Welkom op Schijndelwiki - de encyclopedie voor Schijndel

U kunt ons steunen door lid van de Heemkundekring Schijndel te worden.

Klik HIER om lid te worden

Iedere dinsdagochtend zijn wij tussen 10 en 12 uur in de heemkamer: Cultureel Centrum 't Spectrum, Steeg 9 g, Schijndel.

Een beeld van een dorp

Uit Schijndelwiki
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Een beeld van een dorp[1]

De heemkamer in Cultureel Centrum 't Spectrum herbergt inmiddels een aardig gevulde bibliotheek. De meeste boeken hebben een regionaal karakter en behandelen onderwerpen van allerlei aard.
Ook op lokaal niveau zijn boekwerken verschenen, waarbij diverse (oud)leden van onze kring zich onderscheiden hebben op het gebied van heemkundig onderzoek.
Bij het doornemen van de lokale uitgaven werd een boekje, getiteld "Een beeld van een dorp" Schijndel 1880 - 1940 van Harrie Maas opgemerkt. Deze onderzoeker annex auteur kwam in 1986 in Schijndel wonen, maar verhuisde ongeveer 4 jaar later naar Den Dungen, waar hij nog steeds woonachtig is.
Geïnspireerd door het boek van Pater van de Heilige Harten Wiro Heesters “Schijndel, historische verkenningen”, kreeg hij grote belangstelling voor de historie van Schijndel en na een bezoek aan het streekarchivariaat Langs Aa en Dommel, waar een aardige fotocollectie van de gemeente Schijndel te bewonderen viel, meende hij dat het de moeite waard zou zijn indien een groter publiek van deze foto's kennis zou kunnen nemen. Het idee van een boekje over Schijndel werd hierbij geboren. Naast een groot aantal interessante foto's bestaat het boekje uit toelichtende tekst, waarbij in korte beschrijvingen een beeld wordt gegeven over het maatschappelijk-, economisch-, en religieus leven in Schijndel tijdens de genoemde periode.

Een paar wetenswaardige ”flitsen", die terug te vinden zijn in het boekje, volgen hier.

Nagenoeg iedere Schijndelaar weet wat we bedoelen als we het hebben over het buurtschap Den Berg. En we weten allemaal, dat de mensen van Den Berg het niet breed hadden en dat hun huizen meestal niet meer waren dan krotten. Velen hadden geen vast werk, men deed van alles om wat te verdienen.
Minder bekend is wellicht het feit, dat aan de andere kant van Schijndel, nabij de Beek Marinus van Boxtel woonde. Hij was meer bekend onder zijn bijnaam Kop Emmes. Marinus van Boxtel was een soort holbewoner. Zijn onderkomen bestond uit een kuil met een overkapping van hout, fitselstek, stro en plaggen. Wanneer het weerkundig maar enigszins mogelijk was, kookte hij zijn potje buiten de hut op een petroleumstelletje, meestal aardappelen of bieten. Vanaf 1921 scharrelde hij zo, afgezonderd van iedereen, zijn eigen kostje bij elkaar. Hij had naar verluidt één broer, die in St. Michielsgestel woonde. In deze woonplaats kwam Marinus op een curieuze manier aan zijn einde, indien we de zegslieden van die tijd mogen geloven. In verband met ziekte of een ander ongemak werd hij opgenomen in een klooster in Gestel, waar hem een grondige wasbeurt ten deel viel. Aldus ontdaan van zijn ”natuurlijke beschermlaag” werd hij prompt ernstig ziek en overleed kort hierna.

Tot ongeveer 1870 was de Schijndelse bevolking overwegend agrarisch en daardoor zelfvoorzienend. Het vee leverde melk en vlees, het land de gewenste groenten, tarwe en rogge werden aangewend voor het bakken van brood enz.
Vanaf 1870, door de opkomst van industrie en industriële producten, gingen Schijndelaren in toenemende mate werken in loondienst, waardoor een markt ontstond van verkopers en handelaren, die huis en huis probeerden hun producten aan de man (eigenlijk aan de vrouw) te brengen.
Een bekende venter van groente en fruit was Kees van Hemmen. Hij was daarvoor werkzaam als teugellaar. Een teugellaar was iemand, die handmatig schepen voort trok. Van Hemmen woonde aan de Veghelsedijk. Toen hij als teugellaar nauwelijks nog de kost kon verdienen, ging hij de ”rômkar" rijden naar de zuivelfabriek in Veghel en toen hij in het dorp kwam te wonen, werd hij groente-venter. Door zijn vrolijke karakter was hi] een graag geziene handelaar en verdiende goed de kost.
Jan van der Eerden van de Rooiseweg was venter van paardenvlees. Hij slachtte de paarden thuis zelf en rookte ook het vlees. Vervolgens ging hij met een korf ”krèppe" (d.i. gerookt vlees) langs de huizen. Blijkbaar was hij met zijn producten niet concurrerend, want Schijndel had rond die tijd maar liefst 49 slagerijen en had je verder nog een aantal vleesventers.
De grootste slagerij was de vleesfabriek van de gebroeders Geerkens. In 1929 waren daar 25 personen in dienst.

Maar er kwam nog veel meer aan de deur.
Marskramers (soms "teuten" genoemd) ventten met allerlei huishoudelijke artikelen. Een bekende verschijning aan het eind van 19e eeuw was een vrouw die ”Duitse Antje" werd genoemd. Zij kwam een paar maal per jaar naar Schijndel en verkocht hier allerlei aardewerk.
De huis-aan-huis-verkopers hadden vaak belangstelling voor van alles en nog wat. Bijvoorbeeld varkenshaar voor het vervaardigen van borstels, mensenhaar voor pruiken, veren als kussenvulling, noem maar op. Daar de meeste mensen toen niet over veel geld beschikten werden de artikelen waar de handelaar belangstelling voor had geruild tegen artikelen, die de handelaar te koop aanbood. Op deze wijze raakte de handelaar zijn handel ook profijtelijk kwijt.

Begin 19e eeuw vestigde een Schijndelaar een historisch novum. We hebben het over Willem Vugts, die voorbestemd was om de smederij annex café van zijn vader over te nemen, maar die na zijn huwelijk in 1910 met Maria Rijkers uit Vught het roer radicaal omgooide. In het huis van zijn ouders begon hij met een handel in de ruimste zin des woords. Men kon bij hem terecht voor rijwielen, naaimachines, zaklantaarns, dorsmachines, hakselmachines, klompengereedschap, veevoeder-kookstellen, keukenfornuizen, kachels...enfin te veel om op te noemen. Willem ging het voor de wind en was op een gegeven moment in staat om een motor met zijspan aan te schaffen en hier komt het novum, want hij was de eerste in Nederland, die een dergelijk vehikel in bezit kreeg.

In het algemeen wordt de periode 1900 - 1940 de bloeitijd genoemd van het Rijke Roomse leven. De pastoor nam in het dorpsleven een centrale plaats in, waarbij hij als geloofsverkondiger en zielenherder veel gezag had. Verder was van nagenoeg elke vereniging een plaatselijk priester geestelijk adviseur. Zo was de plaatselijke geestelijkheid nauw betrokken met het hele maatschappelijke leven en tegen het gezag wat zij uitstraalde durfde niemand zich te verzetten.
Belangrijk voor de status van de pastoor was het aantal dienstmeiden, die in de pastorie werkzaam waren. Het huishoudelijk personeel op de pastorie van de Sint Servatiusparochie centrum bedroeg aan het einde van de jaren twintig 5 dames, die part-of fulltime hun diensten verrichtten. Zo was er Leen van Liempd, die woonde in een van de fundatiehuizen achter de tuin van de pastorie. Ze deed het voorbereidend werk voor het warme eten. Daarnaast werkte er Jet Hermes (Steeg), Mina van Herpen (Boschweg) en Door Timmermans (Borne). Van de 5e dame heeft Maas de naam niet volledig kunnen achterhalen. Zij werd Riek genoemd en was waarschijnlijk de belangrijkste van het stel.
Naast pastoor H.J.M. Donders waren er in de Sint Servatiusparochie niet minder dan 3 kapelaans werkzaam.
Verder waren in deze periode bekend pastoor A.J. Pessers van de Boschweg en pastoor A.F. van Roessel van de Servatiuskerk Wijbosch.
Natuurlijk waren er ook misdienaars. De opleiding van deze jongens was toevertrouwd aan zuster Antonie van de Zusters van Liefde. Naast het uit het hoofd leren van de Latijnse gebeden werden de kandidaat-misdienaars de rituelen aangeleerd, die bij de diverse missen gebruikelijk waren. Zuster Antonie gebood de misdienaars met lange kousen te komen, want lange broeken werden in die tijd niet door kinderen gedragen. Het volk mocht namelijk geen stukje bloot been zien, want zij beschouwde dit als onzedig.
Het schijnt een keer te zijn voorgekomen, dat zij een misdienaar naar huis stuurde omdat hij een gat in zijn kous had. Misdienaar was een begerenswaardig baantje. Het gaf wat status aan het gezin, anderzijds gaf het de jongeman de gelegenheid om vrij van school te krijgen, wanneer er sprake was van het dienen van een huwelijks- of begrafenismis. Voor het dienen van een uitvaartmis kregen de misdienaars in de twintigerjaren een stuiver. Dat geld moest in een potje gedaan worden, wat later gebruikt werd voor het jaarlijkse uitstapje.
Een bijzondere positie in het parochiegebeuren namen de kerkmeesters in. Zij beheerden de kerk en de financiën. Daarnaast hadden zij aparte verplichtingen. In de parochie Wijbosch moest elke kerkmeester jaarlijks een ham naar de pastoor brengen, een heel oud gebruik en een verwijzing naar vroegere tijden. Opvallend is het dat het vooral de notabelen betrof die kerkmeester werden, en dan nog niet zomaar. Uit een onderzoek van twee leden van de historische werkgroep van De heemkundekring Schijndel kwam bijvoorbeeld vast te staan, dat oud-burgemeester P.A. (Peter) Verhagen diverse keren vruchteloos hengelde naar deze functie alvorens hij benoemd werd. Daarna was hij niet meer weg te slaan uit dit gremium, want hij heeft zijn functie bijna 40 jaar uitgeoefend. In de twintiger jaren was burgemeester J. Janssens eveneens kerkmeester.

Het Rijke Roomsche Leven kenmerkte zich door de vele broederschappen, die na 1850 een grote ontwikkeling doormaakten. Een van deze broederschappen was het Aartsbroederschap der Heilige Familie, opgericht in 1861, waarvan nagenoeg elke volwassen man lid was. De activiteiten van dit broederschap bestond voornamelijk uit bidden, zingen en het aanhoren van een preek. De regeling van de zaken was in handen van prefecten, die elk verantwoordelijk waren voor een bepaalde wijk. Zij haalden de maandelijkse contributie op, die varieerde van 1 cent tot 10 cent per maand, waarbij tegelijkertijd de Sint Pieterspenning werd opgehaald. Die behoorde weliswaar aan een ander broederschap toe, maar omdat de prefecten in hun wijk huis aan huis kwamen, ging dit in een moeite door. De prefect was tevens een tussenpersoon naar de Vincentiusvereniging toe. Door huisbezoeken had hij een goed beeld van materiële toestand in de gezinnen en kon hierdoor desgevraagd fungeren als adviseur naar de Vincentiusvereniging toe.

Nederland werd weliswaar gespaard van krijgshandelingen tijdens de 1e wereldoorlog, echter aan mobilisatie kon niet ontkomen worden. Hierdoor werden ook veel Schijndelaren voor militaire dienst opgeroepen.
Daarnaast werden een aantal soldaten gelegerd in Schijndel, hoofdzakelijk soldaten van het regiment van de Gele Rijders. En, zoals in veel Brabantse steden en dorpen het geval was, herbergde Schijndel eveneens een aantal Belgische vluchtelingen, die onderdak vonden, onder andere, in het patronaatsgebouw. Toen er nog sprake was van een dreigende oorlogssituatie, werden paarden en hondenkarren gevorderd en vooral notenbomen geconfisqueerd, omdat dit hout uitermate geschikt was voor het maken van geweerkolven. Verder werden door de regering oogsten (met name rogge) in beslag genomen en werden aan veel landbouwproducten maximumprijzen vastgesteld en kwam er een distributiesysteem met bonnen.
Schijndel heeft geen grote problemen gehad met deze maatregelen. Een groot deel van de bevolking werkte in de landbouw en veel arbeiders hadden een plakje grond, waarop aardappelen en groenten werden geteeld en soms ook nog een varken gehouden. Men hield er zelfs aan over, met name groenten, die, oorlog of niet, via het Duits Lijntje werden getransporteerd naar Duitsland (de grote boosdoener in deze oorlog!), alhoewel de kwaliteit van de producten sterk te wensen overliet.
Op 11 november 1918 luidden de klokken in Schijndel na het bekend worden van de wapenstilstand aan het westelijk front. Bijna een jaar later werd dit feit herdacht middels een vredesoptocht die tevens werd aangewend voor de feestelijke inhaling van de nieuwe burgemeester Janssens.

Het boekje behandelt nog veel meer onderwerpen, die, geschreven in ”telegramstijl", veel interessant materiaal opleveren.
Maas besluit zijn boekje met de opmerking, dat er in het Schijndel van voor 1940 momenten waren, dat je kon spreken van een écht dorpsgebeuren, waarvoor het hele dorp uitliep, maar dat door de tijd heen Schijndel een andere samenleving is geworden. We kunnen echter zonder probleem hieraan toevoegen, dat Schijndel in deze geen unieke positie inneemt. Samenlevingen, waar ter wereld ook, zijn onderhevig aan veranderingen en soms niet ten goede.

Bronnen, noten en/of referenties
  1. Heemblad Rond die Cluse 18e jaargang nummer 2 bladzijden 8 tot en met 11