Welkom op Schijndelwiki - de encyclopedie voor Schijndel

U kunt ons steunen door lid van de Heemkundekring Schijndel te worden.

Klik HIER om lid te worden

Iedere dinsdagochtend zijn wij tussen 10 en 12 uur in de heemkamer: Cultureel Centrum 't Spectrum, Steeg 9 g, Schijndel.

Vlucht van Tholen naar Schijndel

Uit Schijndelwiki
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Vluchtelingen uit Tholen (Zeeland) verblijven (tijdelijk) in Schijndel.[1]

Inleiding

Eind 1943 begonnen de oorlogskansen te keren, de Duitsers moesten zich op veel plaatsen terugtrekken. Omdat ze bang waren voor een invasie op de Nederlandse kust besloten ze begin 1944 grote stukken land in Zuid-Holland en Zeeland onder water te zetten. De mensen die daar woonden, werden zwaar getroffen. Omdat het zoute zeewater binnengelaten werd en daarmee 18-20% van de beschikbare cultuurgrond (tijdelijk) verloren ging. Terwijl de voedselvoorziening al zo krap was.
Hoeveel personen er precies geëvacueerd moesten worden, is niet bekend, maar alleen al voor Zeeland bedroeg het aantal ongeveer 94.000; het totale aantal zal dus zeer ruim boven de 100.000 personen zijn geweest. Die kwamen boven op de 300.000 personen die al eerder waren geëvacueerd. Het vee, de wintervoorraad en de werktuigen die ook weggevoerd moesten worden nog daargelaten. Waar de evacués precies terecht zijn gekomen is ook niet bekend, maar velen gingen naar familie of bekenden, de rest waarschijnlijk naar West- Brabant en voor de landarbeiders werd plaats gezocht in Friesland en Groningen.

Zeeland

Er is geen provincie waar een zo groot deel van de bevolking tijdens de Tweede Wereldoorlog moet vluchten of evacueren als Zeeland. Tienduizenden Zeeuwen zijn van hot naar haar gedreven. Soms omdat hun dorpen en eilanden onder water worden gezet als onderdeel van de waterlinie. Deze waterlinie was in mei 1940 zinloos gebleken, maar de Duitsers zetten deze waterlinie in 1943/1944 weer in, als bescherming tegen mogelijk geachte invallen van de geallieerden vanaf de Noordzee.


De belevenissen van de familie Van ‘t Hof

Hieronder de belevenissen van de familie van ’t Hof uit Strijenham. Hun trektocht is mede interessant, omdat deze familie enkele maanden in 1944 (meer exact tot 28 september 1944) in Schijndel verbleven, waar het toen toch bepaald niet veilig was.

Zij zijn op hun vlucht in 1944 (veelal noodgedwongen) van west naar oost Brabant getrokken én verbleven ook (korte tijd) in Schijndel.

Strijenham is een heel klein havendorpje (circa 18 huizen en 80 inwoners) op Tholen. Tholen is een eiland van Zeeland, vlak tegen West Brabant aan, ter hoogte van Bergen op Zoom. Alle bewoners van Tholen kregen eind februari 1944 van de lokale overheid (onder grote druk van de Duitse bezetters) het bevel om op stel en sprong hun huis te ontruimen én het eiland Tholen te verlaten.

Merien van ’t Hof uit Strijenham weet na lang zoeken een bijzonder vervoermiddel te bemachtigen om zijn gezin en z’n spulletjes naar Halsteren te brengen. Er is geen boer die hem aan een paard en wagen wil helpen, want Marien stelt zich nogal onafhankelijk op tegenover boeren. Zoon Jo zegt hierover: “Maar vader kende Janus van der Zande, de petroleumboer van Halsteren. Die twee hadden samen een ruilhandeltje. Janus had twee ezels en een platte kar, waarmee hij ons kwam ophalen. We zijn eerst tante Jans en de kinderen gaan ophalen aan het stroomgemaal, want die moesten ook mee. Haar man, oom Dies, moest als machinist op het gemaal blijven om ervoor te zorgen dat er voldoende water in de polder zou komen te staan.

Het eerste stuk van de reis ging goed, maar we waren net de Thoolse brug over, toen de voorste ezel ging liggen. Er was geen beweging meer in te krijgen! Vader wou hem al met een eind hout bewerken, maar Janus zei: Nie doen, want dat gaat hij nooit meer staan! Hij haalde water bij een boertje verderop, sprak de ezel vriendelijk toe, gaf hem te drinken en zowaar, hij stond op en bracht ons naar Halsteren.”

Merien van ’t Hof krijgt in Halsteren inderdaad onderdak. Zoon Jo: “We kwamen bij een vrouw inwonen, waarvan de echtgenoot dwangarbeider was in Duitsland. Het was wennen voor haar, want dat huis had maar twee kamers. Zodat we daar met z’n allen samen moesten leven. Zij had twee kinderen, dus waren we in totaal met z’n negenen. Nu hadden wij volop eten meegebracht, spek en meel en konijnen en daar aten zij natuurlijk van mee. Maar toen na een maand of drie onze voorraad op was, werd het moeilijker. Op een gegeven moment werd het duidelijk dat we daar weg moesten, want zowel die vrouw als mijn moeder zouden overspannen geworden zijn.

Toen is mijn vader naar het gemeentehuis (in Halsteren) gegaan en daar hebben ze geregeld dat we ondergebracht konden worden in Schijndel, in het oosten van Brabant.”

Zoon Jo vertelt verder: “’s-Ochtens (het zal intussen juni 1944 zijn geweest) kwam er een vrachtwagen met chauffeur voor de deur, die onze spullen oplaadde. We zijn naar het spoorwegemplacement in Bergen op Zoom gereden. Daar stond een goederentrein, waar we alles in moesten laden en waar we zelf ook in moesten met het hele gezin. Altijd als ik op de televisie de beelden zie van joden die afgevoerd worden in goederenwagons, moet ik denken aan die dag dat wij zo werden opgesloten in een goederenwagon. Alleen zijn wij toen gelukkig niet afgevoerd naar een concentratiekamp.

We gingen rijden in die donkere wagon, af en toe stopte hij een tijdje en dan reed hij weer door. Dat heeft zo de hele dag geduurd, pas tegen de avond kwamen we in Schijndel aan en daar mochten we eruit.

We waren niet de enigen, er werden daar ook mensen uit Nieuwerkerk (ook een dorp op Tholen) met hun spulletjes uit een andere wagon geladen. We werden naar een hotel gebracht en daar kregen we warm eten. Dat was wel nodig, want we hadden de hele dag zonder eten en drinken in die wagon gezeten.”

Zoon Jo vertelt over het verblijf in Schijndel: “De burgemeester (W.J.N. Wijs) was ook bij het ontvangst, hij verwelkomde ons en vertelde waar we zouden worden ondergebracht.

We kwamen bij meneer Koolen aan de Sint Servatiusstraat 2, dat adres vergeet ik nooit meer, vlak naast de toren van de Sint-Servatiuskerk. Het was een oudere vrijgezel die in een groot huis woonde met zijn huishoudster. Wij konden er dus makkelijk bij.

Vader is daar ondergedoken, want hoewel hij een briefje van de dokter had, dat hij niet naar Duitsland hoefde, voelde hij zich in Schijndel, waar veel Duitsers waren, niet veilig. Dus lag hij overdag op bed en ’s-nachts was hij met de ondergrondse actief. Het gevolg was dat ik door moeder werd ingeschakeld om karweitjes te doen. Zo moest ik elke dag melk halen voor m’n kleine zusje bij een boertje in de buurt. Daar heeft vader twee biggen gekocht, die in de schuur van onze buurman werden vet gemest.”

Wel een interessante vraag is: bestaat dat huis aan de Servatiusstraat 2 te Schijndel anno 2019 nog? Immers, Schijndel is tijdens de granaatweken flink beschoten en gebombardeerd, er zijn weinig huizen gespaard gebleven uit die tijd, zeker in het centrum. De Servatiusstraat ligt in het centrum van Schijndel. Op de zoektocht naar dit huis, waren er wel enkele probleempjes op te lossen. Het gemeentearchief is in september 1944 geheel verwoest na beschietingen met granaten en een daarop volgende grote brand.

Dus het zoeken is niet eenvoudig, zeker omdat al spoedig bleek, dat de huizen aan de Servatiusstraat na de 2e Wereldoorlog vernummerd zijn. De Servatiusstraat begon in 1944 (en eerder) op de hoek van de Rietbeemdstraat (moet zijn Rietbeemdweg), nu staan deze huizen in de Vicaris van Alphenstraat en begint de Servatiusstraat pas enkele huizen verderop in deze straat.

Het huis, dat toen in 1944, als Servatiusstraat nummer 2, was geregistreerd, is nu geregistreerd als Vicaris van Alphenstraat 22. Het oorspronkelijke huis van 1944 staat er nog steeds.

Het huis zal in de 2e Wereldoorlog zeker schade hebben opgelopen, maar de schade kon kennelijk wel hersteld worden. Er leven anno 2019 in Schijndel mensen die nog weten wie er in 1944 in de Servatiusstraat woonden. Één van die mensen, is vrijwilliger bij De heemkundekring Schijndel. Zij (Mientje Kamphorst) vertelde dat daar toen Marinuske Koolen woonde. Zij weet niets van een inwonende huishoudster. Ook Henk van den Dungen herinnert zich Marinuske Koolen nog goed. Marinuske had in die tijd een grote tuin achter z’n huis die vol stond met fruitbomen. Waar de toenmalige jeugd (waaronder Henk, die er vlakbij woonde) graag in klommen en van de oogst probeerden mee te profiteren. Marinuske beschermde z’n bezittingen fanatiek en was doorlopend bezig de jeugd uit z’n tuin te houden. Ook Henk weet niets van een inwonende huishoudster.

Maar de naam van de toenmalige huishoudster werd gevonden, die luidt: Grietje Molenkamp.

“Grietje Molenkamp: Zij was huishoudster bij postbode Marinus Koolen. Woonde op hoek Servatiusstraat/Rietbeemdweg. Bij de bevrijding in 1944 getroffen en overleden door een granaatinslag.”

Aldus is bevestigd dat Marinus Koolen inderdaad een huishoudster had én klopt dit met het verhaal van het gezin van ’t Hof uit Tholen.

De huishoudster van Marinus Koolen heette officieel Margaretha Molenkamp, bleek uit nader onderzoek. Zij overleed op 20 oktober 1944 als oorlogsslachtoffer in Schijndel, drie dagen voor de bevrijding van Schijndel.

Grietje Molenkamp werd op 31-10-1875 in Den Ham (Overijssel) geboren en was bij haar overlijden op 20 oktober 1944 68 jaar oud. Op de aangifte wordt als leeftijd 69 jaar aangegeven, dat was ze overigens ook bijna.

Haar vader Derk Molenkamp, geboren in 1849 in Avereest, was rijksveldwachter. Hij werd op 1 januari 1900 in Vught aangesteld als veldwachter, daar verhuisde het gehele gezin (vanuit Nijmegen) naar toe. Toen hij op 1 juni 1909 in Schijndel werd aangesteld, verhuisde zijn dochter Margaretha (roepnaam Grietje) niet mee naar Schijndel, maar ging met enkele gezinsleden naar Nijmegen. Later (op 8 juli 1916) wordt ze ingeschreven in het dienstbodenregister van Schijndel, dus deze dag zal ze in dienst zijn gekomen als dienstbode/huishoudster van Marinus Koolen.

Dat Derk Molenkamp enige tijd veldwachter was in Schijndel, blijkt ook uit het volgende krantenartikel (uit het archief van Henk Beijers):

De Echo 11 september 1909

Vechel, 10 Sept. Omtrent de aan houding van den moordenaar uit Gemonde meldt men nog uit Schijndel: De brigadier van de Rijksveldwacht Molenkamp, heeft een zeer beroemden politiehond. Met behulp van den politiehond van den heer Molenkamp en den even trouwen als slimmen viervoeter van den Rijksveldwachter Jonkmans uit Schijndel, kwam men Woensdagmorgen op het spoor van den misdadiger, welke zich in de bosschen tusschen Schijndel en Boxtel schuilhield. De arrestatie had Woensdagmorgen te elf uur plaats, met behulp van de marechausees uit Boxtel, Vechel, 's-Hertogenbosch en de Rijks- en Gemeentepolitie uit Schijndel, Gemonde en Michiels-Gestel.

Derk Molenkamp was 60 jaar oud, toen hij werd benoemd als veldwachter in Schijndel, hij zal dus wel tot z’n pensioen veldwachter in Schijndel zijn geweest.

Grietje Molenkamp is dus op 8 juli 1916 naar Schijndel gekomen als dienstbode/huishoudster, in 1927 wordt ze als inwonende huishoudster van Marinus Koolen genoemd, dat was ze ook nog bij haar overlijden op 20 oktober 1944.

Nadat op 28 september 1944 het gemeentehuis in Schijndel in vlammen is opgegaan, krijgen de inwoners van de Servatiusstraat te horen dat ze beter kunnen vertrekken. Het wordt te gevaarlijk. Dit geld ook voor de Thoolse evacués.

Jo van ’t Hof, dan 10 jaar oud: “Ze zeiden dat we moesten proberen om verderop in de buurt van Den Dungen een plekje te vinden. Het was tegen de avond toen we die aanzegging kregen. Den Dungen was een kilometer of zes verderop in de richting van Den Bosch. Dus daar gingen we: m’n zusjes Willy en Truus zaten in een veilingkist, waar vader een karretje van had gemaakt door er een onderstel van een kinderwagen onder te zetten en twee stukken hout aan weerskanten om hem vooruit te duwen. Daar hingen onze spulletjes aan. Vader liep vooruit en moeder en ik duwden de wagen. Zo liepen we met honderden mensen over die weg met bomen. Telkens kwamen er Engelse jagers over, doken naar beneden en ging het van tata tata …….!! Dan lieten we alles op de weg staan en sprongen in de droge sloot langs de weg. Als ze weg waren liepen we weer een eindje tot het volgende vliegtuig er aan kwam. Ik denk dat we vier uren onderweg zijn geweest om in Den Dungen te komen.

Het verblijf in Den Dungen

Jo van ’t Hof over Den Dungen: “Toen we in Den Dungen aankwamen was er niks geregeld om ons op te vangen, Gelukkig was er wel een soort gaarkeuken ingericht in een cafeetje langs de weg. Er stonden daar al mensen met pannetjes te wachten. Dus vader drukt mij een pannetje in handen even later stond ik ook in die rij. Precies zoals je dat op de televisie ziet in gebieden waar nu de mensen op de vlucht zijn. Als kind word je dan brutaal, want anders duwen de grote mensen je zó achteruit. Maar ik kwam met een pannetje eten plus een paar stukken brood terug. We hebben het pannetje met z’n allen leeggegeten met één lepel, die we om de beurt mochten vasthouden.

Daarna moesten we onderdak zien te vinden, maar iedereen probeerde ergens een plekje in een huis te krijgen en we waren met zo veel vluchtelingen. We zijn toen een zijstraat ingelopen en bij een metselaar in een tamelijk groot huis kregen we onderdak. Maar omdat er nog steeds werd geschoten is vader samen met die man plus twee van z’n knechts meteen begonnen om achter het huis in een boomgaard een schuilkelder te graven. Gelukkig had die metselaar steigerpalen, dus die werden over het gat gelegd en daar gingen takkenbossen en graszoden op. Niet dat je daarmee een bom kon tegenhouden, maar wel granaatscherven.

Die schuilkelder was wel een meter of tien lang, maar niet meer dan twee meter breed. Je kon er precies languit in liggen. In die kelder hebben we vier of vijf weken gezeten met twaalf mensen. Er was een oude man bij en ook een baby van een maand of vier. Dat kind moest melk hebben en vader, die nog voor de duvel niet bang was, haalde melk bij een boertje en ’s-avonds kroop hij naar het huis en maakte daar een kacheltje aan om de melk op te warmen.

Gelukkig zaten we middenin een boomgaard en het was oktober, dus appels en peren hadden we genoeg. Op een gegeven moment heeft vader ook een koe geslacht. Die was gedood bij een aanval en hoewel hij nog nooit een koe had geslacht, dééd hij het. Hij sneed grote stukken vlees uit en die werden dan gekookt, want olie of vet om in te bakken was er niet. Zo zijn we in leven gebleven.

Maar er waren dagen dat je echt niet naar boven durfde, want we zaten precies in de frontlinie. De ene keer waren de Duitsers boven ons hoofd de baas en de volgende dag hadden de Engelsen zich van boom naar boom vooruit gevochten en waren zij weer de baas. Maar dan was het de volgende dag weer andersom. Dus we werden wel bevrijd, maar het duurde nooit lang. Ten slotte zijn de Duitsers in Den Dungen definitief verslagen. Dat gebeurt op zondag 22 oktober 1944”.

Bronnen, noten en/of referenties
  1. Heemblad Rond die Cluse 26e jaargang nummer 2 bladzijden 35 tot en met 40