Welkom op Schijndelwiki - de encyclopedie voor Schijndel

U kunt ons steunen door lid van de Heemkundekring Schijndel te worden.

Klik HIER om lid te worden

Iedere dinsdagochtend zijn wij tussen 10 en 12 uur in de heemkamer: Cultureel Centrum 't Spectrum, Steeg 9 g, Schijndel.

De mysterieuze aanval op Schijndel

Uit Schijndelwiki
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

De mysterieuze aanval op Schijndel.[1]

Captain Laurence Critchell maakte onderdeel uit van het 101e regiment luchtlandingstroepen die Schijndel op 22 september 1944 tijdelijk bevrijdde van de Duitse bezetting.
Zijn ervaringen tijdens de oorlog heeft hij beschreven in het boek “The four stars of the hell”. De strijd om Schijndel wordt door hem omschreven als de “The mysterious attack on Schijndel”.
Hieronder een gedeelte uit zijn boek.

“Kolonel Johnson was bezorgd. Iedereen die de gevechtskaarten op het regimentshoofdkwartier bestudeerde kon zien dat de Duitsers gestaag bezig waren om hun sterkte op te bouwen tussen de frontlinie bij Eerde en het versterkte communicatiecentrum in ’s-Hertogenbosch.
De Nederlandse ondergrondse rapporteerde bijna uur na uur over nieuwe aanvoer van vijandelijke troepen in het noorden en het westen.
Johnson was er zeker van dat de Duitsers voordeel zouden krijgen als het regiment in een vaste positie bleef terwijl de Duitse aanvoer voortduurde. Over een dag of wat, misschien zelfs eerder, zou de Wehrmacht toeslaan.
Eerder had luitenant-kolonel Harry W.O. Kinnard, commandant van het 1e bataljon, Johnson weten over te halen, hem toe te staan om met zijn bataljon een beperkte aanval langs de Zuid-Willemsvaart uit te voeren. Het staat niet vast, wat Johnson dacht wat er zou gebeuren, maar wat werkelijk gebeurde was dat Kinnard ten koste van twee gewonde soldaten terugkeerde met een groep van 480 gevangenen en een mooie zuivering van het kanaal tot aan Heeswijk-Dinther toe.

Johnson was onder de indruk. Terwijl hij de kaart bestudeerde, realiseerde hij zich dat hij de strategie van Kinnard kon gebruiken op regimentsniveau. Indien de hoofdsterkte van de Duitse kracht in de omgeving van Schijndel was opgebouwd, zoals gerapporteerd door de ondergrondse, dan kon hij twee bataljons naar dit gebied sturen om door een tangbeweging, de Duitsers in het centrum van Schijndel te desorganiseren en daardoor een aanval af te stoppen, voordat deze begonnen was.
Op de dag na Kinnard’s actie langs het kanaal riep Johnson zijn bataljonscommandanten bijeen voor een overleg. Tijdens dit overleg werd het vermoeide bataljon van Kinnard opgedragen om Schijndel vanuit het noorden te benaderen, waarbij zij in de buurt van Veghel het kanaal moesten oversteken. Ewells’ 3e bataljon zou optrekken naar Schijndel vanuit de tegenovergestelde richting. Johnson zou Ballard ten zuidoosten van Veghel houden voor de verdediging van dit dorp.
Het divisiehoofdkwartier gaf Johnson steun van dertien tanks van het 44ste Royal Tank Regiment, een Britse eenheid die tijdelijk verbonden was aan de 101ste luchtlandingsdivisie. Deze groep was toegewezen aan Kinnard, omdat Johnson dacht dat Kinnard de zwaarste opdracht had gekregen. Deze aanval, aldus Johnson, zou de volgende dag bij zonsopgang plaatsvinden.

Wat er gebeurde nadat de bijeenkomst geëindigd was, is nooit helemaal duidelijk geworden. Zelfs de historische dossiers over het verloop van de strijd tijdens WOII geven hierover geen verklaring.
Kinnard en Ewell waren net teruggekeerd op hun commandopost en belegden een bijeenkomst met hun compagniecommandanten toen ze een telefoontje ontvingen van het regimentshoofdkwartier om meteen ten aanval te gaan. Maar een directe aanval, dat viel niet mee. Er waren geen voorbereidende verkenningen geweest; de compagniecommandanten waren niet geïnstrueerd. Kinnard, die er zeker van was dat er een misverstand opgetreden was, probeerde telefonisch te argumenteren met majoor Allen van het regiments-hoofdkwartier. Allen zei dat Johnson daar niet was. Alsof de verwarring op dat moment al niet groot genoeg was, kwam er een tweede order van het hoofdkwartier, dat de dertien tanks van Kinnard verplaatst werden naar de eenheid van Ewell. Ewell, een beroepsmilitair opgeleid op de militaire academie West Point, merkte later op: “Toen die aanvalsopdracht binnenkwam was ik in staat om mijn soldatenpak in te leveren”.

De nacht was bewolkt, zonder een maan. Het was erg donker en rustig in de linies. De manschappen wisten, dat zij binnen een uur zouden gaan aanvallen, maar zij hadden geen vermoeden wat zij zouden gaan doen en waar zij naar toe moesten. Op het afgesproken tijdstip kwamen zij gewoon uit hun schuttersputjes en zetten zich in beweging. Er was geen beschutting en zij liepen in een ineengedoken positie alsof zij zich beschermden tegen een harde wind. Zij staken een houten brug over en vervolgens een open veld. De omgeving, de wolken, de bomen en de ritselende struiken herinnerden hen aan hun eigen thuis.
Luitenant Joseph Torney van Berkeley Springs, West Virginia, leidde het G. Compagniepeloton. Toen hij en zijn manschappen een geblakerd huis naderden, waarin het glas van de ramen en de houten voordeur waren ingeslagen, hoorde hij een vreemd geluid. Het leek een eentonig lied te zijn wat onder de grond vandaan leek te komen. Het was het vreemdste geluid wat Torney ooit had gehoord. Hij realiseerde zich wat het was, toen hij gelijkvloers kwam in de donkere ruïne: de Nederlandse mensen in de kelder van het huis waren aan het bidden.

Torney ’s compagnie bevond zich aan de uiterste linkerflank van het 3e bataljon, parallel aan de spoorbaan, die naar het noorden, naar Nijmegen ging. Ongeveer 1,5 kilometer verderop trok Kinnard’s 1e bataljon openlijk over de weg naar Sint-Oedenrode. De groep had zich ongeveer 500 meter verplaatst, toen vanuit een huis langs de weg, waar eerder een ‘Punt Vijftig’ kaliber automatisch wapen was waargenomen, een 20 mm kanon het vuur opende. Ondanks dat de munitie over hun hoofden vloog, zag Kinnard, dat de eerste helft van zijn bataljon in de greppels langs de weg gedoken was. “Doorlopen” riep Kinnard, terwijl hij doorrende. “De munitie vliegt hoog over ons heen”. “Dat kan wel zijn, kolonel” antwoordde een soldaat in de greppel, “maar we hebben inmiddels acht mannen, die in hun been zijn geraakt”.
Dit was waar, een machinegeweer, dat laag over de grond vuurde, had gelijktijdig met het 20 mm kanon het vuur geopend. Dus Kinnard’s manschappen bleven een tijdje in de greppels, totdat genoeg manschappen zich voldoende vooruit hadden verplaatst om een fors antwoord te geven in de richting van de vijandelijke positie. Vervolgens hoorden zij het gemotoriseerde kanon de weg opgaan richting Schijndel. Zij achtervolgden het snel.
Aan de andere kant vorderde het 3e bataljon langzamer. Bij de eerste confrontatie met de vijand waren de weinig gemotiveerde Amerikaanse troepen uiteengevallen. Het was moeilijk voor de (onder)officieren om ze weer vooruit te sturen. Gedurende enkele momenten leek de aanval op Schijndel te wankelen. Toen staken een paar officieren de hoofden bij elkaar, en herinnerden zich hun opleiding in Camp Toccoa. Zij vielen zonder aarzeling aan in de richting van de eerste Duitse posities onder het schreeuwen van kreten geleerd op de training van Johnson. Dit spektakel zweepte de resterende manschappen op die de aanval verder oppikten en binnen korte tijd trokken de Duitsers zich terug op de zijwegen van de hoofdweg Schijndel-Sint-Oedenrode.
Luitenant Torney, die het pad naast de spoorweg volgde, passeerde iets wat leek op een cementen blokhut. Iets op de stenen trok zijn aandacht. Het was een Duitse kantine. Voorovergebogen tuurde hij door een spleet naar binnen. Er was geen geluid te horen en er was niets zichtbaar. Terwijl hij weer wilde doorgaan, hield een van zijn sergeanten hem staande. “Luitenant” zei de man, “ik denk dat er Duitsers daarbinnen zitten”. “O.k.”, zei Torney, “zoek het uit”. De sergeant nam een paar van zijn manschappen mee. Een van hen stak een bajonet in de zwarte spleet. Duitse stemmen klonken op uit het duister, ze riepen “Kamerad” en terwijl de Amerikanen wachtten klommen acht Duitsers uit de versterking om zich over te geven.

Na het terugtrekken van het 20 mm kanon ontmoette het 1e bataljon amper weerstand meer. De buitenwijken van Schijndel werden kort na middernacht bereikt, terwijl het 3e bataljon zich rustig richting hun positie aan de hoofdweg naar Sint-Oedenrode bewoog. Compagnie C, onder leiding van kapitein Philips, nam ondertussen het bedrijfsterrein in. Aangemoedigd door hun vlotte voortgang werden de manschappen bijna nonchalant. Ze kregen te maken met diverse kleine uitvalspogingen in de buurt van enkele blokkades maar gingen door en hielden nauwelijks een pauze. Om de drie huizen braken ze in en joegen de verbaasde Duitsers uit het bed. Andere Duitsers, die ze tegen kwamen op straat, staken meteen de handen in de lucht. Schijndel was bij verrassing compleet ingenomen. De paratroepers bewogen zich zonder problemen door het dorp, toen een heftig vuurgevecht losbrak, nadat Kinnard’s commandopost was opgezet. Luitenant Harry Howard van het compagniehoofdkwartier rende naar buiten met vier manschappen en begaf zich rechtstreeks naar de plaats waar de vijand gestationeerd was, een halve blok verder. De mannen vuurden terwijl zij renden. De Duitsers kapten ermee en drie minuten later was Howard weer terug op het hoofdkwartier met het wapen en acht gevangenen. Het gehele dorp was om 01.15 uur veroverd.

Het 3e bataljon aan de andere zijde van het dorp werd bij een wegkruising opgehouden door versterkte Duitse posities in een paar verlaten huizen, waardoor het bataljon een ommekeer moest maken. Ewell had geen tankondersteuning want de Britse commandant had geweigerd om zijn pantserwagens in het donker over de velden te verplaatsen. Dus wachtte het hele bataljon terwijl een paar in de frontlinie liggende soldaten vooruit kropen richting de versterkte huizen om daar fosforgranaten door de ramen te gooien. Er klonk een “ping” en gesis. Het volgende moment lichtten de interieurs van de kamers op alsof er flitspoeder explodeerde. De soldaten die naar de huizen hadden gekeken werden tijdelijk verblind. Iedereen hoorde gehuil en wild geschreeuw. De Duitsers stortten zich naar buiten terwijl ze zich op hun kleding sloegen en schreeuwden, waar zij werden gesommeerd op de grond te gaan liggen en hun handen achter hun hoofden te houden.

Een 20 mm-geschut, dezelfde die gevuurd had op de groep van Kinnard, opende het vuur. Door zich in de buurt van de greppels op te houden slaagden de mannen van Ewell er in zich voorwaarts te bewegen. Op nagenoeg hetzelfde moment luisterde Kinnard, betrekkelijk veilig in Schijndel, naar het verslag van een Nederlandse priester, lid van de ondergrondse, die vertelde, dat de meerderheid van zijn groep zich schuilhield in een fabriek vlakbij twee molens. Zij zouden alles doen wat de Amerikanen maar wilden. Die woorden leken uit een Hitchcock-drama te komen. Echter de priester was bloedserieus.
Kinnard was niet zeker dat hij Schijndel zou kunnen behouden. Daarom moest hij een paar maatregelen bedenken, die moesten voorkomen, dat de Schijndelse inwoners de volgende dag uit hun kelders zouden komen, zwaaiend met vlaggen, om hun vreugde te tonen bij de aankomst van de Amerikanen. Dus vroeg hij de priester om een man te halen die goed Engels sprak. Toen de priester terugkeerde met een kleine kale plaatsgenoot, vertelde Kinnard hem:
“Houdt de mensen van de straten. Zeg hun geen vlaggetjesvertoon te houden maar te doen alsof wij niet welkom zijn. Houdt hun dit vanavond voor”.
De Schijndelaar stemde hiermee in. Hij voegde eraan toen, dat er zich een aanzienlijke Duitse strijdkracht ophield op en nabij Station Schijndel en op de heide. Kinnard vroeg “Kunt u twee kleine patrouilles van uw mensen per fiets sturen naar die twee plekken en ons dan rapporteren over hun bevindingen.” De Schijndelaar ging akkoord en verdween.

Bij daglicht maakte Ewell’s vooruitgeschoven verkenners contact in het dorp met Kinnard’s groep. Zoals Ewell later verklaarde: “De gebouwen zagen er wat mij betreft goed uit. De ondergrondse had plichtsgetrouw de instructies van Kinnard uitgevoerd richting de inwoners en er was geen enkel teken van leven waar dan ook”. Kapitein Stanley, die wat was teruggevallen op de hoofdweg in de achterhoede tijdens de eerdere aanval, vond zelf een eenzame bewaker van een twaalftal lege Duitse voertuigen. In de buurt van hem bevond zich een donkere boerderij. Eerst liet hij het huis met rust, maar de plek leek zo verlaten, zodat hij uiteindelijk de deur open maakte. Tot zijn verbazing kwamen elf Duitsers met de handen achter hun hoofd naar buiten. Stanley wist niet wat hij met hen aan moest. Echter korte tijd later arriveerde een patrouille van twee para-troopers en met hun hulp verzamelde Stanley de overige Duitse soldaten, die zich nog in het huis bevonden. De totale groep bedroeg bij benadering een dertigtal gevangenen.
Stanley en de andere twee mannen begonnen richting Schijndel te lopen met deze groep, zo nu en dan handgranaten gooiend in de huizen langs de weg. Toen zij uiteindelijk de commandopost van Kinnard bereikten, hadden zij vijftig gevangenen.

Terwijl Stanley rapport uitbracht werd sergeant Henderson met vier manschappen op pad gestuurd om de verlaten Duitse voertuigen naar het dorp te brengen. Toen hij en de anderen met de voertuigen onderweg waren leunde een van hen uit het cabineraam en riep naar Henderson: “Hé, zie jij wat ik zie?”. Over een nabijgelegen veld verplaatste zich in het volle zicht een complete Duitse infanterie-compagnie. De Duitsers hadden volstrekt geen idee dat het konvooi Duitse voertuigen bestuurd werd door Amerikaanse soldaten. De Duitsers vervolgden hun mars. Henderson liet zijn colonne vaart minderen en toen de eerste vijandelijke machinegeweerschutter de greppel langs de weg bereikte gooide de Amerikaanse sergeant een Gammongranaat naar hem. De granaat was van een Brits type dat bij contact explodeerde. Het blies armen, benen en het machinegeweer in stukken. Meteen dook de Duitse compagnie naar de grond. Enkele ogenblikken daarna begonnen de soldaten kris kras richting Schijndel te rennen. Henderson’s groep doodde of verwondde de meeste van hen.

In de schaarse dorpsverlichting tijdens de nachtelijke aanval overkwam luitenant Wilcombe een incident. Hij was gestopt in een greppel om zichzelf te ontlasten. Terwijl zijn broek op zijn schoenen lag, sprongen drie of vier Duitsers plotseling in deze greppel. Wilcombe kon niets anders doen, dan zich overgeven. Hij legde zijn handen op zijn hoofd. De Duitsers wilden hem neerschieten, maar Wilcombe demonstreerde in gebarentaal dat hij een officier was en overtuigde hen dat hij over een grote hoeveelheid waardevolle informatie beschikte, waardoor zij hem overbrachten naar een Duits eerste-hulp post waar een van de medische officieren Engels sprak.

Wilcombe vertelde de medische staf, dat hij afkomstig was van Hollywood. Was hij, vroeg een medicus, een vriend van Jean Harlow en Marlene Dietrich? Ja, zei Wilcombe, hij had intieme betrekkingen met beide vrouwen.
De Duitsers sloegen hem op de rug, gaven hem wat te eten en lieten hem vervolgens een tijdje slapen.
Zijn verblijfplaats werd ontdekt door zijn eigen bataljon toen drie vrijwilligers – Fred Baker uit Kentucky, Henry Boda uit New York en Maurice Pumphrey uit Washington D.C. – en een officier die bevriend was met Wilcombe een speurtocht hielden om hem te zoeken. Nabij de hulppost opende een kleine groep Duitsers het vuur. Beide kanten wisselden een reeks schoten af, toen een Duitser in vol zicht op de weg sprong en riep “Kamerad!”. Hij gebaarde de Amerikanen om naderbij te komen en sprong weer terug. Deze bespottelijke pantomime herhaalde zich met intervallen van ongeveer een kwartier, totdat de Amerikanen het gevoel kregen nergens te komen. Toen de volgende twee Duitsers op de weg sprongen werden beiden neergeschoten. Een witte vlag verscheen aan Duitse kant. Op dit ogenblik kwam een jonge Duitse soldaat naar voren en probeerde de Amerikanen zich over te laten geven. De Amerikanen namen hem gevangen terwijl zij zich terugtrokken uit hun positie om een omsingeling van de boze Duitsers te vermijden. Tijdens een latere ondervraging van hun gevangene kregen zij te horen, dat er zich een Amerikaanse officier bevond in de hulppost, die Harlow en Dietrich kende. Later die dag werd de hulppost ingenomen en was Wilcombe bijgekomen van een diepe slaap.”

Tot zover het relaas van Critchell. Kort na deze “bevrijding” werd Schijndel weer ingenomen door de Duitsers.
Schijndel moest wachten tot 23 oktober 1944 voordat de Duitsers capituleerden.

Bronnen, noten en/of referenties
  1. Heemblad Rond die Cluse 26e jaargang nummer 1 bladzijden 21 tot en met 26