Welkom op Schijndelwiki - de encyclopedie voor Schijndel

U kunt ons steunen door lid van de Heemkundekring Schijndel te worden.

Klik HIER om lid te worden

Iedere dinsdagochtend zijn wij tussen 10 en 12 uur in de heemkamer: Cultureel Centrum 't Spectrum, Steeg 9 g, Schijndel.

Romeinse steen

Uit Schijndelwiki
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
De printervriendelijke versie wordt niet langer ondersteund en kan weergavefouten bevatten. Werk uw browserbladwijzers bij en gebruik de gewone afdrukfunctie van de browser.

Romeinse steen[1]

Er is onderzoek gedaan naar de inmiddels bekende grenssteen van Romeinse afkomst, die gevonden werd in de stoep van de boerderij die stond aan het Spoorpad 2. Deze boerderij is inmiddels gesloopt.

Er lag een steen met inscriptie in de stoep. De steen had de afmetingen van ongeveer 100 bij 50 centimeter. In kapitale letters was er de naam "HOOG HEKKEN" ingehakt en daaronder het jaartal 1750.
Toen de bewoner een andere boerderij ging betrekken, werd besloten de steen mee te laten verhuizen. Ze hadden al sinds de vorige eeuw in deze boerderij gewoond, eerst als pachter, later als eigenaar. En ze hadden steeds over die –intussen toch wel danig afgesleten– stoepsteen gelopen. De steen was als het ware een soort familiestuk geworden; en zoals dan wordt gezegd: Die steen had altijd in de stoep gelegen.

Na het lichten van de steen bleek de tot dan toe in de aarde verborgen onderkant een reliëf te bevatten. Ook een van de zijkanten vertoonde een reliëf. Het bleek dat de stoepsteen vroeger aan de tegenoverliggende gevel van het huis gelegen had. De steen werd omstreeks 1938 verplaatst, en bij die gelegenheid was "het menneke" op de andere zijde van de steen gezien.

Hoe ziet de steen er uit? De precieze afmetingen zijn 102 bij 48 cm (op het breedste punt is hij 50 cm) en 26,5 cm dik (op het dikste punt 29,5 cm). De steen is sterk verweerd en zwaar beschadigd. Een brede zijde (de voorkant?) toont in reliëf uitgehakt een mannelijke figuur, die doet denken aan een krijger die met één been op een trapje lijkt te staan. De linker zijkant laat in reliëf eveneens een menselijke figuur zien, maar is zo sterk aangetast en beschadigd, dat aan deze figuur nauwelijks nog enig detail valt waar te nemen.
Op de rechterzijde staat geen reliëf; deze kant is plat en vertoont sporen van een steenzaag. Vermoedelijk is aan die kant een "schijf" van de steen afgezaagd. De achterzijde is ook tamelijk plat en toont de inscriptie "HOOG HEKKEN 1750", die leesbaar is als men de steen op zijn kop zet. Het is de kant die in de stoep boven lag, en die sterk is afgesleten door het lopen en schrobben. De bovenzijde van de steen is plat; de onderkant is door beschadigingen bijna geheel afgerond. De steen is wit tot lichtgrijs van kleur.

Romeinse stenen van de al genoemde afmetingen zijn in Brabant zeldzaam.

Zowel drs. Knippenberg als prof. J.E. Bogaers, hoogleraar in de Provinciaal-Romeinse archeologie aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen, waren van mening dat het om een Romeinse steen gaat, met name door het reliëf op de steen. De steen is opnieuw gebruikt toen er in 1750 de tekst “Hooghekken" werd ingebeiteld.

Wat betekent eigenlijk de inscriptie “Hooghekken” en het jaartal 1750? Met welk doel zijn die naam en dat jaartal in de 18e eeuw in deze –toen al minstens 1500 jaar oude– steen gehakt? Niet tot datering van de stoep waar hij inlag of om de naam van de boerderij uit te dragen. Want de boerderij had met deze naam niets van doen. En de boerderij was waarschijnlijk na 1750 gebouwd, want de gevelankers toonden het jaartal 1817. Waar is die steen dan in 1750 wél voor gebruikt en hoe kwam hij later in deze stoep? En tenslotte de allerbelangrijkste vraag: waar is die Romeinse steen in 1750 vandaan gekomen? Welk doel heeft hij in de Romeinse tijd gediend en welke betekenis hebben de ingehakte reliëfs uit die tijd?


Om met de tekst “Hooghekken” te beginnen:
Er is in Schijndel tegenwoordig een straatnaam "Het Hooghekke" zonder n. Het eigentijdse blauw-witte straatnaambordje is geplaatst langs een weggetje dat ten zuiden van de spoorlijn Boxtel-Wesel loopt. Het weggetje ligt gerend, dat wil zeggen in scheve richting naar de spoorlijn toelopend, vanaf de Rooiseweg in noord-westelijks richting naar de Koeveringsedijk. Het weggetje is gedeeltelijk hard en langs het verharde deel staan enkele boerderijen.
Bewoners van deze boerderijen verklaren dat de naam Het Hooghekke ongeveer 15 jaar geleden aan het weggetje gegeven is (waarschijnlijk door een straatnamencommissie, die de naam ergens onder het stof vandaan gehaald had). Tevoren heette het hele gebied tussen de spoorlijn en de gemeentegrens van Schijndel met Sint Oedenrode eenvoudig "Heikant" het weggetje inbegrepen. Ook bij andere bejaarde Schijndelaren is de naam Hooghekken niet bekend. Desondanks is het toponiem Hooghekken in Schijndel eeuwenlang gebruikt. En ondanks het verloren gaan van een belangrijk deel van het oud archief van Schijndel, zijn er gelukkig voldoende archivalia bewaard waarin dat te vinden is. Bij archiefonderzoek blijkt dan telkens dat het toponiem Hooghekken gezocht moet worden aan de kant van Wijbosch.
Zo wordt bij de verpachting van de tienden van Schijndel in 1779 de 27e Clamp (die genoemd wordt "De Hulse braak en de Loosbraak") als volgt omschreven:
"Begint aan ’t hoog Hekken, aan het land toebehoorende Johannis van Houtum, zoo regt door het Weybosch, tot aan en om den hoek van het Erf van Matthys Teunisse van den Bogaart, vervolgens de Straat tot aan en om den hoek van de Erve Jan Gielis Verhoeven, zoo voorts nevens Herme van Weert, tot aan en op den hoek van het Erf van de Wed. Peter Janse van de Ven bewoond wordende bij Gerrit Janse van der Schoot, zoo voorts de Straat nevens de Hey, en langs de Bergen tot aan ’t hoog Hekken, aan de Landeryen van Johannis van Houtum daar men begonnen heeft".

Hieruit valt af te leiden dat het Hooghekken ligt aan de Hulzebraak en dicht bij Wijbosch.
In dezelfde publicatie worden bij het beschrijven van de in totaal 31 tiendclampen, behalve Hooghekken nog negen andere hekken vermeld. De conclusie hieruit mag wel zijn dat met de term "hekken" bedoeld wordt een hek dat als afscheiding dient (bijvoorbeeld tegen schade door loslopend vee) in de betekenis van "draaiboom".

In archiefstukken waar over Hooghekken geschreven wordt, is vaak sprake van een "paal" bij Hooghekken. Deze paal speelt (evenals andere palen zoals nog zal blijken) een grote rol in de geschiedenis van Schijndel (en Sint Oedenrode). Dat is het gevolg van de steeds opnieuw oplaaiende twisten tussen de twee dorpen over de "Roderheide", een "gemeijnt" die tussen Schijndel en Sint Oedenrode lag en die kort na 1300 door de Hertog van Brabant aan de inwoners van de twee plaatsen werd uitgegeven.

Het zou te ver voeren hier dieper op die burenruzies in te gaan. Men kan daar uitstekend over geïnformeerd worden in een artikel dat Pater van de Heilige Harten Wiro Heesters in 1975 publiceerde in "Heemschild" onder de kop "Een oude vete". Het is niet onbegrijpelijk dat in die burentwisten meermalen gepoogd is de begrenzing van elkaars territorium door het plaatsen van palen vast te leggen. En zo is over de Roderheide tussen Schijndel en Sint Oedenrode een op perkament getekende kaart bewaard gebleven uit het jaar 1650, die de gemeijnt van de Rooise heide authentiek zou weergeven naar de toestand bij uitgifte door de Hertog in 1309. Op deze kaart worden al "palen" aangegeven, zoals "Cleyerwaert-pael" en "Duerkenspael".
Ook de naam Hoochhecken komt op deze kaart voor.
Op een andere kaart van de Rooise heide, getekend door landmeter Jan van de Weijer in juni 1750, staat de "Paal aan het Hooghekken" ingetekend. Verder staan op deze kaart de paal aan de Heesakker, de paal aan de Luijs-Eijke, de paal in ’t Hermalen en de paal in ’t Heufken.
Landmeter van de Weijer schrijft dat hij de kaart vervaardigde in opdracht van de Raad en Rentmeester-Generaal van de Domeinen De Schmeling:
"zoo en in dier wegen als daarvan de Paalen oft Limiet-Scheijdinge is gemaakt door de Rentmeester-Generaal in aanwezigheid van Officier en Schepenen der dorpen Oedenrode en Schijndel op 20 mei 1750".
En zo zijn we dan bij het jaartal 1750 dat ook op de steen van Hooghekken staat.

Wat blijkt nu? Rond het jaar 1750 hadden die van Schijndel en Sint Oedenrode de zoveelste ruzie over de heide. Deze keer echter was de twist te elfder ure beslecht in onderling overleg. Dit in tegenstelling tot vele vorige keren toen Schijndel en Rooij over hun meningsverschillen soms jarenlange en dure processen hadden gevoerd.
En zo hadden de regenten van Schijndel en Sint Oedenrode zich begin 1750 gezamenlijk gewend tot de Raad en Rentmeester-Generaal van de Domeinen en de Leen- en Tolkamer voor de Meijerij in Den Bosch. Zij verzochten hen "naar hier te komen" om op aangewezen plaatsen van de samen overeengekomen grens, in de heide houten limietpalen te zetten.
Dat is dan gebeurd op 20 mei 1750 en men zal het al begrepen hebben: een van die limietpalen stond aan het Hooghekken. Wiro Heesters heeft ook deze gegevens opgediept uit het gemeentearchief van Sint Oedenrode en daarover in 1977 gepubliceerd.
Ook in de notulen van de Leen- en Tolkamer zijn uitvoerige verslagen gevonden over de bewilliging in het Schijndels-Rooijse verzoek, over de samenstelling van de delegatie en over de plaatsing van de palen zelf. Tevoren had de Leen- en Tolkamer aan de regenten van Sint Oedenrode en Schijndel laten weten, dat zij dienden te zorgen voor "vierkante gesaagde paalen" lang 10 voet en 10 bij 10 duijm dik. Verder voor "eenige swaare keijen" en voor een schilder met "tweederhand couleur van verf" bij de hand. Want de palen werden na plaatsing in twee kleuren geschilderd, rood aan de Schijndelse kant en wit aan de kant van Rooij.

Het gaat om de volgende vijf geplaatste palen en stenen.

  1. Steen op de Heesakker, waarin uitgehouwen "H. Acker 1750". Deze steen was al eerder gebruikt als grafkruis. De notulen vermelden dat, en geven zelfs de tekst van het grafkruis. Die luidde aldus: "Hier leet bgve (=begraven) Andries Jansse van den Auwenhuijs sterft 24 nov. 1610. Willem sij broed".
  2. Steen bij de Luijs Eijk. Een blauwe steen 39 bij 20 duijm waarin gekapt is "Luijseijck" 1750.
  3. Steen in het Hermalen. Volgens de notulen: "Een driekante rootachtige keij van boven breet 19 duijm waarop gehakt "Hermalen"".
  4. Steen bij het Hoefke. Een lankwerpige blaauwe steen 33 x 12 duijmen en daarop gehakt "Hoefke".
  5. De vijfde en laatste paal was die aan het Hooghekken. Volgens de notulen: ter plaatse genaamt agter de bergen, nevens de weg van Schijndel naar de Coevering alwaar met overeenkomen tussen die van Schijndel en Sint Oedenrode geconvenieert was, dezelve te stellen, zijnde die paal in de oude kaart genaamt het Hooghekken en als nu gestelt in een regte linie tusschen de Eerschotse kerk tot Sint Oedenrode en de camp genaamt Hulse braak zijnde van gemelte camp geeloigneert 15 roeden 9 voeten en vandaar tot aan de straat naar het dorp Schijndel lopende 12 roeden 14 voeten zijnde tegens den voors. paal gestelt een witte steen lang 40 duijm en breet 24 en daar op gekapt HOOGHEKKEN.


De Leen- en Tolkamer had aan de regenten van Sint Oedenrode en Schijndel vooraf laten weten dat ze er goed aan zouden doen enige jongelieden van 12 tot 14 jaar bij de plechtigheid aanwezig te laten zijn "om de limieten te zien en daar Altijt het geheugen van te dragen". Zo is geschied. De notulen zeggen dat na de plaatsing van de steen bij Hooghekken "aan verscheijdene kinderen aldaar eenig gebak gegeven is". Nu was dat advies van de Leen- en Tolkamer in ieder geval voor de Schijndelse regenten overbodig. Die wisten wel dat bij het plaatsen van grenspalen de jeugd werd opgeroepen als getuige en dat daarbij getrakteerd behoorde te worden. Immers al in een charter uit 1334 waarbij de grensscheiding tussen Schijndel en Heeswijk werd vastgesteld, heeft een der hoofdpersonen bij die plechtigheid onder de kinderen enige penningen te grabbel gegooid, opdat zij om die penningen zouden vechten, de plechtige handeling nooit zouden vergeten en tot hoge leeftijd gekomen zich gemakkelijker zouden herinneren bij die grensscheiding getuige geweest te zijn.

Ondanks de ban en vrede die de Rentmeester-Generaal, in naam van de HoogMogende Heren Staten-Generaal, op de palen en stenen had gelegd, bleek hierna de vrede over de hei tussen Schijndel en Rooij niet getekend. En men verwachtte dat met de totstandkoming van de eerste kadasterkaart in 1830, de grenzen dan wel voorgoed zouden zijn vastgesteld. Maar niets daarvan.
In 1852 stellen Gedeputeerde Staten "voorgoed" de scheiding van de heidegronden tussen Rooij en Schijndel vast, nadat ze dat in 1843 ook al gedaan hebben. Aan het besluit van 1852 is een kaartje toegevoegd met een ingetekende grens. Op die schetstekening wordt duidelijk vermeld: "Stenen kei genaamd het Hoog Hekken". De stenen kei is hierop ingetekend, op de hoek van de Langstraat (nu Sportparklaan genoemd) en de Koeveringsedijk.
De vermelding op deze schets zou erop kunnen wijzen dat de steen in 1852 nog op die plaats lag.

Het pleit tussen de twistende naburen van Sint Oedenrode en Schijndel is tenslotte definitief beslecht bij een wet die op 20 december 1864 in het staatsblad verscheen en waarbij de gemeentegrenzen werden gewijzigd. Omdat de steen van Hooghekken toen zijn dienst als grenssteen had verricht, is hij mogelijk kort nadien van de Koeveringsedijk vertrokken.
Resumerend kunnen we zeggen, dat "Hooghekken" in Schijndel een zeer oud toponiem is, dat waarschijnlijk in de negentiende eeuw in onbruik raakte. Het is weer als straatnaam ingevoerd, maar de straatnaam ligt nu niet op de historisch juiste plaats. Voor wat de gevonden Hooghekken-steen betreft staat vast dat de steen in 1750 geplaatst is als grenssteen nabij het snijpunt Koeveringsedijk-Langstraat en dat hij vermoedelijk eerst na 1864 verhuisd is naar de stoep aan het Spoorpad. Die afstand zal naar schatting ongeveer een kilometer bedragen. Maar grensstenen zijn zwerfstenen; ze maken soms grote reizen, zo heeft pater Dagobert Gooren eens beweerd.
De vragen rond de gevonden stoepsteen –voor zover het zijn functie als grenssteen betreft– zijn hiermee zo goed als beantwoord.

Onbeantwoord blijven nog de vragen die de functie van de steen in de Romeinse tijd betreffen. Was de steen toen hij in 1750 werd gebruikt al in Schijndel voorhanden(?) zoals vrijwel zeker het geval is geweest met het grafkruis. In de verslagen van de Leen- en Tolkamer staat dat de regenten van Schijndel en Sint Oedenrode moesten zorgen, dat er bij de afpaling keien aanwezig waren. Er is daarom evenveel kans dat de steen uit Sint Oedenrode als uit Schijndel komt. Als de steen van elders is aangevoerd, dan zal toch waarschijnlijk nog binnen een kleine straal rond Schijndel gezocht moeten worden. Kandidaten zijn onder andere Sint-Oedenrode, Gemonde en Ruimel (St. Michielsgestel). In Gemonde zijn echter dit soort stenen niet aangetroffen en in Ruimel waren de gevonden stenen al een eeuw voor 1750 opgeruimd.

Bronnen, noten en/of referenties
  1. Heemblad Rond die Cluse 18e jaargang nummer 1 bladzijden 26 tot en met 32