Welkom op Schijndelwiki - de encyclopedie voor Schijndel

U kunt ons steunen door lid van de Heemkundekring Schijndel te worden.

Klik HIER om lid te worden

Iedere dinsdagochtend zijn wij tussen 10 en 12 uur in de heemkamer: Cultureel Centrum 't Spectrum, Steeg 9 g, Schijndel.

Oorlogsherinneringen Martina Wagner-Bijnen

Uit Schijndelwiki
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Martina Wagner Bijnen 2005.

Oorlogsherinneringen van Martina Wagner - Bijnen[1][bewerken | brontekst bewerken]

Augustus 1939

De mobilisatie[bewerken | brontekst bewerken]

Ons land is gemobiliseerd. Nederlandse militairen worden opgeroepen om dienst te doen en paraat te zijn in geval van oorlog. Ik woonde in de Kluisstraat in Schijndel nabij het patronaat, waar een onderdeel van het Nederlandse leger, ‘De Staf’, was ondergebracht.
Soldaten kregen hun kwartier bij burgers, er heerste onrust in het land, de spanning was groot. De Duitsers waren immers al in september 1939 Polen binnengetrokken. In het begin dachten de Nederlanders dat het zo’n vaart niet zou lopen, ons koningshuis was immers van ‘Duitse bloed’. Toch waren er angstige vermoedens en de verloven waren ingetrokken. Op de ochtend van de 10e mei werden we vroeg wakker van de drukte in onze straat, er was lawaai en onrust te bespeuren. De soldaten hadden een vervroegd appél en moesten met hun hele uitrusting verschijnen en spoedig vertrekken, voor de gewone soldaat, naar een onbekende bestemming. Na het appél was er geen ontbijt verzorgd voor de soldaten, zoals gewoonlijk, ze moesten snel weg. De mensen uit onze straat zorgden voor brood en koffie en nodigden de verontruste soldaten uit, om nog snel wat te eten. Wij hadden in die tijd een buurtwinkeltje met koloniale waren, snoep, koek, sigaretten en zo al meer. Daardoor kenden wij veel soldaten. De staf vertrok met zijn soldaten, niemand wist waarheen en wat er ging gebeuren.

De bezetting[bewerken | brontekst bewerken]

Patronaat Kluisstraat mobilisatie 1939.

Wij zetten de radio aan om nieuws te vernemen, en jawel hoor, de Duitse soldaten waren de Nederlandse grens overgeschreden. Mijn broers en jongens uit de buurt, in de leeftijd van 18 tot 21 jaar gingen op verkenning uit, de Steeg op, richting het kanaal en Heeswijk. Nabij het kanaal zagen ze vreemde soldaten. Ze wenkten, om hun richting in te komen, echter de jongens kregen argwaan en liepen de bossen in. Ze vluchtten zo snel mogelijk huiswaarts door de bossen. In die tijd waren de bossen daar allemaal dicht begroeid. Thuis vertelden ze wat ze gezien hadden. Uren later kwamen de eerste Duitse ordonnansen met helmen. Ze hadden zwart gemaakte gezichten en een vreemde gelaatsuitdrukking. Ze kwamen de omgeving verkennen om te zien of er nog Nederlandse soldaten waren. De Nederlandse soldaten waren er inmiddels niet meer. De mensen bleven in de huizen en keken stiekem door het raam. Ik was in de stal, daar was het donker, waardoor ze mij niet konden zien terwijl ik door het raam keek. Er kwamen steeds meer Duitsers in personenauto’s, vrachtwagens, tanks en op het laatst, paarden. Intussen waagden enkele mensen, die niet, of minder, bang waren zich buiten. Er gebeurde niets. Steeds meer mensen kwamen buiten om te kijken. Het was een waar schouwspel. De soldaten waren vriendelijk, zij waren toch het Hernvolk, zolang je geen tegenstand bood. Ze groeten ons, sommigen met de Hitlergroet. Maar ons volk was star en verbaasd en in spanning, naar wat er ging gebeuren. Drie dagen en nachten trokken ze bij ons door de straat. Het huis trilde door de tanks die zo kort langs het huis daverde. Als je ‘s nachts op je bed lag voelde je dat extra. Er stonden in die tijd bomen voor het huis, anders waren ze nog over de stoep gereden. Ons huis was oud, zoals ook de andere huizen en moeder zei: ‘We hebben nog een sterk huis, anders was het al lang in elkaar gezakt door het gedreun van al die tanks (een beetje geluk ondanks alles) In die tijd waren er grote gezinnen en kinderen van alle leeftijden in onze buurt. Bij ons thuis waren 2 jongens en 4 meisjes, waarvan ik de jongste was. Als kind was ik op de leeftijd van 14 jaar nog zeer naïef. Voor ons kinderen was na verloop van tijd de grootste spanning wel geweken, al dat gepraat over de oorlog begon ons te vervelen. We schoolden samen en trokken er in de Beemd op uit. Gingen in de vrije natuur, we sprongen over sloten, speelden en liepen door de weilanden. We hadden de kleinere kinderen uit de buurt bij ons en we pasten op elkaar. Dat er Duitse vliegtuigen over ons heen vlogen, deerde ons niet. Ze vlogen laag, dat was interessant. We konden ze dan beter zien. De kogels vlogen om onze oren. Een vreemd geluid. Als ik eraan terugdenk, hoor ik ze nog. Het drong pas later tot ons door, dat het kogels waren, die ons toevallig niet hadden geraakt, omdat we verspreid door de weide aan het hollen waren. De angst kwam en we zochten dekking onder de bomen, langs de zandweg. Waarom schoten ze op kinderen? Ze konden zo laag vliegend zien, dat we geen soldaten waren. Na vijf dagen en een bombardement op Rotterdam is Nederland gecapituleerd. We waren dus bezet door Duitsland. België en Luxemburg volgden. Nederland had wél tegenstand geboden en er waren ook vele Nederlandse militairen gesneuveld (vooral in Rhenen). Maar Nederland was er niet op voorbereid om oorlog te voeren en wilde neutraal blijven. Voortaan kwamen de orders van de Deutsche Weermacht, ze hadden de regering overgenomen. Alle orders kwamen voortaan van de Duitsers en wie daar geen gehoor aan gaf ging naar een kamp, Vught of elders en om in ergere gevallen getransporteerd te worden naar Duitse kampen. Niemand wist wat er ging gebeuren en de mensen namen hun dagelijkse taken weer op.

Het bonnensysteem[bewerken | brontekst bewerken]

Het leven werd soberder en producten werden schaarser, met als gevolg daarvan dat er zwart gehandeld werd, ook al was het strafbaar. Als je in de winkel kwam, moest je behalve geld ook de bonnen, die je waren toebedeeld, inleveren. Geen bonnen meer? Op is op! Waren de bonnen op, dan moest je maar zien en andere raad zoeken, waardoor mensen ook vindingrijk werden. Ze maakten van versleten fietsbanden schoenzolen, die ze weer nagelden of plakten onder de schoenen. Kranten schreven als er zwarthandelaren waren opgepakt. Die moesten naar kampen. Als straf moesten ze zwaar werk verrichten. Ze kregen er weinig voedsel, zodat als ze terugkwamen, ze erg vermagerd waren. Dit diende ook als voorbeeld (afschrikmiddel) voor anderen. Joden kregen van dat alles de schuld. Volgens de Duitsers, waren zij de schuld van de crisisjaren. Joden werden gedeporteerd. Niemand wist toen waarheen ze gingen. De kranten schreven dat ze naar werkkampen moesten. Twijfels rezen hierover. Later bleek dat het vernietigingskampen waren. Als je de krant las, won Duitsland op alle fronten. Dat was de eerste jaren zo. Stand houden was moeilijker. Naarmate de jaren verstreken, werden de Duitsers op alle fronten teruggedrongen.
De geallieerde legers waren in opkomst en waren gevaarlijke tijden. De geallieerden rukten van alle kanten op. Maar de Duitsers gaven niet op en er werd overal hevig gevochten. Het einde van de oorlog kwam in zicht, maar niet zonder gevolgen.

’s Nachts hoorde je Engelse vliegtuigen, ze vlogen heel hoog. Maar wij kenden op gehoor, het verschil in geluid van de Duitse en Engelse vliegtuigen. Dikwijls waren er gevechten in de lucht. Dat was zeer beangstigend. We kwamen uit bed en zagen de brandende vliegtuigen in de lucht, net zolang totdat ze naar beneden vielen. Je wist nooit waar die neerkwamen. In stilte bad je voor de inzittenden. Of de slachtoffers nu Duits of Engels waren, het waren mensen, die levend verbrandde. Je hoopte dat ze met een parachute levend beneden kwamen. Soms hoorde je waar ze waren neergekomen. Als het Duitse vliegtuigen waren, mocht niemand in de buurt komen. Ze werden zo snel mogelijk opgeruimd. Kijkers werden niet geduld. De Duitsers wilden niet toegeven, dat ze verliezen leden.

Als er een Engels vliegtuig of later ook een Amerikaans vliegtuig neerkwam, ging de ondergrondse beweging van het verzet (daar was ook Jan van Bokhoven bij) op zoek, naar mogelijk een overlevende, die met hun parachute mogelijk het vliegtuig hadden kunnen verlaten. Natuurlijk moest het verzet er snel bij zijn, om de Duitsers voor te blijven. Daarom werkte het verzet in hun eigen vertrouwde omgeving en hadden zodoende voorsprong. Als zij overlevende vliegeniers vonden, werden die in hun bekende en dichtstbijzijnde onderduikadres ondergebracht. Waren er gewonden, dan werden die zo snel mogelijk overgebracht naar het Lidwina-ziekenhuis. Daar werden zij door de zusters op de tuberculose afdeling verzorgd. Tuberculose was in die tijd een besmettelijke ziekte. Ook werden door de zusters, Duitse gewonden in het Lidwina-ziekenhuis verzorgd, maar de Duitsers meden de tuberculoseafdeling. Hiermede hebben de zusters en de ‘ondergrondse’ goed werk geleverd, echter met gevaar van eigen leven. God was hen nabij.

In de vijf oorlogsjaren waren hier geen soldaten gelegerd. Wel waren de soldaten al die vijf jaar in Sint Oedenrode, Sint Michielsgestel en ’s Hertogenbosch. Alleen eind 1944 hadden Duitse soldaten een deel van het Moederhuis Pastoor van Erpstraat, het klooster van de zusters gevorderd. Inmiddels was ik van een speels naïef meisje uitgegroeid naar de volwassenheid, een jonge vrouw en een stuk serieuzer geworden. De laatste jaren hadden de mooiste jaren van mijn leven moeten zijn. De belemmeringen die er in die tijd waren opgelegd door de maatschappij en kerk (met de ogen van nu), werden door de bezetting nog verergerd. Door de bezetting moest je opletten wat je zei, wie wist waren er stille verraders. Clubverbanden waren opgeheven, zodat ons vermaak thuis gezocht moest worden. Met muziek, als er een radio was en de vele dansorkesten moesten we ons vermaken. Dansmuziek was toen in. Maar geen dansmuziek in een dorp, in Schijndel ook niet, dat mocht niet. De pastoor en de burgemeester hielden dat tegen. Men was er nog niet aan toe, je ouders dus ook niet. Ze hielden bloei en vooruitgang tegen. Kasteleins en orkesten waren er genoeg en die wilden ook wel wat verdienen. We waren jong en wilden wel wat ontspanning hebben. In Schijndel waren met ons eigen volk bij elkaar. Maar enkelen gingen naar de stad, daar waren gezellige cafés met dansorkest en een dansvloer. Voor de meesten was dat niet weggelegd. Als de gelegenheid zich voordeed, dan zetten wij de tafels en stoelen in huis opzij. We dansten dan op de cocosmatten van het ene vertrek naar het andere. Muziek van orkesten waren regelmatig op de radio te horen waren. Mijn broers en zussen hadden allemaal dansles gehad in de ‘Drie Zwaantjes’ in Sint Michielsgestel. Ik was te jong, maar leerde van mijn broers en zussen dansen. De pret duurde niet lang. Het bevel kwam, de radio’s in te leveren. Mijn broer en zus, Janus en Anna, hadden het idee om de radio in een ton te verstoppen, om beschadiging te voorkomen en verstopten deze op de balken onder het hooi in de schuur.

Martina Wagner Bijnen, ouders Antoon en Maria Bijnen - van der Heijden.

Moeder en de rest van het gezin wisten niet waar de radio was gebleven en moeder bestierf het van angst. Ze kon er ’s nachts niet van slapen, want regelmatig stond er in de krant: ‘Bij niet opvolgen van het bevel tot inleveren van radio’s, stond de doodstraf’. Dat was de radio toch ook weer niet waard. Dus de radio werd ingeleverd. Weg muziek en ons laatste pleziertje.

Werken bleef nog over en voortaan van ’s morgens 7 tot 12 uur, dan pauze en vervolgens van ’s middags van 1 tot 6 uur. Bijna de klok rond! Eerder waren de werktijden van 8 tot 12 uur en van 1 tot half 6. Moeder was alleen thuis, zij zorgde voor het eten, voor de varkens en de kippen. ’s Middags kwamen we alle zes thuis voor de warme maaltijd, ’s avond om 6 uur was er een broodmaaltijd. Soms hadden we meer honger dan brood. In die tijd was er meer regelmaat in het gezin. Het samen zijn, samen eten wat de pot schafte. Het geluk van een hecht gezin. Als je iets had gehoord, werd dat vertrouwelijk aan tafel besproken. Buitenshuis moest je voorzichtig zijn iets te zeggen, er waren immers ook verraders en de NSB’ers. Er gebeurde zoveel. Dus beval moeder: ‘Mond dicht en bemoei je nergens mee’. Mijn moeder stond alleen met al haar zorgen. Mijn vader was een maand voor mijn geboorte gestorven aan kanker. Echt honger hebben we niet geleden. We hadden zelf naast het buurtwinkeltje een (landbouw) boerenbedrijfje, niet groot, daarom was er weinig controle over. We probeerden ons op allerlei manieren te behelpen en we werden daardoor ook vindingrijk.

Na verloop van tijd bleef mijn oudste zus Mien thuis om moeder te helpen met het eten, de bonnenadministratie, het was-, naai- en strijkwerk. Voorheen moesten we dat nog samen doen in de avonduren. Mijn oudste zus Mien had naaien geleerd en er werd alles aan elkaar gelapt, om het zo maar eens uit te drukken. Je was in de groei-jaren en de kleren werden te strak of te klein, maar de vindingrijkheid groeide. Mijn oudste zus kreeg verkering en als haar vriend (Piet Cooijmans) er was, wist die altijd sterke verhalen te vertellen. Over de gruwelijkheden die in de kampen plaatsvonden met de Joden. Ik geloofde hem niet. Ik dacht, hij is een zwetser. Het kon toch niet waar zijn dat mensen, andere mensen iets gruwelijks aandeden. Het bleek na de bevrijding maar al te waar te zijn.

De bevrijding[bewerken | brontekst bewerken]

Op een dag, het was september 1944, ik was inmiddels 19 jaar geworden hoorden we een groot aantal vliegtuigen aankomen. Ze waren te zien richting Son, Breugel en Nijnsel. In de verte zag ik parachutisten dalen. Ik klom via een hek op het platte dak van de fietsenstalling, die behoorde bij het patronaat, waar ik tegenover woonde. Het was een schouwspel dat ik nog niet eerder gezien had. Het ging snel door me heen, dat dit met de bevrijding te maken had. De parachutisten bleven dalen. Ik bleef kijken, totdat de plaatselijke politie mij gebood om van het dak te komen, voor mijn eigen veiligheid. De parachutisten bleken gedaald te zijn bij Son en Nijnsel. Dat was het begin van de bevrijding. Het zou nog zes weken duren, voordat Schijndel werd bevrijd. Overdag liepen de Duitse soldaten gewapend door de straten met hun met ijzer beslagen schoenen. ’s Nachts hoorde je - keek je stiekem door de ramen- en zag je soldaten met andere uniformen en zachte lopende schoenen, ontdekte mijn zus Anna. Zij vermoedde dat dit onze bevrijders waren. Het waren Amerikanen, die op verkenning waren, bleek later. Ze schuilden achter bomen, om van daaruit de Kerkstraat in te kijken of ze veilig verder konden. Maar steeds trokken ze zich weer terug. We waren vermoeid -maar gerust- omdat het geen Duitsers waren en gingen weer een paar uur slapen. ’s Morgens zagen we teleurgesteld weer Duitsers lopen. Overdag was het verder rustig, maar ’s nachts vielen er granaten, Dat was angstig. We sliepen beneden op de vloer. We hadden onze kleren aan, voor het geval we moesten vluchten. Soms sliepen we in de kelder of in de kelder van het patronaat. Je wist niet waar je veilig was. Hier en daar sloegen granaten in en Jansen de Wit stond in brand.

De laatste zes weken lag Schijndel in de frontlinie. In die weken moesten wij ons huis verlaten, want zo zeiden de soldaten, het zou gevaarlijk kunnen worden. Naast ons huis werd een afweergeschut geplaatst, want in de kerktoren was een uitkijkpost. Gevaarlijk dus. De Duitsers bevolen ons te vertrekken, want het zou gevaarlijk worden. De Duitsers namen intrek in ons huis. Mijn ene broer Janus, bleef in huis (om het huis te beschermen), samen met de Duitsers. Hij gaf hun te eten van wat er nog over was gebleven. Dat was dan ook de reden dat hij mocht blijven. De vriend van mijn zus, ze had verkering met Piet Cooijmans, nam ons mee naar Sint Michielsgestel. Te voet en met een volgeladen kruiwagen vertrokken we naar Sint Michielsgestel. We kregen onderdak bij de familie Cooijmans. Een van mijn zussen ging op de fiets, maar die werd onderweg in beslag genomen door een Duitse soldaat. In Gestel werden we goed ontvangen. We waren dus evacués! Ik probeerde mijn steentje bij te dragen, door te helpen in het huishouden. Ze hadden veel kapotte sokken, die zou ik wel stoppen, dat kon ik goed. Ze hadden geen stopgaren. Ik zocht de slechtste sok uit, waar de boord nog goed van was en trok deze voorzichtig uit. Wond het garen om een plankje, dan in het water en wat later weer gedroogd -dan waren de kronkels eruit- prima stopgaren opleverde. ’s Morgens ging ik naar een boer om melk te kopen. Ik moest langs het seminarie, waar de Duitsers lagen en elke dag kwam ik met mijn kan daarlangs. Ze hinderden mij niet. Ik ben ook nooit op het idee gekomen om het te verbergen, dat ik melk haalde. Eigenlijk mocht het niet -het was zwarte handel- , maar de Duitsers hadden andere zorgen. De vader van mijn zus haar vriend, Jos Cooijmans, was slager. Hier en daar was wel eens een beest gewond of doodgeschoten, die de Duitsers vorderden van de boeren. Jos werd steeds gevraagd om te slachten. De beloning was altijd vlees. We hebben in die weken lekker gegeten. Ook in Gestel was intussen de rust verdreven. Er vielen granaten en er werden schuilkelders gegraven. We hielden ons daar ook wel eens schuil in uitgegraven ‘kelders’, afgedekt met planken en zand. De vader (Jos) van Piet Cooijmans had daarin aan weerszijde banken gemaakt. Vanwege de angst zat ik vaak als eerste in de kelder. Door de te kleine ruimte met zoveel mensen, had ik wel eens zuurstofgebrek, dus er toch maar uit. De buurman, een kapper, nam mij mee naar zijn huis. Hij had een grote kelder, waar zowat de hele buurt in zat. Op ’n avond moest ik de rozenkrans voorbidden. Maar daar had ik geen kaas van gegeten. Ik kende de mysteries niet! Ik brouwde er maar wat van. Oudere vrouwen keken mij boos aan en vonden het een schande, maar ze kwamen me niet te hulp. Thuis bad mijn moeder voor en wij kinderen baden na, met onze gedachten ergens anders, want anders duurde het te lang. ’s Morgens was het weer rustig en we gingen met de familie naar de kerk, om voor de vrede te bidden en om onze tijd door te komen.

Op een morgen kwamen we uit de kerk en waren er Duitsers, die meisjes oppikten om voor de soldaten aan het front –dat was dus Schijndel- aardappelen te schillen. Schijndel lag in de frontlijn. Mijn moeder beweerde dat ik geen aardappelen kon schillen. Dat had ik nooit gedaan, zei ze, en dat was inderdaad waar. Dat zullen we haar dan wel leren, was het antwoord en ik werd verzocht in zijn auto te stappen. Daar was mijn trots te groot voor. Ik beloofde vrijwillig te komen naar een café-restaurant tegenover ongeveer de Ruwenberg. En dat deed ik ook. Er zaten al een stel meisjes te schillen. We mochten ’s middags blijven eten. Heel de voormiddag had ik aardappelen af zitten snijden met een tafelmes. Schillen kon ik het niet noemen. Toen ik vroeg of ik naar mijn evacueer adres mocht om te gaan eten, mocht dat niet. Maar ik gaf aan dat die mensen daar op mij wachten en dat het van mijn kant onbeleefd zou zijn, als ik niet kwam. Toen kreeg ik toestemming om te gaan, maar moest wel beloven dat ik na het eten weer terug kwam. Dat beloofde ik. Ik ben niet meer teruggegaan. Ze kenden mijn evacueeradres niet, er was dus geen risico. Later hoorde ik dat de andere meisjes ook daags daarna vrijwillig waren gegaan. Ze werden beloond met kousen en sokken, die de Duitsers bij Jansen de Wit gestolen hadden. Na een paar spannende nachten was Schijndel en ook Gestel bevrijd. In oktober 1944 was Schijndel bevrijd en ik wilde zo snel mogelijk weer naar huis. In Schijndel aangekomen lag het grootste gedeelte van Schijndel in puin.

Van ons huis was alleen de gehele achtergevel weggeslagen. De keuken was één puinhoop. We hadden geen pan meer om te koken. Ik ging Schijndel verkennen. Het was een grijze, stoffige, rokerige puinhoop en ook de lucht was grauwgrijs. Er waren ongeveer 80 slachtoffers onder de burgerbevolking, mensen die je allemaal goed gekend had. Bij die families was veel verdriet ondanks dat ze bevrijd waren. Het gevoel dat we bevrijd waren gaf ons rust ondanks alle puinhopen. Ons gezin was weer herenigd en we voelden de vrijheid. En moeder zei: Gelukkig leven we allemaal nog! Daarop volgde de opruiming van het puin en de wederopbouw. De hele bevolking werkte mee om het leven weer op orde te krijgen. Verbeteringen traden op tot op de dag van vandaag.

Bronnen, noten en/of referenties
  1. Heemblad Rond die Cluse 20e jaargang nummer 2 bladzijden 9 tot en met 14