Welkom op Schijndelwiki - de encyclopedie voor Schijndel

U kunt ons steunen door lid van de Heemkundekring Schijndel te worden.

Klik HIER om lid te worden

Iedere dinsdagochtend zijn wij tussen 10 en 12 uur in de heemkamer: Cultureel Centrum 't Spectrum, Steeg 9 g, Schijndel.

Gerechtszaak anno 1688

Uit Schijndelwiki
Naar navigatie springen Naar zoeken springen


Rechtszaak anno 1688

Gebeurtenissen op 14 en 15 april 1688

Onderstaand relaas speelt zich af op 14 en 15 april 1688. Op dat moment is een zekere Jan Dircx in dienst als ondervorster van Schijndel, een soort assistent-veldwachter. Hij legt een verklaring af dat er op zondag, heel laat op de middag, iemand aan zijn huis heeft staan roepen. Het blijkt de zoon van de oppervorster te zijn die hem komt halen om assistentie te verlenen. Het blijkt namelijk dat door de gebroeders Dielis en Joost Berens iemand aardig is toegetakeld of ‘swaerlick gequetst’. Het was echter veel erger….het slachtoffer bleek al overleden te zijn aan zijn verwondingen. Beide vorsters begeven zich richting de herberg van Jan van Kilsdonk waar de daders naar binnen zijn gevlucht en zich hebben teruggetrokken op de zolder aldaar. Op het moment dat men hen daar wilde arresteren hebben ze het gepresteerd om, zoals het in de akte staat omschreven ‘seer afgrijselyck met stocken, steenen ende klotten [stukken turf] wierpen’. De vorster werd dus kennelijk van alles naar het hoofd geslingerd. Onmiddellijk daarop klinkt zelfs een schot. De gebroeders, beseffende dat er geen ontkomen aan is, krijgen het een beetje benauwd en Dielis roept naar beneden: “Hout op ick geeff mijn gevangen”. Dielis wordt in hechtenis genomen en ook het dode lichaam van het slachtoffer wordt meegenomen. Dielis belooft de vorster een aardige som geld als hij hem zou willen loslaten, maar dat gebeurt niet. De akte is opgetekend door een zekere Abraham Daasdonck, terwijl de ondervorster aangeeft niet te kunnen schrijven en hij tekent met een bepaalde figuur die zoveel als zijn ‘handtekening’ moet voorstellen.

Twee chirurgijns in actie

Als een lopend vuurtje verspreidt zich het nieuws. Daags daarop leggen twee schepenen, te weten Aert Dirckx van der Heijden en Jaspar Spirincx een verklaring af, dat ze in gezelschap van maar liefst twee ‘chirurgijns’ het dode lichaam hebben ‘gevisiteerd’.
De heren doktoren zijn mr. Willem Cocquel uit Schijndel en mr. Hendrick Davervelt uit Middelrode. Ze arriveren, in opdracht van Alexander Schimmelpenningh, de hoog- en laagschout van ’s-Hertogenbosch, bij het woonhuis van Franck van der Rijt om het dode lichaam van diens zoon Johannes nader te onderzoeken.
Ze maken hun medisch rapport op en constateren het volgende: een forse steekwond in de linker borst boven de maag, die is doorgedrongen door drie ribben en de lever heen. Ook aan de achterzijde van de rug nog een stevige steekwond tussen de vijfde en zesde rib tot in de holte van de thorax. Naar de opinie van de chirurgijns is de eerste steek al dodelijk of lethaal geweest.
Deze akte is opgetekend door secretaris Gijsbert de Jonge op 15 april en bevestigd door J. Rotterdam secretaris van het ‘hoog officie’ te ’s-Hertogenbosch.

De getuigenverklaringen in deze zaak

Om de juiste toedracht te achterhalen worden ook in die tijd natuurlijk de nodige getuigen opgeroepen.
Eerst verschijnen voor de schepenen Hendrick Smits en Jan Voets beiden van competente ouderdom. Ten tijde van het ongeval stonden zij op straat en hebben Johannes van der Rijt gezien met een stuk hout in zijn hand en naast Joost ook diens broer Dielis Berens met een mes. Johannes steekt zijn stok omhoog en Dielis reageert daarop onmiddellijk door op zijn tegenstander af te springen maar de getuigen hebben niet kunnen zien of hij met zijn mes een steekwond heeft toegebracht. Wel zien ze dat Johannes direct daarop zijn hand voor zijn buik heeft gehouden. Op het moment dat ze de vechtersbazen uit elkaar willen halen ontdekken ze bovendien dat ook Joost een mes in zijn hand heeft. De gebroeders Berens maken zich vervolgens snel uit de voeten.
Dan komt Hendrina Peeters, de 23-jarige dienstbode van Franck van der Rijt opdagen. Zij verklaart dat ze tijdens het voorval op straat zat en Joost en Dielis wel heeft zien aankomen. Ze heeft een van de gebroeders tegen Johannes horen zeggen: “Ick heb vandaegh noch niet veel gegeten”, waarop Johannes sniert: “Soo behoeft gij niet veel te schijten”. Meteen daarop houdt Joost bij Johannes zijn vuist onder diens kin en trekt een knipmes uit zijn zak en maakt een snijdende beweging. De dienstmaagd komt dan tussen beiden en maant de ruziemakers naar huis te gaan. Johannes echter schiet de poort in en haalt snel een ‘klippeltje’ en liep er mee achterom tot bij haar. Hendrina schiet naar binnen en wenkt de moeder van Johannes roepende: “Och vrouw daer wiert onsen Jan soo gequetst”. De gewonde wordt vervolgens in huis gebracht. Tot zover de verklaring van Hendrina.

Nog een dodelijk slachtoffer

Ook treden aan Anthonis van de Sande, Jan Goorts van Dinter, Anthony Corsten Smits en Hendrick Dircx, eveneens lieden van competente ouderdom.
Ze hebben wel gehoord dat er iemand gewond geraakt is en dat de delinquenten gevlucht zijn in het huis van Jan van Kilsdonck. Ze zijn daarop naar die herberg gelopen en hebben er geconstateerd dat Joost en Dielis de zolder op gevlucht zijn of in een kamer aldaar.
De vorster moet geroepen hebben dat ze naar beneden moeten komen om zich over te geven, maar eenieder die een poging waagde hen uit die vluchtplaats te lokken werd bekogeld met stokken, stenen enzovoort zoals in een andere verklaring al is opgegeven.
Deze informanten voegen echter een nieuw detail toe namelijk. dat ze twee schoten hebben gehoord en Dielis hebben horen roepen: “Loop om den pastoir want mijn broeder sterft vast en geeff mijn gevangen”. Hierop is genoemde Dielis weggeleid en verder weten de getuigen niets meer te melden.
Tenslotte de verklaring van Jan van Kilsdonck de plaatselijke herbergier. Volgens hem hebben de gebroeders, zeer verbaasd zijnde, bij hun vluchtpoging geroepen: “Weet gij geen raedt voor ons?”. Daarop heeft van Kilsdonck geantwoord: “Wat isser, wat hebt gij gedaen?” Daarop zwijgen zij beiden en ineens stuift het nodige volk de herberg binnen om de delinquent gevangen te komen nemen.

Jammer genoeg eindigt hier de serie verklaringen en ook het procesdossier geeft niet meer informatie. Hoe dus het hele proces is afgelopen blijft voorlopig duister! Meestal wordt in die tijd een zogenaamde ‘doodslager’ veroordeeld tot de strop.