Welkom op Schijndelwiki - de encyclopedie voor Schijndel

U kunt ons steunen door lid van de Heemkundekring Schijndel te worden.

Klik HIER om lid te worden

Iedere dinsdagochtend zijn wij tussen 10 en 12 uur in de heemkamer: Cultureel Centrum 't Spectrum, Steeg 9 g, Schijndel.

Landbouwgrond in overvloed: verschil tussen versies

Uit Schijndelwiki
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
kGeen bewerkingssamenvatting
Regel 1: Regel 1:
=== '''Schijndel een agrarische gemeenschap bij uitstek''' ===  
=== '''Schijndel een agrarische gemeenschap bij uitstek''' ===  


Van oudsher is Schijndel een agrarische gemeenschap. Rond het oude centrum, waar vooral de herbergen, brouwerijen en ambachtelijke bedrijfjes lagen, strekten zich de akkercomplexen uit die hier en daar onderbroken werden door weilanden. In de gehuchten zien we hetzelfde verschijnsel terug. Rondom enkele [pacht]hoeven ligt een wat grotere gehuchtakker, vaak voor gemeenschappelijk gebruik, af en toe onderbroken door kwalitatief goede weilanden. Vanaf de middeleeuwen waren die afzonderlijke gehuchtjes als [[Schoot]], [[Lieseind]], [[Hermalen]], [[Heuvel]], [[Bogaard]], [[Houterd]] enzovoorts kleine agrarische gemeenschappen. Rondom de boerderij lagen de bijgebouwen voor karren en landbouwgereedschap, een bleekveld om de was te bleken, een moestuin en/of boomgaard, een bakhuisje of hopest, een wei voor het vee. Meer naar de beekdalen toe trof men lager gelegen complexen met hooilanden aan, aangeduid met broekgronden, die vaak onder water stonden in de wintermaanden. Wateroverlast heeft de Schijndelse boeren en ook die in de omgeving lang parten gespeeld. Pas vanaf de eerste helft van de vorige eeuw ontstond waterschap de Aa en kreeg men meer vat op die waterhuishouding. Door aankoop van woeste gronden, soms van hogerhand sterk gestimuleerd, werd steeds meer land in cultuur gebracht en groeide het landbouwarsenaal. Op de oude heidegebieden zoals de [[Rooiseheide]], de Schijndelseheide, het Holderheike bij [[de Kuilen]] en [[Vogelenzang]] en het [[Wijboschbroek]], kon men schapen en runderen weiden en haalde men er het strooisel voor de potstal, waar de koeienmest een belangrijk onderdeel vormde voor het landbouwbedrijf. De overwegend schrale zandgronden konden immers alleen maar gedijen door er veel mest over uit te strooien. Een ander belangrijk middel van bestaan was de [[houtteelt]]. Schijndel is van oudsher een dorp met een grote houtrijkdom. Met de zelf bereide kaas en boter probeerde men bovendien op de weekmarkten in de regio nog wat extra inkomsten te vergaren. Anderen wisten via de bijenteelt en de hopteelt het nodige bij te verdienen. Dat is het ‘oude beeld’ van onze landbouw. Aan de moderne agrarische bedrijven van de 21e eeuw met hun computergestuurde bedrijfsprocessen en versnelde mechanisatie komt geen trekpaard of trekos meer te pas, die gaan heel anders te werk. Maar toch neemt hun aantal zienderogen af, ook in Schijndel.
Van oudsher is Schijndel een agrarische gemeenschap. Rond het oude centrum, waar vooral de [[herbergen]], brouwerijen en ambachtelijke bedrijfjes lagen, strekten zich de akkercomplexen uit die hier en daar onderbroken werden door weilanden. In de gehuchten zien we hetzelfde verschijnsel terug. Rondom enkele [pacht]hoeven ligt een wat grotere gehuchtakker, vaak voor gemeenschappelijk gebruik, af en toe onderbroken door kwalitatief goede weilanden. Vanaf de middeleeuwen waren die afzonderlijke gehuchtjes als [[Schoot]], [[Lieseind]], [[Hermalen]], [[Heuvel]], [[Bogaard]], [[Houterd]] enzovoorts kleine agrarische gemeenschappen. Rondom de boerderij lagen de bijgebouwen voor karren en landbouwgereedschap, een bleekveld om de was te bleken, een moestuin en/of boomgaard, een bakhuisje of hopest, een wei voor het vee. Meer naar de beekdalen toe trof men lager gelegen complexen met hooilanden aan, aangeduid met broekgronden, die vaak onder water stonden in de wintermaanden. Wateroverlast heeft de Schijndelse boeren en ook die in de omgeving lang parten gespeeld. Pas vanaf de eerste helft van de vorige eeuw ontstond waterschap de Aa en kreeg men meer vat op die waterhuishouding. Door aankoop van woeste gronden, soms van hogerhand sterk gestimuleerd, werd steeds meer land in cultuur gebracht en groeide het landbouwarsenaal. Op de oude heidegebieden zoals de [[Rooiseheide]], de Schijndelseheide, het Holderheike bij [[de Kuilen]] en [[Vogelenzang]] en het [[Wijboschbroek]], kon men schapen en runderen weiden en haalde men er het strooisel voor de potstal, waar de koeienmest een belangrijk onderdeel vormde voor het landbouwbedrijf. De overwegend schrale zandgronden konden immers alleen maar gedijen door er veel mest over uit te strooien. Een  
ander belangrijk middel van bestaan was de [[houtteelt]]. Schijndel is van oudsher een dorp met een grote houtrijkdom. Met de zelf bereide kaas en boter probeerde men bovendien op de weekmarkten in de regio nog wat extra inkomsten te vergaren. Anderen wisten via de bijenteelt en de hopteelt het nodige bij te verdienen. Dat is het ‘oude beeld’ van onze landbouw. Aan de moderne agrarische bedrijven van de 21e eeuw met hun computergestuurde bedrijfsprocessen en versnelde mechanisatie komt geen trekpaard of trekos meer te pas, die gaan heel anders te werk. Maar toch neemt hun aantal zienderogen af, ook in Schijndel.


=== '''Misoogsten en veepest in het verleden''' ===  
=== '''Misoogsten en veepest in het verleden''' ===  

Versie van 8 apr 2020 23:32

Schijndel een agrarische gemeenschap bij uitstek

Van oudsher is Schijndel een agrarische gemeenschap. Rond het oude centrum, waar vooral de herbergen, brouwerijen en ambachtelijke bedrijfjes lagen, strekten zich de akkercomplexen uit die hier en daar onderbroken werden door weilanden. In de gehuchten zien we hetzelfde verschijnsel terug. Rondom enkele [pacht]hoeven ligt een wat grotere gehuchtakker, vaak voor gemeenschappelijk gebruik, af en toe onderbroken door kwalitatief goede weilanden. Vanaf de middeleeuwen waren die afzonderlijke gehuchtjes als Schoot, Lieseind, Hermalen, Heuvel, Bogaard, Houterd enzovoorts kleine agrarische gemeenschappen. Rondom de boerderij lagen de bijgebouwen voor karren en landbouwgereedschap, een bleekveld om de was te bleken, een moestuin en/of boomgaard, een bakhuisje of hopest, een wei voor het vee. Meer naar de beekdalen toe trof men lager gelegen complexen met hooilanden aan, aangeduid met broekgronden, die vaak onder water stonden in de wintermaanden. Wateroverlast heeft de Schijndelse boeren en ook die in de omgeving lang parten gespeeld. Pas vanaf de eerste helft van de vorige eeuw ontstond waterschap de Aa en kreeg men meer vat op die waterhuishouding. Door aankoop van woeste gronden, soms van hogerhand sterk gestimuleerd, werd steeds meer land in cultuur gebracht en groeide het landbouwarsenaal. Op de oude heidegebieden zoals de Rooiseheide, de Schijndelseheide, het Holderheike bij de Kuilen en Vogelenzang en het Wijboschbroek, kon men schapen en runderen weiden en haalde men er het strooisel voor de potstal, waar de koeienmest een belangrijk onderdeel vormde voor het landbouwbedrijf. De overwegend schrale zandgronden konden immers alleen maar gedijen door er veel mest over uit te strooien. Een ander belangrijk middel van bestaan was de houtteelt. Schijndel is van oudsher een dorp met een grote houtrijkdom. Met de zelf bereide kaas en boter probeerde men bovendien op de weekmarkten in de regio nog wat extra inkomsten te vergaren. Anderen wisten via de bijenteelt en de hopteelt het nodige bij te verdienen. Dat is het ‘oude beeld’ van onze landbouw. Aan de moderne agrarische bedrijven van de 21e eeuw met hun computergestuurde bedrijfsprocessen en versnelde mechanisatie komt geen trekpaard of trekos meer te pas, die gaan heel anders te werk. Maar toch neemt hun aantal zienderogen af, ook in Schijndel.

Misoogsten en veepest in het verleden

Natuurlijk is het binnen het landbouwbedrijf niet altijd rozengeur en maneschijn geweest. Bedreigingen van buitenaf konden soms bijzonder nare gevolgen hebben. De archieven staan er vol van. Barre weersomstandigheden, voortdurende wateroverlast, verzengende hitte in topzomers, extreme droogte, het was allesbehalve gunstig voor de landbouwgewassen. Een deel van de oogst ging dan ook vaak verloren. De Schijndelse bevolking richtte zich nogal eens tot de Theologische Faculteit in Leuven om clementie om niet in aanmerking te hoeven komen voor het afstaan van de tienden op haar akkers vanwege een mislukte oogst. Ook diende ze bij de Raad van State een smeekschrift in om vrijgesteld te worden van bepaalde belastingen, omdat bv. door enorme hagelbuien de gewassen ‘door verderf’ op het veld niet meer geoogst konden worden. Dat waren natuurrampen van het ergste soort die voor de vaak kleine landbouwbedrijfjes een enorme schadepost betekenden. Een volgende calamiteit was een besmettelijke ziekte onder het vee, de rundveepest. Ter illustratie enige 18e-eeuwse voorbeelden. Op het moment van uitbreken vaardigde de overheid meestal meteen een publicatie uit. In het Schijndelse archief is een schoolvoorbeeld te vinden uit 1732. In maart van dat jaar wordt geconstateerd dat de ziekte zich heeft geopenbaard en zichtbaar is ‘aan een bladder op de tongh van de paarden of rundvee’. Men wordt verzocht iemand aan te stellen die dagelijks alle stallen bezoekt, de tongen van paarden en rundvee inspecteert en de eigenaars een boekje overhandigt met de nodige voorschriften ter remedie van de kwaal. Voor hen die niet konden lezen of schrijven zal dit wel op een of andere manier mondeling zijn toegelicht. In 1740 luidt het Schijndelse dorpsbestuur de noodklok. Van de 1570 runderen zijn er sinds januari al 145 van honger en gebrek gestorven, van de 131 schapen zijn er toen 98 door de veepest getroffen en van de 245 paarden zijn er 38 ten prooi gevallen aan de besmettelijke veeziekte. Goed vijf jaar later spreekt de president-schepen Dobbelsteens over nieuwe ‘besmettelijke siektens onder het rundvee’. In geval van een besmettelijke rundveeziekte luidt de verordening, dat de dieren onmiddellijk moeten worden afgemaakt en de kadavers op een afstand van 100 ellen (ca. 70 meter) van het woonhuis moeten worden begraven op een diepte van ca. één el (ca. 70 cm). Een destructor zoals in Son kende men niet! Deze paar vermeldingen zijn vermoedelijk maar een topje van de ijsberg. Men kan zich voorstellen wat dit voor ellende teweeg bracht op de landbouwbedrijfjes van toen.

Perceelsnamen en landbouwverleden

Dankzij de studie van de Schijndelse historische perceelsnamen, zoals die zijn opgenomen in de publicatie ‘Het Schijndelse landschap’ uit 2003, weten we dat er onder de ruim 2800 veldnamen heel veel bij zijn, die verwijzen naar dit landbouwverleden. Tegenwoordig gebruikt men die namen niet meer. In het kader van dit ‘historisch vademecum’ is een korte uitweiding rond dit thema op z’n plaats. Ter illustratie de veldnamen die rechtstreeks te maken hebben met de landbouwproducten en soms al eeuwenlang bekend zijn zoals d’n Beethof [1546], d’n Boonakker [1411], de Gersthoeve [1320], het Gerstland [1385], het Haverveld [1694], d’n Hopakker [1534], de Zwarte Hopakker [1642], de Klaverdries [1899], d’n Oliestemper [1320], de Raaphof [1388], de Spurrieakker [1549] en het Vlasstukske [1410]. Daarnaast komt men echter ook verwijzingen tegen naar bv. vroegere grondeigenaren zoals de Armen in het Armenbraakske [1779], de Baselaars in de Baselaarshoef [1647], de Begijnen in de Begijnenbeemd [1431] of namen die ons iets vertellen over het soort grond of bodemkwaliteit, specifieke benamingen voor akkers en weilanden, waterloopjes, allerlei diernamen, aanduidingen over de begroeiing of vegetatie op de landerijen, perceelsvormen en perceelsligging, gebouwafhankelijke namen betrekking hebbend op kerk, kapel, molen, pastorie, schoolhuis e.d., benamingen die in verband staan met de infrastructuur in het dorp zoals verbindingswegen, verdedigingswerken, grensligging van percelen, pleinen, bijzondere oriëntatiepunten en tenslotte namen die ontstaan zijn op basis van het aangetroffen reliëf in het landschap ofwel de hoge en lage gedeelten daarin. Kortom, achter die perceelsnamen gaat dus een pracht stuk dorpsgeschiedenis schuil!

De verdeling van de grond

Een groot nadeel bij de oude landbouwbedrijven was de grote versnippering van de landerijen waarover men kon beschikken. Een klein deel van de beschikbare grond lag dicht tegen de boerderij aan, maar de meeste akkers, wei- en hooilanden, vaak op grote afstand. Economisch was het bepaald niet. Men moest soms met paard en kar behoorlijke afstanden overbruggen. Uit de 19e eeuw zijn wat statistieken bekend die enig inzicht geven in de samenstelling van het totale grondoppervlak en daarnaast bestaan er nog gemeenteverslagen waaruit men veel details over het grondgebruik kan aflezen. In 1865 bestaat Schijndel uit 4758 bunders of hectaren grond, waarvan bouw- of akkerland [1890] bunders, wei- en hooiland [840], tarwe- en tuingrond [435], woeste grond [520], bossen [695]. Deze laatste worden onderverdeeld in opgaande bomen [300], rijs- en hakhout [320] en dennenbossen [75], hakhout of schaarhout of geriefhout rond akkers en weilanden [270]. Verder is er water in waterlopen, vennen e.d. [48] en zijn er wegen, pleinen en dijken [172], grond bebouwd met huizen [42], boomgaarden [13] en tenslotte siertuinen [3]. Kijken we naar de veldvruchten die destijds werden verbouwd, dan geeft dat het volgende beeld. Rogge, haver en aardappelen voeren overduidelijk de boventoon en daarnaast tarwe, gerst, boekweit, erwten, bonen, hennep, winterkoolzaad, zomerkoolzaad, vlas, klaver, spurrie, hop en fruitbomen.

Ruilverkavelingsoperaties

De mechanisatie in de landbouw heeft geleid tot ingegrepen in het landschap. Het kleinschalige coulissenlandschap van de Meierij is na de Tweede Wereldoorlog van gedaante veranderd. De verstedelijking en binnen Schijndel de bouw van woonwijken zoals De Beemd, Plein, Grevekeur, Hulzebraak, heeft de oude akkercomplexen doen verdwijnen. De landbouw is veelal verschoven naar de ’jongere gronden’. De waterhuishouding werd wel sterk verbeterd. Door ruilverkaveling- en landinrichtingsoperaties is de economische ligging van de landbouwgronden er op vooruitgegaan. Het cultuurlandlandschap is daardoor wel drastisch gewijzigd. Slecht ontwaterde gebieden werden drooggelegd en ontsloten. De slechtste gronden reserveerde men voor natuurgebieden. Oude bolle akkers werden geëgaliseerd en kwamen onder de bebouwing te liggen. Kleine perceeltjes gingen op in grote perceelsblokken. Zandwegen en modderige steegjes werden verhard. De koren- en roggevelden werden verdrongen door de maïscultuur. Recente ruilverkavelingen zijn die onder Smaldonk [1938-1953], het oude militaire vliegveld Eerde [1948], de Leijgraaf [1958-1978], het Lieseind [19671971] en natuurlijk de landinrichtingsoperatie plan Schijndel-Sint Oedenrode eind 20e en begin 21e eeuw.