Welkom op Schijndelwiki - de encyclopedie voor Schijndel

U kunt ons steunen door lid van de Heemkundekring Schijndel te worden.

Klik HIER om lid te worden

Iedere dinsdagochtend zijn wij tussen 10 en 12 uur in de heemkamer: Cultureel Centrum 't Spectrum, Steeg 9 g, Schijndel.

Klompen, klinkers, kaarsen en bomen

Uit Schijndelwiki
Versie door Hvdbrand (overleg | bijdragen) op 29 mrt 2020 om 12:49 (Nieuwe pagina aangemaakt met '=== '''Klompenmakers en reepmakers''' === Met de komst van de Canadese populier neemt in Schijndel, net zo- als in Liempde en Sint-Oedenrode, het aantal klompenmak...')
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Klompenmakers en reepmakers

Met de komst van de Canadese populier neemt in Schijndel, net zo- als in Liempde en Sint-Oedenrode, het aantal klompenmakers duidelijk toe. De concurrentie vanuit België was overigens halverwege de 19e eeuw niet gering omdat de Belgen hier hun klompen tegen een lagere prijs wisten te verkopen. In 1854 telt Schijndel 13 klompenmakerijen met 60 knechten in dienst. Precies 25 jaren later zijn er al 35. In de periode 1923-1929 groeit hun aantal tot 64. In 1923 bestaan er al twee klompenfabrieken nl. die van Oerlemans en Steenbakkers. Een doorsnee canadapopulier, met een normale lengte van 15 tot 20 meter, levert ca. 1 m3 hout, waar men ongeveer zo’n 60 klompen uit haalde. Het type klomp kon variëren want er waren mansklompen, vrouwsklompen, vijftienders, drielingen, elfkes en halfklompen. Een ander ambacht is dat van de reepmakers of hoepelmakers, in het Schijndels dialect beter bekend als ‘ripsnijer’. Voor die hoepels gebruikte men het op de Schijndelse griendgronden groeiende wilgenhout dat men op een bepaald moment ging ontdoen van de bast het zgn. ‘blekken’. Vooral de rechte takken van de snelgroeiende katwilg waren hiervoor in trek. Deze stokken werden geschild, in de zon gebleekt en met een trekmes op lengte gesneden door de reepsnijder. De repen werden, eenmaal in bussels gebonden, vooral afgezet bij de Belgische en Pruisische kuipers, die deze repen gebruikten voor het afwerken van hun tonnen en vaten. In 1859 telde Schijndel 30 van die bedrijven en in 1929 was het aantal gegroeid tot 52. Veel reephout werd ook gebruikt bij het maken van zinkstukken ter versterking van de zeeweringen.