizen in vlammen op. De schade was groot. De brand woedde op een zondagmorgen en de hulp van de brandweer van Sint Michielsgestel werd ingeroepen om verderaf gelegen villa’s met rieten nooddaken te behoeden voor overspringende vonken. Twee blikseminslagen maakten dat in dat jaar evenzovele woningen afbrandden. Het jaar 1949 brengt het nieuws dat er ook voor het lager personeel een vaste jaarlijkse vergoeding kwam. Bovendien moest de voltallige brandweer dat jaar een examen afleggen waarbij ieders bekwaamheid werd getest. Iedereen slaagde voor de rang brandwacht tweede klasse, een rang waarvoor een jaarlijkse vergoeding van twintig gulden stond. Uit 1949 zijn drie bosbranden bekend. Bovendien werden in dat jaar voor 15 leden nieuwe brandweerbroeken aangeschaft! Dat ondanks de vooruitgang alles toch niet altijd verliep zoals het zou moeten verlopen, bleek bij de grote brand in het souterrain van Jansen de Wit op 2 augustus 1950. Daarbij ontstond voor zo’n 100.000 gulden schade. De brand werd om 22.45 ontdekt. Direct werd nummer 288 gebeld waar men echter geen gehoor kreeg. Pas om 23.30 uur werd de brandweercommandant in kennis gesteld van de brand. Nummer 288 was het nummer van de dienst Gemeentewerken waar op dat uur natuurlijk niemand aanwezig was. De dag na de brand, op 3 augustus, werd meteen besloten dat bij de eerste melding van brand automatisch hulp verleend zou gaan worden door de brandweer van Veghel! De brand bij Jansen de Wit had nog een staartje. Er kwamen oefeningen van de Schijndelse brandweer, samen met de bedrijfsbrandweren van Jansen de Wit en Bolsius. Die dienden overigens wel plaats te vinden op zaterdag of na 18.00 uur, want de produktie mocht daar natuurlijk geen moment voor onderbroken worden.
Het jaar 1951 werd gekenmerkt door enkele forse branden. Vooral in de Heikant was het weer raak. Een woonhuis brandde compleet uit en in de klompenfabriek van Van Rozendaal gingen duizend paar klompen en honderd boormodellen in vlammen op. Een petroleumstel dat diende voor de verwarming van een aquarium, veroorzaakte een enorme brand bij Caspar Wouters. Drie korpsen leverden assistentie bij de bestrijding van deze zware binnenbrand. In totaal gingen 38 brandweermensen de vuurzee te lijf. In 1954 kreeg de brandweer een ander onderkomen. Van het gebouwtje bij de oude landbouwschool aan de Hoofdstraat, de plaats waar nu het postkantoor is, ging men naar de voormalige kantine van Jansen de Wit in de Heikantstraat. Men zat nog maar nauwelijks in deze nissenhut of er kwamen alweer plannen voor een nieuwe kazerne. De kosten daarvan werden toen geraamd op ruim 89.000 gulden. In 1955 werd de neveltankwagen in gebruik genomen. Om de kwaliteit van het korps op hoger peil te brengen en te houden, werd besloten tot twee oefeningen per maand. Bovendien kwamen er cursussen voor de manschappen: verplicht voor iedereen. Nog voordat in 1960 de nieuwe kazerne in gebruik zou worden genomen, nam ondercommandant Wim van Uden afscheid. Hij was veertig jaar lid geweest van de Schijndelse brandweer en legde bij gelegenheid van zijn 65e verjaardag het bijltje erbij neer.

De periode 1960 - 1990[bewerken | brontekst bewerken]

De Schijndelse brandweer maakte al een half jaar gebruik van de nieuwe kazerne op de hoek Heikantstraat/ Kloosterstraat voordat die officieel geopend werd. Eindelijk dan beschikte de brandweer over een eigen home dat voldeed aan de eisen van de tijd. De kazerne bood onderdak aan de twee spuitwagens en had een slangentoren van zo'n 16 meter hoog. Er was in vijf jaar tijd voor twee ton geïnvesteerd in de brandweer en de resultaten daarvan zouden de daaropvolgende jaren merkbaar worden. Toch zouden ook in die komende jaren de problemen bij het melden van een brand niet meteen tot het verleden behoren. Een treffend voorbeeld daarvan was de gang van zaken bij de brand bij de familie Van Esch op het adres Plein 10, op 10 maart 1962. Want hoe ging dat in zijn werk? Toen Van Esch in de gaten kreeg dat er brand was, haastte hij zich naar buurman Hellings waar telefoon was. Een paar keer werd het nummer 666 gebeld: niemand nam op, ook niet op het andere meldnummer 258. Dat was het nummer van de commandant. Daarop werd er iemand naar het politiebureau gestuurd maar dat bleek op slot. Vervolgens klopte men aan bij een ander lid van het politiekorps die hem weer doorstuurde naar ”d'n opper”. Die tenslotte ging naar het bureau en sloeg alarm. Toen de brandweer uiteindelijk arriveerde zal van blussen geen sprake meer geweest zijn, hoogstens van nablussen. De jaren zestig brachten geen grote veranderingen. Natuurlijk bleven er branden, grote en kleine, vaak ieder met hun eigen verhaal. Zoals van de twaalf kanaries die jammerlijk omkwamen bij een brand in de noodwoningen aan de Sint Servatiusstraat, de zg. "blokkendoos". Ook een brand bij café Duperko trok de nodige aandacht. De brandweer ging in deze jaren wel steeds meer deelnemen aan wedstrijden. En niet zonder succes. Diverse prijzen werden binnengehaald. Ook vertrokken mensen die vele jaren hun beste krachten aan het korps gegeven hadden. In mei 1966 namen bij voorbeeld Jac Kemps en Harrie Eymberts afscheid. In 1967 zei Toon van Dijk de brandweer vaarwel. Ook commandant Pieter Bosmans ging dat jaar weg. Hij was toen 65 jaar en 35 jaar brandweerman. Zijn opvolger werd Jan Emmaneel, een Zeeuw die een sterk stempel op de Schijndelse brandweer zou drukken. En die zijn sporen zou nalaten zoals de geschiedenis ons inmiddels heeft geleerd. En al was de Schijndelse brandweer in de voorgaande jaren niet altijd even snel ter plekke, komen deed zij altijd wel. Behalve op 4 oktober 1969 toen een boerderij in de as werd gelegd tijdens het jaarlijkse uitstapje van het korps. Dat uitstapje kostte bijna 3000 gulden. De schade aan de boerderij bedroeg ruim een ton! In dat jaar, 1969, verscheen ook het eerste officiële jaarverslag van de Schijndelse brandweer, een verslag dat ook aan de pers werd toegezonden. In 1972, op 15 december, kreeg de brandweer de beschikking over een nieuwe brandweerauto en kon ook de poedertrailer in gebruik genomen worden. Veertien dagen daarna moest het nieuwe materieel al ingezet worden bij de grote brand in café Amicitia op 30 december. De schade bedroeg daar een half miljoen. Het jaarverslag van 1973 vermeldt dat er 513 brandkranen in Schijndel voorhanden waren. Daarbij was niet geteld de tapkraan die de brandweerlieden zelf hadden aangelegd in hun kazerne voor nabluswerkzaamheden. Want men beschikte vanaf dat jaar over een eigen, zelfgebouwde bar! Intussen ging de brandweer steeds beter presteren bij de wedstrijden en in 1974 wist men in Boekel zelfs beslag te leggen op een eerste prijs. En dat succes werd geprolongeerd want ook in 1975 toonden de Schijndelse brandweerlieden zich de besten, nu in Sint-Michielsgestel. Het jaar daarop verdubbelde het aantal alarmeringen ten opzichte van de voorgaande jaren. Het waren er 51 terwijl er in ‘74 en ‘75 resp. 25 en 24 meldingen binnenkwamen. Die stijging had ongetwijfeld te maken met de zeer droge zomer van 1976. Er werd immers liefst 24 keer alarm geslagen voor branden en brandjes in bos en hei of voor bermbranden.
In 1977 kwam er weer een nieuwe brandweerwagen, de 537, die nog steeds dienst doet. Na afloop van een spectaculaire demonstratie met het nieuwe voertuig stond er voor de leden van het korps een hapje en een drankje klaar bij hotel De Zwaan. De stemming binnen het korps werd er steeds beter op, zo leek het, want in 1979 deden de manschappen voor het eerst mee aan de Schijndelse carnavalsoptocht. In de jaren tachtig zou de brandweer zelfs enkele jaren achtereen de eerste prijs winnen bij de grote wagens. Na de grote vakantie van 1979 kregen de schoolkinderen de kans eens een kijkje te komen nemen op de kazerne tijdens een open dag. Ook was er een vijfkamp voor de hoogste klassen van de lagere scholen. In 1980 werd een plan goedgekeurd tot de bouw van een nieuwe kazerne. Deze was gepland bij de gemeentewerf aan de Boxtelseweg. Het plan is, zoals bekend, nooit uitgevoerd.

Schade[bewerken | brontekst bewerken]

In 1980 was de schade door brand groot, méér dan een miljoen. Bijna de helft van dat bedrag kwam voor rekening van een boerderijbrand aan de Boxtelseweg, terwijl de schade bij een andere boerderijbrand ook nog eens 250.000 gulden bedroeg. Naast deze twee grote branden ontstond er de nodige commotie over een brand bij garage Manders waar een LPG tank gevaar dreigde te lopen. Leek de schade van 1980 een record, het daaropvolgende jaar werd dat bedrag moeiteloos overtroffen. De brand in vatenbedrijf De Meierij op 12 augustus veroorzaakte een schade van niet minder dan 3.750.000 gulden. Verder zorgden een boerderijbrand aan de Boxtelseweg (450.000 gulden schade) en de brand in een garage op Duin (schade 250.000 gulden), voor een ongeëvenaard hoog schadebedrag: 4.878.500 gulden! In 1982 trokken branden in cafés de aandacht. Zowel bij ‘t Tunneke als bij De Meulen moest de brandweer in actie komen. Maar ondanks dat, en ondanks een totaal van 53 alarmeringen, bleef de schade toch beperkt tot 360.000 gulden. Van belang voor het brandweerkorps was verder dat jaar de afbraak van de reeds lang leegstaande melkfabriek aan de Toon Bolsiusstraat, een geliefd oefenobject. En zo kwam de Schijndelse brandweer al reddend en blussend de jaren tachtig door. Want steeds meer moest de brandweer in actie komen bij verkeersongelukken. Vooral de Kanaaldijk was berucht. Iedereen was dan ook blij dat het korps in januari 1988 de beschikking kreeg over een specifiek reddingsvoertuig dat in dergelijke gevallen kon worden ingezet. Twee branden markeerden het einde van de jaren tachtig. Op de eerste plaats de brand van het Boschwegse parochiehuis tijdens carnaval op 3 februari 1988. Op de tweede plaats de brand in het pandje aan de Hoofdstraat nabij villa De Borne, een pand dat, als we de berichten mogen geloven, een bestemming als huis van plezier zou krijgen. Maar voordat de opening daarvan plaatsvond, waren de gemoederen blijkbaar al dusdanig verhit dat de zaak (vanzelf?) in vlammen opging.

De jaren negentig[bewerken | brontekst bewerken]

De jaren negentig vormen in meer dan een opzicht de start van een nieuwe periode in de historie van de Schijndelse brandweer. Op de eerste plaats natuurlijk vanwege de verhuizing naar een compleet nieuwe kazerne aan de Kerkendijk, op de tweede plaats vanwege het afscheid van Jan Emmaneel die zovele jaren het korps leidde. Wat onveranderd bleef waren de branden. Ook in dit nieuwe decennium kraaide de rode haan weer menigmaal. Veel bekijks trok de brand die in juli 1990, een week na Schijndel kermis, café Duperko volledig in de as legde. Het betekende het einde van deze bekende horecagelegenheid op de hoek van de Oude Steeg en de Elschotseweg. Vermeldenswaard zijn ook de oefeningen die dat jaar in Schijndel plaatsvonden onder auspiciën van de Schijndelse brandweer. Op 20 april namen 21 ploegen deel aan een oefening die deels gehouden werd in villa de Borne aan de Hoofdstraat, deels op industrieterrein Duin. Een paar maanden later werd, eveneens op Duin, nog eens een grote bijstandsoefening gehouden.
En dan was daar natuurlijk de nieuwe kazerne.

Feest[bewerken | brontekst bewerken]

De ingebruikname van de kazerne aan de Kerkendijk was een onderdeel van de 9-november-feesten. Want Schijndel had wat te vieren die dag. De Structuurweg werd geopend, de openbare school werd officieel voor geopend verklaard, het politiebureau kreeg zijn “eerste” steen, fonteinen werden in werking gesteld en het vernieuwde en uitgebreide gemeentehuis stond klaar om alle gemeentelijke diensten onderdak te verlenen. Nog voordat de officiële opening had plaatsgevonden, moest de brandweer al uitrukken vanaf de nieuwe kazerne. 's Nachts om vier uur kwam er een melding binnen dat de kantine van de hondensportvereniging in brand stond. Het verhinderde de manschappen van de vrijwillige brandweer niet om 's middags bij de opening uit te pakken met een vermakelijke stunt. De festiviteiten werden de weken daarop voortgezet met een receptie op 10 november, een open dag op 17 november, en het afscheid van Jan Emmaneel op 7 december. Bij die gelegenheid kreeg het plein bij de kazerne de naam "Jan Emmaneelplein". Bovendien ontving Jan Emmaneel een koninklijke onderscheiding voor de 32 jaren dat hij leiding gaf aan het Schijndelse korps. Hij werd opgevolgd door Hein van Oorschot. Wat daarna nog allemaal gebeurde zal de meesten nog vers in het geheugen liggen. Toch zijn enige zaken beslist nog het vermelden waard. Zoals de nieuwe tankautospuit die het korps op 3 oktober 1992 op feestelijke wijze in gebruik nam. Het werd de eerste Daf in de historie van de Schijndelse brandweer. En men bleef succesvol bij oefeningen. Eerste plaatsen werden behaald in Helvoirt (1992) en Lith (1993). In april 1993 trok een enorme houtbrand bij Van Swaay veel kijkers. De brandweer kreeg er te maken met onverwachte problemen, ontstaan door de droogte in voorgaande maanden. Er moest een transportleiding naar het kanaal gelegd worden om voldoende water te verkrijgen. Uiteindelijk viel de schade nog mee.

Het Emmaneelplein[bewerken | brontekst bewerken]

De Schijndelse brandweerkazerne heeft als adres Kerkendijk 27. Maar op de gevel van het gebouw prijkt een bordje met daarop: Jan Emmaneelplein. Het bordje hangt er sinds 7 december 1990, de dag waarop het korps afscheid nam van commandant Jan Emmaneel, een man die 32 jaar lid was van het Schijndelse brandweerkorps. Het is een huldeblijk aan een man die, zonder anderen tekort te willen doen, de eer toekomt het korps te hebben uitgebouwd tot een moderne, goed functionerende organisatie. De Zeeuw Emmaneel, voormalig hoofd van de afdeling weg- en waterbouw van de gemeente Schijndel, kwam in 1959 bij de Schijndelse vrijwillige brandweer op aandringen van de toenmalige burgemeester Van Tuijl. Eerst als ondercommandant en vanaf 1967 als commandant. Vanaf dat moment heeft hij samen met Bart van Uden, de ondercommandant, decennialang het gezicht bepaald van de Schijndelse brandweer. De brandweerkazerne was toen nog ondergebracht in de Nissenhut in de Heikantstraat. "Een bijzonder primitieve bedoening”, zo schetste Emmaneel die situatie. "We hadden er zelf een zolder in getimmerd zodat we onze spullen kwijt konden. Het was er vreselijk behelpen". De brandweer beschikte in die tijd over weinig materieel. "We hadden toen één wagen", aldus Emmaneel, ”een Thames Ford, en we hadden de beschikking over 200 meter slang!”. Emmaneel heeft het korps gemoderniseerd, bij de tijd gebracht, zoals de huidige ondercommandant Bertus Nabbe vertelde bij Emmaneels afscheid op 7 december 1990. Maar Emmaneel slaagde erin bij die professionalisering toch de onderlinge kameraadschap te bewaren. Emmaneel was bij uitstek de man die antwoord kon geven op de vraag: wat typeert een brandweerman? Emmaneel zag dat zo in 1990: "Het is iemand die iets overheeft voor zijn medemens, iemand die bereid is bij nacht en ontij klaar te staan. En dat terwijl hij weet dat hij niet in de meest vrolijke omstandigheden terechtkomt. Het is vaak triest, vooral bij verkeersongevallen. Een brandweerman is enthousiast over zijn taak, altijd bereid om mensen in nood te helpen. Dat was vroeger zo, toen er van een vergoeding voor zijn werk nog amper sprake was, en dat is nog steeds zo op dit moment nu alles beter geregeld is". Terecht was Emmaneel trots op het Schijndelse korps. De bezetting is goed en de bereidheid van de leden om te leren, cursussen te volgen, is groot. En dat komt de kwaliteit van het korps ten goede. Volgens Emmaneel is die bereidheid om een opleiding te volgen, tekenend voor het enthousiasme waarmee iedereen met zijn vak bezig is. Maar hoe professioneel en hoe modern ook uitgerust voor het bestrijden van grote rampen, toch wordt ook de brandweer er nog steeds bijgeroepen als er ergens een kat uit de boom gehaald moet worden. ”Meestal een ondankbare taak” weet Emmaneel uit zijn jarenlange ervaring. "Als je in de buurt van zo’n beest komt, klimt dat weer hoger, net zolang tot je er niet meer bij kunt. En als zo’n kat uiteindelijk naar beneden komt, is dat gewoon van de honger". Hoezeer Emmaneel brandweerman in hart en nieren was, hoe na de Schijndelse brandweer hem aan het hart lag, mag blijken uit het feit dat hij zijn functie van commandant nog niet wilde neerleggen toen hij stopte als hoofd van de afdeling weg- en waterbouw. Jan Emmaneel wilde per se de opening van de nieuwe kazerne op 9 november 1990 nog in functie meemaken. Het was voor hem de kroon op zijn werk.

Gereed om uit te rukken[bewerken | brontekst bewerken]

Nieuwe garage.jpg

Wie nu de brandweerkazerne bezoekt en daar de moderne tankautospuiten ziet staan en het met allerlei technische snufjes uitgeruste hulpverleningsvoertuig, moet zich realiseren dat in het verleden de brandweer met heel wat beperktere middelen op pad moest. Het begon ooit met de emmers die via een keten van mensen werden doorgegeven van waterput of sloot naar de brandhaard. De spuiten kwamen pas veel later.
Het eerste materieel waarover de Schijndelse brandweer beschikte, was een kruiwagen van speciaal model waarop een kleine eenmans perspomp was gebouwd. Met emmers werd deze spuit van water voorzien. Het effect van deze spuit was beperkt; de doorsnee van de slang was nauwelijks groter dan van de huidige tuinslang. Van later datum was een handwagen met daarop een kleine zuig-perspomp die door twee personen bediend kon worden. Pas daarna kwamen de grotere spuiten die bekend stonden als Spuit 1 en Spuit 2 (Spuit 11 is natuurlijk weer iets heel anders!). Deze spuiten stonden op houten karren waarop ook de slangen, de brandhaken en de brandzeilen vervoerd werden. De karren werden door paarden getrokken. Een bijzonderheid moet de driewieler geweest zijn die afkomstig was uit Uden. Deze kwam in Schijndel na afloop van de Eerste Wereldoorlog (1914 - 1918) toen in Uden het kamp voor Belgische vluchtelingen werd opgeheven. Op die driewieler bevond zich een zuig- en perspomp. Het geheel viel echter zó moeilijk te vervoeren dat alleen binnen de bebouwde kom van dit vehikel gebruik gemaakt kon worden. Toen Schijndel eind jaren dertig over een redelijk waterleidingnet beschikte, kreeg de brandweer drie zg. slangenwagentjes. Dit waren tweewielige wagentjes met daarop een haspel voor 250 meter slang, een standpijp voor aansluiting op de waterleiding, en de daarvoor benodigde sleutel. De wagentjes konden achter een tweetal fietsen gehangen worden. De rest van het materiaal kreeg een plaatsje op een bakfiets. De eerste motorspuit dateert van 1941. Deze kwam - op Duits bevel - uit de gemeente Empel naar Schijndel. Een uit 1932 daterende Ford werd omgebouwd als trekker voor deze motorspuit. Daarbij moesten wel de achterveren verstevigd worden omdat de wagen bij volle belasting anders te ver doorzakte.

Brandweerwagens[bewerken | brontekst bewerken]

Na de Tweede Wereldoorlog was er overal in het land een grote behoefte aan nieuw materieel. Dat was echter niet te krijgen. De Minister van Binnenlandse zaken liet de gemeente desgevraagd weten dat er wel een zg. ”1500 weights” voorhanden was, die zou kunnen dienen als trekker/ manschappenwagen. Dit soort wagens stond in de dump in Deelen, maar door de gemeente zou nog het nodige aan het voertuig gedaan moeten worden voordat het bruikbaar was. Zo schreef het ministerie: Bij een gehouden inspectie is echter gebleken, dat de wagens weliswaar rijvaardig zijn, maar aan den opbouw nog een of meer onderdelen ontbreken, zoals portieren, voorruiten, richtingaanwijzers, verlichting, afdekking, enz. De prijs van het rijvaardig voertuig bedraagt ongeveer f 2500 voor welk bedrag de wagen in zijn huidigen staat kan worden overgenomen. In zijn schrijven maakte de Minister wel duidelijk dat verwacht werd dat de plaatselijke brandweer zelf zorg zou dragen voor het uitvoeren van de diverse werkzaamheden. In 1947 kwam er een onderzoek naar het materieel waarover de Schijndelse brandweer toen beschikte. Dat was nog steeds de Ford uit 1932 die als trekker/manschappenwagen werd gebruikt, en een tweewielige motorspuit. Beide werden in de oorlog aangeschaft.

Brandspuit.jpg

.De motorspuit bleek - na uitvoering van enkele eenvoudige aanpassingen - nog in puike conditie, maar de Ford was volledig aan het einde van zijn Latijn na zoveel dienstjaren. Er moest zoveel aan gebeuren om de wagen weer in een goede staat te krijgen dat de districtsinspectie ontried hieraan nog geld uit te geven. Ofschoon er op dat moment nog geen ander materieel voorhanden was, verwachtte de districtsinspectie in de nabije toekomst daarin toch verbetering. Tot die tijd leek het de inspecteur verstandig om een contract te sluiten met enige plaatselijke vrachtrijders, "tegen een behoorlijke premie voor ieder optreden met de verplichting om bij elk brandalarm, voor zover in de gemeente aanwezig, op te komen". De inspecteur eindigde zijn brief van 12 juni 1947 met de volgende, opmerkelijke zinsnede: Daar het in Uw bedoeling ligt om binnen afzienbare tijd over te gaan tot de bouw van een nieuw Raadhuis, moge ik u in overweging geven om thans geen afzonderlijke nieuwe brandweergarage te laten bouwen, doch deze naderhand in het nieuwe project van het Raadhuis op te nemen, waardoor eene aanmerkelijke kostenbesparing zal worden verkregen, terwijl U tevens het grote voordeel van een in winterdag behoorlijk verwarmde garage kunt bereiken. Zowel het nieuwe gemeentehuis als de nieuwe kazerne zouden nog heel lang op zich laten wachten. In januari 1949 kreeg de gemeente te horen dat de distributie van automaterieel was beëindigd en de aanvraag van Schijndel dus niet gehonoreerd kon worden. Wel zou het Rijk medewerking verlenen om via een andere weg in het bezit te komen van het gewenste chassis. Al een maand later kreeg Schijndel het advies een Ford aan te schaffen. Het district leverde bijgaand een urgentieverklaring. Daarmee had men die Ford overigens nog niet in huis, want van de Rijkshoofdinspectie van het Verkeer voor Overheidsdiensten kwam een brief dat deze wagens zeer zeldzaam waren. Ze moesten worden ingevoerd en de inspecteur wilde graag weten of de gemeente geld had voor de aankoop. Snel handelend vroegen B en W de raad om een wijziging van de begroting voor 1949. Het bedrag waarom het ging was 8000 gulden. Na enig schrijven over en weer werd tenslotte bij garage Vriens in Breda een tweedehandse, maar toch uitstekende, Bedford gekocht. De firma Remmers uit Tilburg verzorgde de opbouw volgens de regels van de Districtsinspectie. De Bedford kostte 3000 gulden, de opbouw kreeg men, "compleet gespoten met belettering en gemeentewapen (...), de haspelringen en de ballustrade met de handgrepen in verchroomde uitvoering, voor de som van f 2825 netto". In 1950 kon de wagen in gebruik genomen worden. In 1954 werd ook nog eens een neveltankauto aangeschaft van het merk Austin. In 1959 kwam er een trekker/ manschappenwagen, de Ford Trader die het uithield tot ongeveer 1976. Toen vielen, terwijl men op weg was naar een brand, de accu’s onder de wagen uit. Nieuwe voertuigen kwamen er vervolgens nog in 1971 toen de Mercedes 536 werd aangeschaft, en in 1976 toen de Mercedes nummer twee in gebruik werd genomen, de 537. Daarmee is de lijst bijna compleet. Bijna, want eindelijk dan in 1988 kreeg de Schijndelse brandweer de beschikking over een heus hulpverleningsvoertuig. En tenslotte, als laatste in de reeks, kwam in 1992 de eerste Daf in de garage te staan.

Bronnen, noten en/of referenties
  1. boekje 100 jaar vrijwillige brandweer Schijndel