Welkom op Schijndelwiki - de encyclopedie voor Schijndel

U kunt ons steunen door lid van de Heemkundekring Schijndel te worden.

Klik HIER om lid te worden

Iedere dinsdagochtend zijn wij tussen 10 en 12 uur in de heemkamer: Cultureel Centrum 't Spectrum, Steeg 9 g, Schijndel.

Hopteelt

Uit Schijndelwiki
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

De oudste hopvermeldingen[bewerken | brontekst bewerken]

Bij hop kan men onderscheid maken tussen de wilde hop en de cultuurplant. De wilde hop is al bekend uit stuifmeel- en pollenanalyses bij archeologische vondsten, onder andere in de Peel en in de Moerkuilen onder Sint-Oedenrode, die teruggaan tot enige duizenden jaren voor onze jaartelling. De cultuurplant is sporadisch bekend vanuit de 8e eeuw, waar met name grote kloosterstichtingen in hun kloostertuinen hop hebben verbouwd. Primair was het de kloosterlingen te doen om de geneeskrachtige werking van deze plant. Men spreekt in die periode over ‘humularia’ of hoptuinen. In een heel oud kruidenboek wordt over de werking van de hopplant beschreven, hoe die een positieve invloed heeft op verstoppingen in lever, milt en nieren. Hop bevordert het urineren en heeft een zuiverende werking op het bloed. Sap van hoppekruid zou de stoelgang extra prikkelen. Ook schijnt hop uitwendig gebruikt te zijn in de vorm van zalfjes bij gezwellen, eczeem en slecht helende wonden. In vroeger tijden zouden zelfs ‘hopkussens’ in zwang geweest te zijn als hoofdkussens gevuld met hopbellen, waardoor slapeloosheid voorkomen kon worden, omdat er een kalmerende werking van uit schijnt te gaan. Maar men ontdekte ook de grote waarde van de hop bij het brouwproces van bier, vandaar dat men sprak van hoppebier.

Vanouds een bloeiend hopteeltcentrum[bewerken | brontekst bewerken]

Wanneer de hopteelt in Schijndel is geïntroduceerd is niet exact bekend. Vanuit Berlicum weten we dat daar al in 1342 in het gehucht Hasselt sprake is van een hopakker. Schijndel volgt in 1400 met een pachtcontract van een grote hoeve waar een van de pachtcondities is de levering van 2020 hopstaken. De hop gaat op een bepaald moment de bekende ‘gagel’ vervangen. Gagel was in de middeleeuwen een bitter kruid dat in het kruidenmengsel ‘gruit’ voor het brouwen van bier gebruikt werd. Een oude veldnaam als ‘het Gagelveld’ is een duidelijke verwijzing voor het vroegere gebruik van gagel. Langzamerhand neemt vanuit Schijndel de handel in hop toe, tot zelfs over de Noordzee heen. De Schijndelse hopteelt vinden we terug in perceelsnamen als Hopland, Hopakker en tegenwoordig kennen we de Hopstraat, Hopstamper, het Hopbelpad, het Hopstakenpad en het Hopveld in een omgeving waar ook nog enkele straten ons herinneren aan de bierbrouwerij en het brouwproces. Dat Schijndelaren in de regio bekend staan als ‘hopbellen’ is dus min of meer historisch bepaald. Die naamgeving bestaat mogelijk nog niet zo lang, want in een scheldprocessie van zowat en eeuw geleden werden ze niet ‘Hopbellen’ maar ‘Bokken’ genoemd. Eeuwenlang is de hopteelt een continue bron van inkomsten geweest. Binnen het dorp kent men sinds 1755 twee hopwagen, waar onder bepaalde condities alle hop gewogen diende te worden. De hopmeester stond borg voor de hopkeuring en de kwaliteit van de aangeleverde hop. Als men bedenkt dat er in de 18e eeuw over het hele dorp verspreid ruim 100.000 hopkuilen lagen, dan is het duidelijk dat de hopteelt sterk vertegenwoordigd was naast het gewone landbouwbedrijf.

Hopkuilen te Schijndel in 1775[bewerken | brontekst bewerken]

  • 8e klamp “Liessent” 12.570 hopkuilen toebehorend aan 27 hoptelers
  • 9e klamp “Oliemeule” 6.285 hopkuilen verdeeld over 18 hoptelers
  • 11e klamp “Wijkamp” 1.385 hopkuilen over 4 hoptelers
  • 12e klamp “Greevekuer” 11.267 hopkuilen in gebruik bij 28 hoptelers
  • 23e klamp "De Beemd" 9.519 hopkuilen in gebruik bij 29 hoptelers

Met een klamp werd in die tijd waarschijnlijk het gebied aangegeven.

Wat is een hopkuil?[bewerken | brontekst bewerken]

Een 'hopkuil' is een vierkant stuk grond, iets groter dan een vierkante meter, waarop in de hoeken vier, circa drie tot zes meter hoge palen staan. Lange zijn vaak aan de top samengebonden, kortere kunnen ook alleen staan. De hopranken groeien tegen deze palen op. De velden waarop deze constructies zijn geplaatst worden staakvelden genoemd. Een hopkuil wordt omgeven door een aarden walletje, bedoeld om de bemesting en het toegebrachte water vast te houden.

Hopcultuur is weer terug[bewerken | brontekst bewerken]

Bij het thema archeologie is al aangegeven hoe een hopveld eruit gezien heeft met z’n vele hopkuilen. Na het verschijnen van het boek over ‘Het Schijndels landschap’ in 2003, is een sterke behoefte ontstaan de hopcultuur weer terug te halen en de hophistorie, zij het op zeer kleine schaal, te laten herleven. Op een stuk grond aan het Voorste Puthorstje is toen een hopveld aangelegd dat door Martien van Veghel uit Wijbosch op vrijwillige basis wordt onderhouden. Zelfs leerlingen van de agrarische afdeling van het Elde College zijn ingeschakeld als een vorm van praktijkonderwijs bij de aanleg van dit hopveld, het onderhoud en de pluk van de hop. Intussen is het project al uitgegroeid tot een toeristische trekpleister en in september viert men een hopoogstfeest, waarmee een oude traditie in ere is hersteld.

Fraude rondom de hopkeuringen[bewerken | brontekst bewerken]

Elke hopteler is er natuurlijk op uit om zoveel mogelijk aan de hophandel te verdienen. De mens is van nature vindingrijk en binnen de handel in hop zijn frauduleuze praktijken dan ook schering en inslag. Belasting en regelgeving ontduiken is van alle tijden. Zo waren er hoptelers die de keuring ontliepen en hun hop rechtstreeks afleverden bij de hopkoopman of de bierbrouwer. Van belang was dat de kwaliteitshop zo zwaar mogelijk woog, een mooie groene kleur had en de prikkelende aroma kon worden opgesnoven. Sommigen hanteerden een methode om tijdens het drogen van de hop in de hopest, een soort droogschuurtje, de hop met water te besprenkelen, zodat die in gewicht toenam. Weer anderen bedachten een andere list nl. om bij het ‘opzakken’ van de hop, in het midden van de hopzak een grote staak te plaatsen. Als de zak vol was, trok men die staak eruit en het ontstane gat werd dan gevuld met water. Dit zijn maar enkele voorbeelden. Het was dan ook niet onlogisch dat van hogerhand reglementen werden vastgesteld rond de hopkeuring om dit soort kwalijke praktijken tegen te gaan. Frauduleuze hoptelers noemde men in de volksmond ‘tuitelaars’. Later is men er toe overgegaan om de hopteler te verplichten ervoor te zorgen dat iedere hopzak voorzien zou zijn van een dubbel gestempeld loodje met de naam van het dorp waar de hop vandaan kwam. In Schijndel zijn dit soort loodjes jammer genoeg niet bewaard gebleven.

Hevige rellen in Schijndel[bewerken | brontekst bewerken]

In Schijndel hebben de hoptienden altijd voor de nodige discussie gezorgd. Elk tiende deel van de hopoogst zou toekomen aan de heffer van de grote tienden, voor Schijndel sinds 1545 de heren doctoren van de Theologische Faculteit uit Leuven. Bepalend was het grote aantal hopkuilen. Vorster Smits, zeg maar een vroege voorloper van de latere veldwachter, vaardigt in 1783 een ordonnantie uit dat iedereen zijn hopkuilen moet komen opgeven. Bij herberg De Wildeman wordt die publicatie onder de lindeboom opgehangen, zodat iedere voorbijganger zich op de hoogte kan stellen van de meest recente verordeningen. Zijn oproep wordt stelselmatig genegeerd. De tiendophalers worden van alle kanten belaagd en bedreigd. Er wordt valsheid in geschriften gepleegd en er ontstaan allerlei vormen van verzet. Tot overmaat van ramp wordt in 1678 door Leuven bepaald dat men per 100 hopkuilen 6 stuivers moet gaan betalen. De Schijndelse hoptelers betalen onder geen geding en zelfs deurwaarders en kwade rentmeesters krijgen er geen vat op. Degene die nogmaals iedereen oproept om de kuilen te komen opgeven en achterstallige hoptienden te komen betalen, wordt ter plekke bont en blauw geslagen, door een ‘ingehuurde dorpsgek’. Dit is zelfs oogluikend toegestaan door het schepencollege. De hoogschout van ’s-Hertogenbosch stuurt gewapende militairen naar Schijndel om het conflict de kop in te drukken. Bij hun aankomst wordt hen te verstaan gegeven dat de hopboeren razend zijn en dat ze zich in het dorp maar beter niet kunnen laten zien. De militairen worden er niet koud of warm van. Later blijkt dat veel hoptelers gezamenlijk enige duizenden hopkuilen hebben dichtgegooid en hebben ingezaaid met koren, zodat het aantal hopkuilen aanmerkelijk minder was geworden.