Welkom op Schijndelwiki - de encyclopedie voor Schijndel

U kunt ons steunen door lid van de Heemkundekring Schijndel te worden.

Klik HIER om lid te worden

Iedere dinsdagochtend zijn wij tussen 10 en 12 uur in de heemkamer: Cultureel Centrum 't Spectrum, Steeg 9 g, Schijndel.

De Zusters van Liefde van Schijndel: verschil tussen versies

Uit Schijndelwiki
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
(12 tussenliggende versies door dezelfde gebruiker niet weergegeven)
Regel 231: Regel 231:


=== '''Zr. Seraphina van Heretum. (algemeen overste van 1845 - 1864)''' ===
=== '''Zr. Seraphina van Heretum. (algemeen overste van 1845 - 1864)''' ===
 
[[Bestand:Moederhuis 06.jpg|200px|thumb|Zr. Seraphina van Heretum 2e algemeen overste.]]
Vrij kort na het overlijden van Mieke de Bref volgt een keuzekapittel op 5 mei 1845 en de aanwezige zusters zijn er van overtuigd dat hun medezuster Seraphine van Heretum of Heertum geroepen is om de taak van algemene overste op haar schouders te nemen. Precies na zes jaren nl. op 5 mei 1851 roept pastoor Antonius van Erp het kapittel weer bijeen. Het functioneren van Zr. Seraphine stemt blijkbaar eenieder tot tevredenheid want ze wordt op die datum in haar functie van algemene overste herkozen, om de volgende periode van zes jaren met haar vier assistenten het bestuur te continueren.<br>   
Vrij kort na het overlijden van Mieke de Bref volgt een keuzekapittel op 5 mei 1845 en de aanwezige zusters zijn er van overtuigd dat hun medezuster Seraphine van Heretum of Heertum geroepen is om de taak van algemene overste op haar schouders te nemen. Precies na zes jaren nl. op 5 mei 1851 roept pastoor Antonius van Erp het kapittel weer bijeen. Het functioneren van Zr. Seraphine stemt blijkbaar eenieder tot tevredenheid want ze wordt op die datum in haar functie van algemene overste herkozen, om de volgende periode van zes jaren met haar vier assistenten het bestuur te continueren.<br>   
Deze bestuursperiode wordt enigszins overschaduwd door een merkwaardige ziekte die zuster Seraphine trof, gepaard gaande met dagelijkse koortsaanvallen die meer dan een jaar hebben geduurd. Vanaf het prille begin is medische hulp ingeroepen, maar de geneesheren kregen geen vat op de ziekte. Binnen de congregatie is toen een noveen gehouden om de beterschap als het ware „af te smeken‟. En wonder boven wonder…….de felle koorts blijft vanaf november 1855 achterwege en de algemene overste knapt zienderogen op, zodat ze haar bestuurstaak weer kan hervatten. Ondanks die ziekte heeft ze toch op 11 april 1855 een bezoek gebracht aan de plaatselijke notaris Kornelis Jacob van Beverwijk om de destijds opgerichte „Associatie Anna Maria de Bref en Compagnie‟ te laten omzetten in een nieuwe rechtspersoonlijkheid nl. een vereniging onder de naam „Burgerlijk Zedelijk Lichaam Vereeniging van Vrouwen ter verpleging van zieken en het geven van onderwijs‟. <br>
Deze bestuursperiode wordt enigszins overschaduwd door een merkwaardige ziekte die zuster Seraphine trof, gepaard gaande met dagelijkse koortsaanvallen die meer dan een jaar hebben geduurd. Vanaf het prille begin is medische hulp ingeroepen, maar de geneesheren kregen geen vat op de ziekte. Binnen de congregatie is toen een noveen gehouden om de beterschap als het ware „af te smeken‟. En wonder boven wonder…….de felle koorts blijft vanaf november 1855 achterwege en de algemene overste knapt zienderogen op, zodat ze haar bestuurstaak weer kan hervatten. Ondanks die ziekte heeft ze toch op 11 april 1855 een bezoek gebracht aan de plaatselijke notaris Kornelis Jacob van Beverwijk om de destijds opgerichte „Associatie Anna Maria de Bref en Compagnie‟ te laten omzetten in een nieuwe rechtspersoonlijkheid nl. een vereniging onder de naam „Burgerlijk Zedelijk Lichaam Vereeniging van Vrouwen ter verpleging van zieken en het geven van onderwijs‟. <br>
Regel 240: Regel 240:


=== '''Zr. Emmanuël de Gier. (algemeen overste van 1864 - 1894)''' ===
=== '''Zr. Emmanuël de Gier. (algemeen overste van 1864 - 1894)''' ===
 
[[Bestand:Moederhuis 12 de Gier.jpg|200px|thumb|Zr.  Emmanuël de Gier 3e algemeen overste.]]
Het eerste kapittel na het overlijden van pastoor Antonius van Erp vond plaats onder voorzitterschap van monseigneur Joannes Zwijsen zelf op 28 september 1864. Met nagenoeg algemene stemmen is toen tot derde generale overste gekozen zuster Emmanuël de Gier. Hiermee komt iemand aan het hoofd van de congregatie te staan die maar liefst vier keer wordt herkozen nl. 1870, 1876, 1882, 1888 en ze treedt af in 1894. Een bestuursperiode van 30 jaren, wat binnen de congregatie zéér uitzonderlijk mag genoemd worden. De keuze van haar assistenten kon nogal eens wisselen. <br>
Het eerste kapittel na het overlijden van pastoor Antonius van Erp vond plaats onder voorzitterschap van monseigneur Joannes Zwijsen zelf op 28 september 1864. Met nagenoeg algemene stemmen is toen tot derde generale overste gekozen zuster Emmanuël de Gier. Hiermee komt iemand aan het hoofd van de congregatie te staan die maar liefst vier keer wordt herkozen nl. 1870, 1876, 1882, 1888 en ze treedt af in 1894. Een bestuursperiode van 30 jaren, wat binnen de congregatie zéér uitzonderlijk mag genoemd worden. De keuze van haar assistenten kon nogal eens wisselen. <br>
Niemand had destijds ooit kunnen vermoeden dat de 3e algemene overste het beleid zo energiek zou aanpakken. In het kloosterarchief bevindt zich een medisch rapport van dokter Bolsius uit mei 1846 waarin hij beschrijft, op basis van al zijn visitaties, hoe ziek zuster Emmanuël in dat jaar is geweest. Haar krachten namen dusdanig af dat iedereen het ergste vreesde. Toch is ze op wonderbaarlijke wijze genezen. <br>
Niemand had destijds ooit kunnen vermoeden dat de 3e algemene overste het beleid zo energiek zou aanpakken. In het kloosterarchief bevindt zich een medisch rapport van dokter Bolsius uit mei 1846 waarin hij beschrijft, op basis van al zijn visitaties, hoe ziek zuster Emmanuël in dat jaar is geweest. Haar krachten namen dusdanig af dat iedereen het ergste vreesde. Toch is ze op wonderbaarlijke wijze genezen. <br>
Regel 249: Regel 249:


=== '''Zr. Ignatia van Vlokhoven. (algemeen overste van 1894 - 1905)''' ===
=== '''Zr. Ignatia van Vlokhoven. (algemeen overste van 1894 - 1905)''' ===
 
[[Bestand:Moederhuis 16 Vlokhoven.jpg|200px|thumb|Zr. Ignatia van Vlokhoven 4e algemeen overste.]]
Als herinnering aan het kapittel van 4 oktober 1894 is door bisschop Mgr. Wilhelmus van de Ven een proces-verbaal opgemaakt dat is gehouden onder het door de bisschop gedelegeerde voorzitterschap van rector M. Kluijtmans met assistentie van pastoor Baekers van de Servatiusparochie in het centrum en pastoor van Vroonhoven van de Servatiusparochie in Wijbosch. Als 4e algemene overste is toen met overweldigende meerderheid zuster Ignatia van Vlokhoven gekozen met haar vier assistenten.  
Als herinnering aan het kapittel van 4 oktober 1894 is door bisschop Mgr. Wilhelmus van de Ven een proces-verbaal opgemaakt dat is gehouden onder het door de bisschop gedelegeerde voorzitterschap van rector M. Kluijtmans met assistentie van pastoor Baekers van de Servatiusparochie in het centrum en pastoor van Vroonhoven van de Servatiusparochie in Wijbosch. Als 4e algemene overste is toen met overweldigende meerderheid zuster Ignatia van Vlokhoven gekozen met haar vier assistenten.  
In het proces-verbaal staat aangegeven dat de installatie van de algemene overste „op de gebruikelijke wijze‟ zal plaats vinden, conform de regelgeving uit 1881. Men hield de kapittels in de grote refter van het moederhuis. De bisschop schrijft vervolgens:  
In het proces-verbaal staat aangegeven dat de installatie van de algemene overste „op de gebruikelijke wijze‟ zal plaats vinden, conform de regelgeving uit 1881. Men hield de kapittels in de grote refter van het moederhuis. De bisschop schrijft vervolgens:  
Regel 258: Regel 258:


=== '''Zr. Theodora Slits. (algemeen overste van 1905 - 1928)''' ===
=== '''Zr. Theodora Slits. (algemeen overste van 1905 - 1928)''' ===
 
[[Bestand:Moederhuis 20 Slits.jpg|200px|thumb|Zr. Theodora Slits 5e algemeen overste.]]
Vrij kort na haar overlijden zijn de 93 afgevaardigden voor het kapittel weer bijeen gekomen op 12 februari 1905 onder voorzitterschap van rector Sanders, geassisteerd door pastoor Baekers en rector Schellen van het Barbaraklooster in Wijbosch. Met 91 van de 93 uitgebrachte stemmen valt de keuze op zuster Theodora Slits, die haar verantwoordelijke taak dankzij herverkiezingen in 1910, 1916, 1922 heeft kunnen continueren tot 1928.<br>  
Vrij kort na haar overlijden zijn de 93 afgevaardigden voor het kapittel weer bijeen gekomen op 12 februari 1905 onder voorzitterschap van rector Sanders, geassisteerd door pastoor Baekers en rector Schellen van het Barbaraklooster in Wijbosch. Met 91 van de 93 uitgebrachte stemmen valt de keuze op zuster Theodora Slits, die haar verantwoordelijke taak dankzij herverkiezingen in 1910, 1916, 1922 heeft kunnen continueren tot 1928.<br>  


Regel 265: Regel 265:


=== '''Zr. Maria Theresia Veltman. (algemeen overste van 1928 - 1940)''' ===
=== '''Zr. Maria Theresia Veltman. (algemeen overste van 1928 - 1940)''' ===
 
[[Bestand:Moederhuis 17 Veltman.jpg|200px|thumb|Zr. Maria Theresia Veltman 6e algemeen overste.]]
De verkiezingsdag wordt vastgesteld op 26 november met 43 stemgerechtigde zusters. Al in de eerste ronde wordt zuster Maria Theresia Veltman als 6e algemene overste gekozen.<br>
De verkiezingsdag wordt vastgesteld op 26 november met 43 stemgerechtigde zusters. Al in de eerste ronde wordt zuster Maria Theresia Veltman als 6e algemene overste gekozen.<br>
Ook zij blijkt een sterke persoonlijkheid, overtuigd leidinggevend, gezag uitstralend, doortastend, gepaard gaande met een sterke feeling voor het praktisch oplossen van soms netelige problemen. Het feit dat ze tot tweemaal toe herkozen wordt bewijst hoe krachtig zij de congregatie heeft weten te leiden in een binnen de vaderlandse historie woelige tijd nl. de crisisjaren en de mobilisatie. Om alles in goede banen te blijven leiden is van het toenmalige hoofdbestuur veel inventiviteit en creativiteit gevergd om de congregatie door die moeilijke periode heen te loodsen. In de aanloop naar het kapittel in 1934 stuurt ze drie weken van te voren nog een zeer uitgebreide circulaire rond naar de oversten en leden van de congregatie in de resp. succursaalhuizen of dochterstichtingen in den lande. Immers enige weken voor de officiële kapitteldatum is het de bedoeling dat eerst alle afgevaardigden voor dat kapittel gekozen worden, zodat de definitieve keuze van de nieuwe algemene overste en haar assistenten op democratische wijze kan geschieden. Zuster Theresia Veltman zet nog eens alle belangrijke richtlijnen nauwkeurig op een rij, waaruit af te leiden is hoe dat proces in de praktijk verliep. Ze geeft alle zusters in ernstige overweging zich bij de keuze van elke afgevaardigde van een huis te laten leiden door een „zuivere bovennatuurlijke beweegreden‟ en in de dagen van voorbereiding door vurig en volhardend gebed het licht van de Heilige Geest te vragen, opdat de afgevaardigde die gekozen wordt iemand zal zijn die krachtig kan werken aan de groei en bloei van de congregatie. Uit mondelinge overlevering blijkt echter dat in die dagen nog de concrete praktijk is geweest dat met name de huisoverste of de „eerwaarde moeder‟ werd gekozen en het zou nog duren tot ver in de jaren ‟60 eer dat patroon werd doorbroken. Voorts volgen 12 artikelen die een volledig inzicht geven op de hele gang van zaken in de jaren ‟40 en ‟50. Vastgesteld wordt het volgende:  
Ook zij blijkt een sterke persoonlijkheid, overtuigd leidinggevend, gezag uitstralend, doortastend, gepaard gaande met een sterke feeling voor het praktisch oplossen van soms netelige problemen. Het feit dat ze tot tweemaal toe herkozen wordt bewijst hoe krachtig zij de congregatie heeft weten te leiden in een binnen de vaderlandse historie woelige tijd nl. de crisisjaren en de mobilisatie. Om alles in goede banen te blijven leiden is van het toenmalige hoofdbestuur veel inventiviteit en creativiteit gevergd om de congregatie door die moeilijke periode heen te loodsen. In de aanloop naar het kapittel in 1934 stuurt ze drie weken van te voren nog een zeer uitgebreide circulaire rond naar de oversten en leden van de congregatie in de resp. succursaalhuizen of dochterstichtingen in den lande. Immers enige weken voor de officiële kapitteldatum is het de bedoeling dat eerst alle afgevaardigden voor dat kapittel gekozen worden, zodat de definitieve keuze van de nieuwe algemene overste en haar assistenten op democratische wijze kan geschieden. Zuster Theresia Veltman zet nog eens alle belangrijke richtlijnen nauwkeurig op een rij, waaruit af te leiden is hoe dat proces in de praktijk verliep. Ze geeft alle zusters in ernstige overweging zich bij de keuze van elke afgevaardigde van een huis te laten leiden door een „zuivere bovennatuurlijke beweegreden‟ en in de dagen van voorbereiding door vurig en volhardend gebed het licht van de Heilige Geest te vragen, opdat de afgevaardigde die gekozen wordt iemand zal zijn die krachtig kan werken aan de groei en bloei van de congregatie. Uit mondelinge overlevering blijkt echter dat in die dagen nog de concrete praktijk is geweest dat met name de huisoverste of de „eerwaarde moeder‟ werd gekozen en het zou nog duren tot ver in de jaren ‟60 eer dat patroon werd doorbroken. Voorts volgen 12 artikelen die een volledig inzicht geven op de hele gang van zaken in de jaren ‟40 en ‟50. Vastgesteld wordt het volgende:  
Regel 285: Regel 285:


=== '''Zr. Cecile Kievits. (algemeen overste van 1940 - 1952)''' ===
=== '''Zr. Cecile Kievits. (algemeen overste van 1940 - 1952)''' ===
 
[[Bestand:Moederhuis 14 Kievits.jpg|200px|thumb|Zr. Cecile Kievits 7e algemeen overste.]]
Op basis van de toen gepubliceerde richtlijnen volgen ook de kapittels van 1940, 1946 en 1952 waarbij tot algemene overste is gekozen zuster Cecile Kievits. Ze heeft in een moeilijk tijdsgewricht de leiding op zich genomen nl. de oorlogsperiode en die van de wederopbouw. Bij de correspondentie die van het kapittel van 1952 is bewaard gebleven is het enigszins opvallend dat, in de circulaire die aan de succursaalhuizen wordt gestuurd, de scheidende algemene overste laat weten, dat bisschop Mutsaerts heeft gesuggereerd, dat niet per definitie de oversten van de huizen als afgevaardigden gekozen hoeven te worden. Of dit een poging is geweest om bewust de „gevestigde orde‟ te doorbreken valt er niet uit op te maken. Naast de oversten van de diverse kloosters zijn er vast en zeker onder de „gewone zusters‟ serieuze kandidaten geweest met veel talenten, leidinggevende inzichten, creativiteit en inspiratie, maar de suggestie van de bisschop bleef bij een suggestie. De lijst van afgevaardigden overziende lijkt het er op dat in 1952 uiteindelijk toch weer, dat voor 99 % alle moederoversten als kapittel lid naar voren worden geschoven.
Op basis van de toen gepubliceerde richtlijnen volgen ook de kapittels van 1940, 1946 en 1952 waarbij tot algemene overste is gekozen zuster Cecile Kievits. Ze heeft in een moeilijk tijdsgewricht de leiding op zich genomen nl. de oorlogsperiode en die van de wederopbouw. Bij de correspondentie die van het kapittel van 1952 is bewaard gebleven is het enigszins opvallend dat, in de circulaire die aan de succursaalhuizen wordt gestuurd, de scheidende algemene overste laat weten, dat bisschop Mutsaerts heeft gesuggereerd, dat niet per definitie de oversten van de huizen als afgevaardigden gekozen hoeven te worden. Of dit een poging is geweest om bewust de „gevestigde orde‟ te doorbreken valt er niet uit op te maken. Naast de oversten van de diverse kloosters zijn er vast en zeker onder de „gewone zusters‟ serieuze kandidaten geweest met veel talenten, leidinggevende inzichten, creativiteit en inspiratie, maar de suggestie van de bisschop bleef bij een suggestie. De lijst van afgevaardigden overziende lijkt het er op dat in 1952 uiteindelijk toch weer, dat voor 99 % alle moederoversten als kapittel lid naar voren worden geschoven.


=== '''Zr. Borgia Boerkamp. (algemeen overste van 1952 - 1964)''' ===
=== '''Zr. Borgia Boerkamp. (algemeen overste van 1952 - 1964)''' ===
 
[[Bestand:Moederhuis 13 Boerkamp.jpg|200px|thumb|Zr. Borgia Boerkamp 8e algemeen overste.]]
Een bijzondere aantekening betreffende het kapittel van 1952 is die van de keuze van twee hoofdbestuursleden. Normaliter worden de leden van het generaal bestuur gekozen uit de voorgedragen groep kapittelleden. Dat is dus deze keer niet gebeurd. Zowel de nieuwe algemene overste als de 4e assistente waren geen afgevaardigden op het keuzekapittel. Tot algemene overste is met 53 van de 54 stemmen gekozen zuster Borgia Boerkamp, die op dat moment verbonden was aan de huishoudschool te Borne. Zij is telefonisch op de hoogte gebracht van haar keuze, aanvaardde die en stond ‘s middags rond 14.00 uur in het moederhuis. Dat gold ook voor zuster Veronique van Woerkum, die met 54 stemmen was gekozen tot 4e assistente, terwijl ze nog verbonden was aan een school in Eindhoven en geen kapittel lid was. Na het bewuste telefoontje is zij afgereisd naar Schijndel. <br>
Een bijzondere aantekening betreffende het kapittel van 1952 is die van de keuze van twee hoofdbestuursleden. Normaliter worden de leden van het generaal bestuur gekozen uit de voorgedragen groep kapittelleden. Dat is dus deze keer niet gebeurd. Zowel de nieuwe algemene overste als de 4e assistente waren geen afgevaardigden op het keuzekapittel. Tot algemene overste is met 53 van de 54 stemmen gekozen zuster Borgia Boerkamp, die op dat moment verbonden was aan de huishoudschool te Borne. Zij is telefonisch op de hoogte gebracht van haar keuze, aanvaardde die en stond ‘s middags rond 14.00 uur in het moederhuis. Dat gold ook voor zuster Veronique van Woerkum, die met 54 stemmen was gekozen tot 4e assistente, terwijl ze nog verbonden was aan een school in Eindhoven en geen kapittel lid was. Na het bewuste telefoontje is zij afgereisd naar Schijndel. <br>
Daar heeft toen op 26 november ‘s middags om 14.15. uur de installatieplechtigheid plaats gevonden, waarin de Bossche bisschop Mgr. W. Mutsaerts zelf voorging en later met het nieuwe hoofdbestuur zou poseren. Tijdens die ceremonie bedankt de bisschop het „oude hoofdbestuur‟ dat volgens hem onder zeer moeilijke omstandigheden de congregatie heeft moeten leiden en richt zich tevens tot het nieuwe bestuur dat hij allereerst feliciteert met het feit dat de vijf zusters „tot een hoge waardigheid zijn uitverkoren‟. <br>
Daar heeft toen op 26 november ‘s middags om 14.15. uur de installatieplechtigheid plaats gevonden, waarin de Bossche bisschop Mgr. W. Mutsaerts zelf voorging en later met het nieuwe hoofdbestuur zou poseren. Tijdens die ceremonie bedankt de bisschop het „oude hoofdbestuur‟ dat volgens hem onder zeer moeilijke omstandigheden de congregatie heeft moeten leiden en richt zich tevens tot het nieuwe bestuur dat hij allereerst feliciteert met het feit dat de vijf zusters „tot een hoge waardigheid zijn uitverkoren‟. <br>
Regel 306: Regel 306:


=== '''Zr. Veronique van Woerkom. (algemeen overste van 1964 - 1982)''' ===
=== '''Zr. Veronique van Woerkom. (algemeen overste van 1964 - 1982)''' ===
 
[[Bestand:Moederhuis 19 Woerkom.jpg|200px|thumb|Zr. Veronique van Woerkom 9e algemeen overste.]]
Was het tot op heden zo dat de moeder-oversten van de huizen een beslissende invloed hadden op de kapittels, vanaf 1964 gaat er een duidelijk andere wind waaien. De democratisering wordt zichtbaarder en vanuit het toenmalige hoofdbestuur worden in augustus 1964 alle zusters aangeschreven, omdat men graag iedereen wil betrekken bij het kapittel dat in december van dat jaar gehouden zal worden. Het hoofdbestuur stelt voor dat in iedere kloostercommuniteit gespreksgroepen gevormd gaan worden om naar elkaar toe open en eerlijk na te denken en te discussiëren rondom vier cruciale sterk sfeerbepalende thema’s nl. de gebedssfeer, leefsfeer, werksfeer en bestuur sfeer. Rond elk thema zijn drie of vier centrale vragen voorgelegd. <br>
Was het tot op heden zo dat de moeder-oversten van de huizen een beslissende invloed hadden op de kapittels, vanaf 1964 gaat er een duidelijk andere wind waaien. De democratisering wordt zichtbaarder en vanuit het toenmalige hoofdbestuur worden in augustus 1964 alle zusters aangeschreven, omdat men graag iedereen wil betrekken bij het kapittel dat in december van dat jaar gehouden zal worden. Het hoofdbestuur stelt voor dat in iedere kloostercommuniteit gespreksgroepen gevormd gaan worden om naar elkaar toe open en eerlijk na te denken en te discussiëren rondom vier cruciale sterk sfeerbepalende thema’s nl. de gebedssfeer, leefsfeer, werksfeer en bestuur sfeer. Rond elk thema zijn drie of vier centrale vragen voorgelegd. <br>
Het gaat om gespreksgroepen die naar liefdewerk en leeftijd zo gevarieerd mogelijk zouden moeten zijn van 8-16 zusters, afhankelijk van de grootte van de communiteit. Het hoofdbestuur hoopt vervolgens via de ingediende verslaglegging een goed en gedetailleerd inzicht te krijgen in wat er onder de zusters van de congregatie leeft ten aanzien van die thema’s en dat de uitslag een goede weerspiegeling is van het huidige denken. De rapportages zullen in het zakenkapittel van december 1964 uitvoerig ter sprake komen.<br>  
Het gaat om gespreksgroepen die naar liefdewerk en leeftijd zo gevarieerd mogelijk zouden moeten zijn van 8-16 zusters, afhankelijk van de grootte van de communiteit. Het hoofdbestuur hoopt vervolgens via de ingediende verslaglegging een goed en gedetailleerd inzicht te krijgen in wat er onder de zusters van de congregatie leeft ten aanzien van die thema’s en dat de uitslag een goede weerspiegeling is van het huidige denken. De rapportages zullen in het zakenkapittel van december 1964 uitvoerig ter sprake komen.<br>  
Regel 346: Regel 346:


=== '''Zr. Florentia van Calsteren. (algemeen overste van 1982 - 1994)''' ===
=== '''Zr. Florentia van Calsteren. (algemeen overste van 1982 - 1994)''' ===
 
[[Bestand:Moederhuis 15 Calsteren.jpg|200px|thumb|Zr. Florentia van Calsteren 10e algemeen overste.]]
Als voorbereiding op het kapittel van 1982 schrijft de toenmalige algemene overste dat voor haar de tijd is gekomen zich na 18 jaren bestuurswerk niet meer herkiesbaar te stellen voor een nieuwe termijn. Onder de bezielende en inspirerende leiding van zuster Veronique heeft het vernieuwingsproces nog duidelijker vorm gekregen, maar niet zonder pijn getuige de opvallende ondertitel in de bestuurskrant nl. „pijn en vreugde horen bij veranderingen in deze tijd‟. <br>
Als voorbereiding op het kapittel van 1982 schrijft de toenmalige algemene overste dat voor haar de tijd is gekomen zich na 18 jaren bestuurswerk niet meer herkiesbaar te stellen voor een nieuwe termijn. Onder de bezielende en inspirerende leiding van zuster Veronique heeft het vernieuwingsproces nog duidelijker vorm gekregen, maar niet zonder pijn getuige de opvallende ondertitel in de bestuurskrant nl. „pijn en vreugde horen bij veranderingen in deze tijd‟. <br>
De terugblik en tevens evaluatie over de bestuursperiode 1976-1982 is samengevat in genoemde krant met als titel „Alles heeft zijn tijd – verslag en verantwoording van zes bestuursjaren‟ geeft een idee van wat in de congregatie aan nieuwe initiatieven is ontwikkeld.  <br>
De terugblik en tevens evaluatie over de bestuursperiode 1976-1982 is samengevat in genoemde krant met als titel „Alles heeft zijn tijd – verslag en verantwoording van zes bestuursjaren‟ geeft een idee van wat in de congregatie aan nieuwe initiatieven is ontwikkeld.  <br>
Regel 369: Regel 369:


=== '''Zr. Truus Sonder (algemeen overste van 1994 - ????)''' ===
=== '''Zr. Truus Sonder (algemeen overste van 1994 - ????)''' ===
 
[[Bestand:Moederhuis 18 Sonder.jpg|200px|thumb|Zr. Truus Sonder 11e algemeen overste.]]
Het Algemeen Kapittel van de Zusters van Liefde van Schijndel, bijeen in Maranatha te Duizel, heeft op 29 december 1994 een nieuw bestuur team gekozen. Voor de komende zes jaar is het algemeen bestuur van de congregatie aan hen toevertrouwd. Dat nieuwe bestuur zou overigens pas op 1 april 1995 officieel aantreden onder leiding van zuster Truus Sonder. Dit alles valt te lezen op een algemene aankondiging waarin ook de aftredende bestuursleden worden bedankt, die met grote inzet en verantwoordelijkheid de doelstelling en het welzijn van de congregatiegemeenschap hebben behartigd.<br>  
Het Algemeen Kapittel van de Zusters van Liefde van Schijndel, bijeen in Maranatha te Duizel, heeft op 29 december 1994 een nieuw bestuur team gekozen. Voor de komende zes jaar is het algemeen bestuur van de congregatie aan hen toevertrouwd. Dat nieuwe bestuur zou overigens pas op 1 april 1995 officieel aantreden onder leiding van zuster Truus Sonder. Dit alles valt te lezen op een algemene aankondiging waarin ook de aftredende bestuursleden worden bedankt, die met grote inzet en verantwoordelijkheid de doelstelling en het welzijn van de congregatiegemeenschap hebben behartigd.<br>  
De congregatie zal drie bestuursperioden (18 jaren) lang door haar geleid worden, overigens met een enigszins wisselende samenstelling van de leden van het hoofdbestuur, die samen het kapittel van 2000 en 2006 hebben voorbereid en weer afgesloten. In de beschrijving is geprobeerd deze drie bestuursperioden te zien als een soort „drieluik‟ en ze als zodanig ook samen te vatten. <br>
De congregatie zal drie bestuursperioden (18 jaren) lang door haar geleid worden, overigens met een enigszins wisselende samenstelling van de leden van het hoofdbestuur, die samen het kapittel van 2000 en 2006 hebben voorbereid en weer afgesloten. In de beschrijving is geprobeerd deze drie bestuursperioden te zien als een soort „drieluik‟ en ze als zodanig ook samen te vatten. <br>

Versie van 23 mei 2020 17:33

Wel en wee rond de beginjaren van de congregatie van de Zusters van Liefde

Wel en wee rond de beginjaren (1836-1861)

Brabant aan het begin van de 19e eeuw.

De stichting in de jaren 1797-1848 van enige tientallen zuster- en broedercongregaties in en buiten Brabant komt natuurlijk niet zomaar uit de lucht vallen. Het klimaat is dan dusdanig, dat menig kerkelijk leider nieuwe mogelijkheden overweegt, om met name de schrikbarende nood van een omvangrijke onderklasse in de samenleving te helpen oplossen. Wat in die periode speelt, zowel in de steden als op het platteland, is o.a. bittere armoede, vaak levenslange werkeloosheid, gebrek aan elementair onderwijs, verkrotte huisvesting, sociale uitstoting, epidemieën en de nodige gezinsproblemen. Om bij de vrouwelijke kloostergemeenschappen te blijven…..de gemeenschap van de Zusters van Liefde te Schijndel [1836] is een van die stichtingen.
Wat is er allemaal gaande in dit gebied. Laten we even teruggaan naar de komst van de Fransen in 1794. Twee belangrijke stromingen beheersen het denken in die tijd nl. de patriotten, die als het progressieve deel van de bevolking sympathiseren met de ideeën van de Franse Revolutie uit 1789 en de prinsgezinden, die trouw willen blijven aan Oranje. De scheidingslijn van die twee groeperingen loopt als het ware dwars door de godsdiensten heen. Toch brengen de nieuwe revolutionaire denkbeelden niet wat men er van verwacht had. De Fransen beschouwen ons land min of meer als bezet gebied en we worden niet behandeld als geestverwanten in denken en doen. In 1810 wordt Nederland ingelijfd bij Frankrijk. Op het moment dat de machtige Napoleon in Rusland wordt verslagen begint men hier weer te roepen om Oranje. De gevluchte stadhouder Willem V arriveert in 1813 in Den Haag en zal later koning Willem I worden. Iemand met moderne ideeën, maar hij blijkt erg autocratisch ofwel eigenmachtig en misschien wel eigenzinnig te regeren, het type van de alleenheerser. Zijn houding ten aanzien van kloosters en kloosterleven manifesteert zich in het feit dat hij de religieuzen in de oude overgebleven kloosters van vóór de Franse Tijd wel toestaat om bij elkaar te blijven wonen, maar het dragen van een habijt of kloosterkleding verbiedt hij. Bovendien mag men geen nieuwe kloosterlingen aannemen. Kortom….hij propageert een uitstervingsbeleid.
Dat houdt de gemoederen bezig. Vooraanstaande katholieken en kerkelijke leiders proberen op een of andere manier de huidige wetgeving te ontduiken en gaan over tot stichting van, zoals men ze noemde, lokale associaties van juffrouwen, die vooral worden ingezet voor onderwijs en verpleging. Ze leggen geen kloostergeloften af en dragen ook geen kloosterhabijt. Men zou kunnen zeggen, dat het niet meer zijn dan religieus geïnspireerde gemeenschappen van leken. Dat is grofweg de concrete situatie vóór het aantreden van koning Willem II in 1840. Een van de markantste kerkelijke voortrekkers in die tijd is zonder meer monseigneur Zwijsen geweest, die ook lokale pastoors inspireert om mee te werken aan de stichting van zuster- en broedercongregaties. De parochiepriesters in die tijd voelen de sociale noden binnen hun eigen parochie sterk aan en nemen initiatieven om vrouwen in te schakelen om die noden te lenigen. Tijdens de regeringsperiode van koning Willem II volgen diverse mannelijke kloostergemeenschappen.

Pastoor Antonius van Erp een gedreven man met visie.

Een van de lokale pastoors in Brabant die de oproep van monseigneur Zwijsen volgt is de Schijndelse pastoor Antonius van Erp (1797 – 1861). Hij manifesteert zich tijdens zijn pastoraat als een zorgzame vader, met een uitdrukkelijke voorliefde voor het wel en wee van de jeugd, met name de vrouwelijke jeugd. Zijn basisregel in deze is…. ‟worden de meisjes godsdienstig opgevoed, dan zal de gansche maatschappij goed en godsdienstig zijn. Dezen immers worden later huismoeders en brengen als van zelf den goeden geest van vroomheid op hare gezinnen over‟. Op dat moment kent Schijndel slechts een openbare school onder leiding van de ijverige protestantse meester Kaub, bedoeld voor zowel de mannelijke als de vrouwelijke jeugd. Het is een uitvloeisel van het Franse bewind, waaronder in 1806 een schoolwet wordt aangenomen.
Men omschrijft de onderwijsdoelstelling van die dagen als „opvoeding tot maatschappelijke en christelijke deugden‟. Vanwege de bestaande geloofsverdeeldheid in ons land acht men het van het grootste belang dat het onderwijs neutraal blijft. Godsdienstonderricht op scholen is te enen male verboden. In 1833 wordt het oude schoolgebouw op het parochiekerkhof verkocht aan pastoor van Erp, die het laat afbreken. Inmiddels heeft de gemeente al een nieuwe school gebouwd aan de Hoofdstraat of Grote Straat. Van bijzonder onderwijs voor de katholieke jeugd is dus op dat moment in Nederland formeel nog geen sprake, iets wat pastoor Van Erp nu juist op het oog heeft. Hij zint daarom op mogelijkheden om met name meer grip te kunnen krijgen op de vrouwelijke jeugd. Dat is hem veel waard. Nu is er wel in die dagen een mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden een bijzondere school op te richten, maar die wordt dan niet door het rijk gesubsidieerd. Pastoor van Erp laat zich, in al zijn gedrevenheid en onverwoestbaar streven naar katholiek onderwijs, die kans niet ontnemen en begint actie te voeren om op een of andere manier de vrouwelijke jeugd een eigen vorm van onderwijs aan te kunnen bieden.

Brevieren en een brei- en catechismusschool.

Gedachtenisprentje van Maria Anna van Erp een jongere zus van pastoor Van Erp die al vóór de stichting van de congregatie in het breischooltje werkte dat toen gevestigd was in de bakkerij van Wouter van den Berg in de Hoofdstraat


Volgens de overlevering doet in die dagen in Schijndel het verhaal de ronde, dat pastoor Van Erp graag zijn brevier bad in de tuin van een zekere Wouter van den Berg, een van de Schijndelse bakkers in de directe omgeving van de toenmalige Laagstraat.
Uit de gegevens over de historie van het weeshuis is duidelijk geworden, dat Wouter van den Berg in de Hoofdstraat een bakkerij zou hebben. Restanten daarvan hebben tot 1977 deel uitgemaakt van het weeshuiscomplex. Ook zou er een doorgang geweest zijn van het weeshuis rechtstreeks naar het moederhuis. Is dan misschien de kloostertuin zo uitgebreid geweest dat die grensde aan de tuin van het latere weeshuis?
Na het brevieren maakt de pastoor blijkbaar een gemoedelijk praatje met bakker Van den Berg. Op zekere dag vraagt hij hem om een gunst waar de bakker heel verbaasd van opkijkt nl. om voor halve dagen zijn bakkerij te verhuren. Wouter begrijpt het voorstel nauwelijks, totdat pastoor Van Erp zijn ideeën over een toekomstige meisjesschool ontvouwt. Hij heeft dan al de toezegging van twee dames, die bereid zijn een deel van de opvoeding der meisjes op zich te nemen. Het zijn de zus van de pastoor Maria van Erp en een zekere Helena van den Endepoel. Aangenomen mag worden dat de laatste de dochter is van Pieter van den Endepoel, een rentenier, die een huis en erf bezit van de 6e kwaliteitsklasse en als de buurman van de roomse pastorie bekend staat. Hij woont op kadastraal perceel D 124.
Om de wetten van de liberale landsregering te omzeilen kiest de pastoor voorlopig voor twee vakken nl. handwerken en godsdienst. In een uiterst primitief schoollokaal, de bakkerij van Wouter van den Berg, is dus de brei- en catechismusschool van start gegaan en wel enige jaren voor dat de congregatie gesticht werd. Iedereen is enthousiast. De jubelstemming slaat echter plotseling om in intense droefheid. Maria van Erp, de meesteres van het eenvoudige breischooltje, wordt zwaar ziek en overlijdt al op 4 april 1833, slechts 24 jaren oud. Op haar gedachtenisprentje staat een merkwaardige gedachte geformuleerd, die mede de zwaarte van dit werk illustreert: „Mijn ijver voor de kinderen der behoeftigen heeft mij doen uitteeren‟.
Een zwaar verlies, temeer omdat zich steeds meer kinderen aanmelden. Het werk groeit juffrouw Van den Endepoel boven het hoofd en het lokaal is in feite te klein voor de opvang van zoveel leerlingen. Gelukkig slaagt pastoor Van Erp erin om een ijverige vervangster te vinden voor zijn zus. In Schijndel woont in die dagen een welgestelde, goed roomse familie nl. de familie Gijsbert van der Kant, evenals Van den Berg een bakkersfamilie, wonende in een huis van de 6e kwaliteitsklasse op kadastraal perceel D182 in het centrum nabij het Kerkstraatje, ter hoogte van de huidige winkel van bakkerij Toelen. Diens dochter Helena treedt aan als assistente van Helena van den Endepoel en meteen wordt een splitsing aangebracht: de oudste meisjes blijven onder leiding van juffrouw Van den Endepoel in het bakkerijlokaal en de jongsten worden onderwezen in een van de kamers van de pastorie. Diep in zijn hart is pastoor Van Erp toch niet geheel tevreden, ondanks het fantastische werk van de beide dames. Het is immers zijn allergrootste wens om met name religieuze leerkrachten naar Schijndel te halen. Enigszins jaloers zal hij geweest zijn op pastoor Zwijsen te Tilburg, die in 1832 een congregatie van liefdezusters weet te stichten nl. de Zusters van Liefde aan de Oude Dijk te Tilburg.
Dat motiveert de Schijndelse herder om ook voor Schijndel in die richting krachtdadig acties te ontplooien. Wat zou het mooi zijn, als hij ook het dorp Schijndel zou kunnen verblijden met de stichting van een kloostergemeenschap van liefdezusters. In zijn contacten met collega Zwijsen zal dit vaak onderwerp van gesprek geweest zijn.

Een droom verwezenlijkt.

De historische prent die destijds door tekenleraar Jos Zeegers is gemaakt van de overtocht van Mieke de Bref van Boxtel naar Schijndel

Al mijmerend over de mogelijkheden dwalen zijn gedachten af en denkt hij terug aan de tijd toen hij kapelaan te Boxtel was. Hij herinnert zich een zekere Mieke de Bref, die al eens het verlangen heeft geuit kloosterling te willen worden. Misschien is zij wel voorbestemd voor de Schijndelse congregatie en door God geroepen. Nu doet zich echter een netelig probleem voor, want de oom van Mieke schijnt ernstig ziek te zijn en wordt juist door haar verpleegd.
Gelukkig bieden zich Schijndelse inwoners aan om de zorg voor deze dierbare oom, Martinus de Bref, op zich te nemen, tot het moment dat de nieuwe zusters het konden overnemen. Dat is voor pastoor Van Erp een uitstekende oplossing.
Enige tijd later komt een Brabantse huifkar voorrijden bij de oude pastorie. Mieke de Bref met haar ziekelijke oom, voor wie de hobbelende tocht Boxtel-Schijndel misschien wel een hel is geweest, arriveren op Schijndelse bodem. In de kronieken van de congregatie wordt gesproken over de vader van Mieke, maar dit blijkt dus niet correct te zijn. Nader archiefonderzoek heeft overduidelijk aangetoond, dat de vader van Mieke al sinds 1827 was overleden. Het tweetal wordt hartelijk ontvangen. Ze blijven er tot aan het voorjaar van 1835. Dan vindt er een emotioneel afscheid plaats tussen deze oom en zijn nicht. Mieke die inderdaad te kennen heeft gegeven kloosterlinge te willen worden, dient daarop grondig voorbereid te worden. De pas gestichte zustercongregatie te Tilburg is de aangewezen plaats, onder de vleugels van pastoor Zwijsen, die inmiddels al de nodige ervaring heeft in het voorbereiden van zusters op het kloosterleven. Mieke moet haar zieke oom achterlaten en overlaten aan de zorg van anderen. Ze krijgt in Tilburg haar opleiding van zuster Michaël, de novicemeesteres. De novicen zijn degenen die aan het begin van hun kloosterleven staan en nog geen geloften hebben afgelegd. Pastoor van Erp heeft zelfs al een zeer toepasselijke naam voor zijn „eerste zuster‟ bedacht nl. zuster Vincentia, genoemd naar de 16de-eeuwse stichter van liefdezusters Vincentius à Paulo. Gelukkig krijgt zij enige maanden later gezelschap van een medenovice in de persoon van zuster Rosalia de Leijer uit Sint Oedenrode. De basis voor de Schijndelse kloostergemeenschap is gelegd en in Tilburg zijn de beide novicen in zeer goede handen om zich terdege te kunnen voorbereiden op hun leven als religieus en hun dienende taak in de Schijndelse gemeenschap. Op 15 april legt zuster Vincentia de Bref haar kloostergeloften af. Intussen zit pastoor Van Erp niet stil. Hij laat in 1836 een nieuwe pastorie bouwen aan de huidige Vicarius van Alphenstraat, want de oude pastorie is voorbestemd als eerste onderkomen voor de Schijndelse zusters.

De stichting van de congregatie is een feit .

Op 31 oktober 1836 keert zuster Vincentia terug uit Tilburg, in gezelschap van de Tilburgse zuster Joseph, die haar de eerste tijd verder zal begeleiden. De aankomst gaat als een lopend vuurtje door het dorp en nieuwsgierigen komen in de Servatiuskerk kijken naar de beide zusters, die in het priesterkoor neergeknield zijn, gekleed in een eenvoudig maar stemmig kloostergewaad. Ze zullen, voor het hoofdaltaar gezeten, gebeden hebben om Gods rijke zegen over het werk wat ze moeten beginnen binnen de Schijndelse samenleving. Daarna blijven de zusters op de nieuwe pastorie, tegenover de Servatiuskerk gelegen, overnachten om daags daarna hun definitieve intrek te nemen in de oude pastorie aan de toenmalige Heikantstraat, de eerste huisvesting van de zusters. De stichting van de congregatie van de Zusters van Liefde te Schijndel is per 1 november 1836 een feit, tot vreugde van velen! In de eerste kloosterregel van de zusters staat een tekst die hieraan herinnert, als de oude, lege pastorie als volgt staat omschreven: “Slechts één uwer betrok op Allerheiligendag van het jaar 1836 dit huis, waarin genoegzaam niets gevonden werd”.

Fragment van de kadasterkaart D1 van het centrum van Schijndel anno 1832.
Prent met als opschrift: „Gezicht op de noord-oostzijde der straat van de gebouwen anno 1836 thans hoofdgebouw en eindgevels van ‟t gesticht van liefdadigheid te Schijndel‟…. Deze afbeelding is, volgens oud-burgemeester P.A.Verhagen, gemaakt van een plattegrondtekening en naar een nauwkeurige schets der gebouwen en beplantingen zoals een en ander zich in 1836 vertoonde. Alle gebouwen zijn in 1884 en vroeger geheel gesloopt en door doelmatige nieuwe inrichtingen vervangen, aldus de oud-burgemeester.
Bestand:Moederhuis 05.jpg
Het mozaïek St. Jozefklooster Ora et Labora wat nu boven de hoofdingang prijkt luidde voorheen St. Jozefgesticht. Het beeld is een geschenk uit 1883 van een zekere mejuffrouw Nicolasina Schrijvers.

In de geest van Vincentius á Paulo.

De jonge congregatie, die aanvankelijk de naam „Zusters van Liefde van Jezus en Maria, Troosteres der Bedrukten‟ meekrijgt, zoals geformuleerd in het oudste regelboek, verandert al snel van naam. In 1842 wordt het officieel „Congregatie der Zusters van Liefde van Jezus en Maria, Moeder van Goeden Bijstand‟. Deze naam is gebleven tot op de dag van vandaag.
Een kloosterinstelling zonder kloosterregel is niet denkbaar. Zo’n kloosterregel geeft duidelijk richting aan wat de kloosterlingen zelf voor ogen hebben. In die tijd wordt een heel sterk accent gelegd op datgene wat Vincentius à Paulo in zijn tijd als basis had genomen voor zijn stichtingen van vrouwelijke religieuzen. De oorspronkelijke doelstelling van de congregatie was „de heiliging van haar leden en de dienst aan de naaste door de beoefening van de verschillende liefdewerken‟. Men kiest dan het devies Ora et Labora, zoals dat nu nog prijkt boven de hoofdingang van het moederhuis…..Bid en Werk, wat ook terugkomt in de wapenspreuk van de congregatie!
Of kort gezegd…..voor het werk voor de naasten is het van belang dat je een serieus kloosterleven leidt, een leven van regelmatig gebed en van gemeenschappelijke bezinning op je doelstellingen.
De kloosterstichters zien dit als algemene basis voor elke kloosterinstelling. Een concrete invulling vindt men in die dagen, zoals al gememoreerd, in de spiritualiteit of geestelijke beleving van een aantal grondwaarden zoals Vincentius à Paulo die geformuleerd had. Hij spreekt van een liefde tot God en een liefde tot de mensen, die hij ziet als een twee-eenheid. Ze liggen in elkaars verlengde. Dat basisprincipe innerlijk beleven en uitdragen leidt tot een optimale verkondiging van de evangelische waarden.

De eerste school geopend.

Onder het regime van koning Willem I is het allesbehalve eenvoudig voor religieuzen om een vergunning te krijgen om de jeugd te onderwijzen. Men beschouwt de actieve kloosterlingen min of meer als „staatsgevaarlijke wezens‟ die het volk met hun „paapse godsdienst‟ zouden vergiftigen.
De grondwetten van 1814 en 1815 propageren weliswaar vrijheid van onderwijs voor de katholieken, maar in werkelijkheid is het met die vrijheid treurig gesteld. Veel leerkrachten en veel onderwijsinspecteurs zijn van gereformeerde huize. De leerboeken worden door de staat vastgesteld. Ondanks dat……pastoor Van Erp schrikt niet zo gauw terug voor mogelijke moeilijkheden, houdt hij vast aan zijn voorgenomen plannen. Er is zelfs al een school gebouwd bij het beginnende klooster en de stichter weet een vergunning te krijgen, om aan kinderen van armen en onvermogende onderwijs te mogen geven in lezen, schrijven en rekenen. Daar is overigens wel de nodige correspondentie aan voorafgegaan via het Schijndelse gemeentebestuur, dat al in februari 1837 een voorstel had ingediend tot oprichting „eener vrouwelijke school‟. Naast de bestaande openbare school blijkt men de behoefte te voelen aan een tweede school. Hierop reageert schoolopziener Bowier, dat binnen de volkrijke gemeente Schijndel slechts één openbare school functioneert, gebouwd voor zo’n 500 kinderen, maar dat veel kinderen die verder van de kom van het dorp wonen gebruik schijnen te maken van schooltjes te Eerde, Gemonde, Dinther, St. Michielsgestel, Den Dungen en Middelrode. Hij trekt de noodzaak van een tweede school in twijfel, suggereert de gemeente zelfs om de toelage van de onderwijskracht aan de openbare school te verhogen, zodat die een of meer ondermeesters kan aanstellen op basis van de bestaande reglementen. Mocht een tweede school werkelijk nodig zijn, dan pleit hij ervoor die op te richten in het Wijbosch waar zo’n 100-tal gezinnen wonen. Bovendien merkt hij op, dat het stichten van een andere school in de nabijheid van de openbare school nadelig zal zijn voor de bestaande school en het daar functionerende onderwijzend personeel en stemt in wezen tegen! Op 24 maart 1837 volgt een reactie van Gedeputeerde Staten In dit schrijven wordt een aardige analyse gegeven van de concrete situatie. Zo wordt o.a. gesteld, dat naast het gemeentebestuur, ook alle weldenkende ingezetenen er meer en meer van overtuigd raken „hoezeer grotendeels de opvoeding der kinderen van het vrouwelijk geslacht en bijzonder van de behoeftige volksklasse wordt verzuimd‟. Die meisjes kunnen uiteraard wel gebruik maken van de bestaande gemeenteschool, maar ze blijven dan toch nog verstoken in onderwijs in de „nuttige vrouwelijke handwerken‟. Ook voor meisjes van bemiddelde ouders is het van het grootste belang, dat zij binnen de gemeente alle gelegenheid vinden „om de handwerken van hunnen staat te kunnen aanleren, te meer daar weinige ouders in staat zijn hunne kinderen op eene kostschool buiten de gemeente uit te besteden‟. Dat is de reden waarom het gemeentebestuur van Schijndel een krachtig verzoek heeft ingediend tot oprichting van „eene vrouwelijke school voor kinderen van het vrouwelijk geslacht‟. Op 6 april 1837 krijgt pastoor Antonius van Erp een brief van het gemeentebestuur, dat hem op de 24e maart toestemming is gegeven om te Schijndel „een vrouwelijke school voor het lager onderwijs in de taal en vrouwelijke handwerken‟ op te richten nl. kosteloos voor kinderen van armen en onvermogende en dat men van bemiddelde ouders een „matige beloning‟ mag vragen. Tevens doet men het voorstel in overleg te treden met de schoolopziener van het 1e district de heer Bowier. In een schrijven van 7 juli 1837 spreekt men van een „bijzondere school der 2e klasse voor kinderen van het vrouwelijk geslacht‟. Die stap heeft pastoor Van Erp al vast gezet. Als enigste sollicitante voor de nieuwe school meldt zich Anna Maria de Bref. Zij wordt aan een examen onderworpen. De slotconclusie is, dat zij „proeven heeft gegeven van genoegzame bekwaamheid en geschiktheid ter behoorlijke vervulling van den post van schoolhouderesse‟. Zuster Vincentia de Bref krijgt hierdoor de titel van „schoolhouderes en onderwijzeres in de Ned. Taal‟. Wel wordt haar te verstaan gegeven, dat ze op haar school slechts kinderen mag toelaten die de koepokinenting hebben ondergaan of de kinderziekte gehad hebben. Inmiddels is ook zuster Rosalia de Leijer vanuit Tilburg te Schijndel teruggekeerd en beide zusters openen de eerste zustersschool van Schijndel. Een volkomen nieuwigheid voor de Schijndelse bevolking van die dagen, die gewend is aan een vorm van neutraal onderwijs en de school van meester Kaub had geen slechte naam. Een directe behoefte aan godsdienstig of rooms onderwijs bestaat onder de bevolking op dat moment niet bepaald. Waarom dan Schijndelse meisjes naar de nieuw gestichte zustersschool sturen, zal men gedacht hebben. Voor naaien en breien kan men er zich nog wel iets bij voorstellen, maar de rest van de vakken zijn bij meester Kaub tot op heden in goede handen geweest. Dat pastoor Van Erp vanaf de preekstoel andere ideeën verkondigt en de kerkgangers probeert op andere gedachten te brengen en tot nieuwe inzichten over te halen, zal men in eerste instantie rustig aanhoort hebben.

Nieuwe aanmeldingen voor de jonge stichting.

Zuster Rosalia legt op 27 november 1836 haar kloostergeloften af. Wat de stichter niet had durven dromen is dat zich al vrij snel meerdere postulanten aanmeldden na de opening van de eerste school. Een postulant is een zuster die aan een proeftijd begint, die voorafgaat aan het noviciaat. In die tijd beschikt de jonge stichting nog niet over een eigen kapel. Wie zich aanmeldt krijgt voorlopig in de Servatiuskerk een lange zwarte falie omgehangen, zoals Brabantse vrouwen die maakten voor begrafenissen en andere plechtigheden. Na de misviering in de parochiekerk, trekt men zich weer terug in het eenvoudige kloostercomplex op de Lochtenburg. Enige weken later krijgen de jonge postulanten dan een kloosterhabijt uitgereikt. Dat is in die dagen redelijk revolutionair van pastoor Van Erp. Hij volgt hiermee het voorbeeld van zijn collega Zwijsen uit Tilburg. Die heeft ook de Zusters van Tilburg vanaf het begin de kleding laten dragen die zuster Michaël Leijsen vanuit Hoogstraten had meegebracht. Eigenlijk wordt religieuze kleding pas officieel toegestaan als koning Willem II in 1840 aantreedt. Om echter de Schijndelse van de Tilburgse zusters te kunnen onderscheiden, zijn enige kleine veranderingen in de kloosterkleding aangebracht. De Schijndelse zusters gaan de rozenkrans aan de rechterkant dragen en het grote scapulier laat men zowel aan de voorzijde als de achterzijde tot op de grond afhangen.
Een nijpend probleem dat zich voordoet is de financiële armslag. De postulanten komen vooral uit arme en minvermogende gezinnen en de schoolgelden blijven aan de lage kant. Soms wordt het gecompenseerd door giften van welgestelden van buiten. De situatie is op sommige momenten zo schrijnend, dat pastoor Van Erp zelf letterlijk „de boer op gaat‟ om hout, koren, aardappelen en wat men nog meer nodig had. Rond 1900 hebben oudere zusters van toen een tipje van de sluier opgelicht door te verklaren, dat op de eettafel noodgedwongen half gebroken bordjes en kommetjes of saus- en melkkannetjes zonder oor te voorschijn kwamen. De levenswijze moet behoorlijk streng zijn geweest en het aantal vastendagen was fors. Zelfs bij het ontbijt was geregeld dat men slechts één zwarte en ¼ snee wittebrood mocht nemen. Dit zal er wel aan bijgedragen hebben, dat diverse zusters fysiek in de problemen zijn gekomen, omdat de werkzaamheden overdag behoorlijk zwaar zijn geweest. In de wintermaanden gebeurt in die beginperiode veel bij kaarslicht en liefst met veel zusters in één ruimte, zodat ook de voorraad kaarsen niet te snel op raakt. Overigens…..de toeloop van veel leerlingen voor de zustersschool verloopt niet helemaal naar de wens van pastoor Van Erp. Hij gaat een andere koers varen. De Schijndelse bevolking aanhoort de predicaties van de pastoor geduldig, maar massaal hun kinderen naar de zustersschool laten gaan….dat gebeurt niet. Hij pakt het ineens fanatieker aan en verkondigt op een zondag van de preekstoel het volgende: “Al de meisjes, die niet vanaf overmorgen tot aan de Eerste Communie de school der zusters hebben bezocht, zullen onverbiddelijk van dit geluk worden uitgesloten. Ook kinderen beneden de zes jaar kunnen, zowel jongens als meisjes, in de bewaarschool worden opgenomen”.
Dat slaat bij de gemeenschap in als een bom. Sommigen beschouwen het zelfs als een soort dwangbevel. De Eerste Communie, toentertijd op 11 of 12-jarige leeftijd, niet mogen doen is in die tijd ondenkbaar. De annalen verhalen dat de vrouwelijke afdeling van de school van meester Kaub sterk was verminderd, zelfs enige protestantse meisjes en Jodinnetjes komen na die zondag vriendelijk afscheid nemen. De bel van het klooster staat niet stil en er worden heel wat „deurskes‟ aangemeld. In 1840 wordt de zustersschool vergroot, uitgebreid met enige lokalen en officieel ingewijd. Een welluidende feestgroet wordt geschreven. In het dorp zijn vlaggentooien en erebogen te bespeuren en ziet men versierde straten en woningen.
In 1840 wordt de zustersschool vergroot, uitgebreid met enige lokalen en officieel ingewijd.

Accent op de geestelijke zorg voor de zusters.

Zuster Seraphine van Heretum zoals ze is afgebeeld op het grote schilderij in de hal van het moederhuis.
In de hal van het moederhuis hangt dit prachtig schilderij van de officiële uitreiking van de kloosterregel door de stichter, geschilderd door kunstenaar L. van den Wildenbergh.
Gevel van het gasthuis dat rond 1935 is omgebouwd tot huishoudschool en bij de laatste twee ramen had men de refter of eetzaal der postulanten gevestigd

Naast het uitbreiden van de activiteiten voor de Schijndelse gemeenschap van die dagen is de stichter toch enigszins bezorgd over het geestelijk welzijn van de jonge kloosterlingen. Hoe vindt hij samen met de zusters de juiste balans voor zijn devies Ora en Labora….bid en werk. Zuster Vincentia de Bref heeft de verantwoordelijke taak op haar schouders gekregen om vooral de aankomende religieuzen, die dan nog novice zijn, in te leiden in het geestelijk leven, dat als basis dient voor alle zorgtaken naar buiten. Zij is novicemeesteres en leidt dus het noviciaat. De term „novice‟ behoeft enige uitleg. Meisjes die als postulanten overstappen op het noviciaat gaan als het ware een proefjaar in, alvorens de „kleine geloften‟ af te leggen. De novicemeesteres legt o.a. een groot accent op de inhoud, achtergronden en de consequente naleving van de kloosterregel. Gebed, bezinning en meditatie spelen een grote rol in het leven van de zusters en daarin ingroeien vraagt een goede begeleiding. Na het proefjaar wordt dan beoordeeld of die jonge vrouw wel geschikt zal zijn voor continuering van haar kloosterleven. In de annalen staat, dat zuster Vincentia als basisregel hanteerde: “Niet het vele is goed, maar het goede is veel”. Met andere woorden….voor haar gaat in de opleiding van de jonge religieuzen de kwaliteit boven de kwantiteit en zelf is ze vooral „het levend voorbeeld van stipte plichtsbetrachting en getrouwheid aan de constituties of regelgeving.!

Zowel de stichter als de eerste zusters hebben uiteindelijk maar één centraal doel nl. een hecht fundament aan te brengen onder hun nieuwe stichting. Op 10 december 1841 wordt ook een juridische en wettelijke basis gelegd doordat men, ter verkrijging van een rechtspersoonlijkheid, spreekt van een „Associatie‟ onder de „firmanaam‟ A.M. de Bref en Compagnie. Uit niets moet men kunnen afleiden dat het om een groep religieuzen gaat. Het is een zakelijke overeenkomst die gesloten wordt, voor het klimaat in die dagen acceptabel. Maar het stevigste fundament onder de congregatie is natuurlijk de kloosterregel zelf, ook aangeduid met de term „Constitutie‟. Aanvankelijk is er een geschreven regel in gebruik, die nog ongedateerd is en geen officiële goedkeuring heeft gekregen.
Kort samengevat schrijft pastoor Van Erp voor de zusters van Schijndel het volgende:

De Zusters van Liefdadigheid van Jezus en Maria de troosteres der bedrukten, gevestigd te Schijndel in het voormalige Bisdom van ‘s-Hertogenbosch en verenigd in het H. Hart van Jezus, zullen onder de bescherming van de H. Maagd Maria en van de H. Vincentius à Paulo het beschouwende leven voor zoo ver, voor zoo veel het hunne pligten zullen toelaten, verenigen met het werkzame leven, dat zal bestaan:
  1. in het dienen van zieken zonder onderscheid, zoo in hun klooster, als buiten hetzelve, in de gemeente in het welke zij gevestigd zijn; zij zullen nogtans door hare overheid ook buiten de gemeente ter verzorging van zieken kunnen gezonden worden.
  2. in verzorging van oude vrouwen in hun huis
  3. in het houden van school voor arme en minvermogende meisjes, waartoe ook meisjes van vermogende ouders kunnen worden toegelaten”.

In 1842 stuurt Johannes Zwijsen een gedrukt exemplaar naar collega Van Erp in Schijndel en op 2 juli van dat jaar nl. de feestdag van O.L.Vrouw Visitatie, ontvangt de stichter via de toenmalige bisschop Henricus den Dubbelden de kerkelijke goedkeuring, met tevens de machtiging dat hij nog wijzigingen kan aanbrengen. Op 24 juni 1845 wordt de goedkeuring van de eerste gewijzigde Constituties verleend en op de feestdag van de H. Vincentius à Paulo door de stichter zelf op plechtige wijze uitgereikt aan zuster Seraphine van Heretum, na zuster Mieke de Bref, de tweede Algemene overste van de congregatie.
Juist op die dag heeft zij, samen met enige andere zusters, de vier eeuwige geloften van armoede, zuiverheid, gehoorzaamheid en de beoefening der liefdewerken afgelegd. Bij die uitreiking zijn naar alle waarschijnlijkheid nog aanwezig geweest de zusters Rosalia de Leijer, Theresia van Rooij, Emmanuël de Gier, Klara van Lith, Scholastica van der Kant, Aloysa van Buel en Josepha Spierings.
Op 27 december volgt de goedkeuring van de „Bijzondere Regelen‟ waarover Mgr. den Dubbelden schrijft:

De Bijzondere Regelen voor de Congregatie der Zusters van Liefde van Jesus en Maria, de Moeder van Bijstand, door ons gevestigd te Schijndel, na nauwkeurig onderzoek, door ons bevonden goed en zeer geschikt te zijn om, bij heiliging en volmaking der Leden, het eeuwige en tijdelijke welzijn des naasten, zoo mede de goede tucht en den voortdurende welstand der Congregatie te bevorderen; weshalve wij dezelve bij deze volgaarne goedkeuren, bekrachtigen en de uitgave daarvan door den druk veroorloven; terwijl wij de stipte naleving dier Regels in welgemelde Congregatie zeer aanbevelen en daarover den goddelijke zegen inroepen.
Gegeven te St. Michielsgestel den 27 december 1848 De Bisschop van Emmaus Vic. Apost. van ‘s-Hertogenbosch H. den Dubbelden.''

Op 27 mei 1881 volgt daarop de pauselijke goedkeuring van de „Constituties en Regelen‟ door paus Leo XIII en ze zullen vervolgens ongewijzigd blijven tot 1968.

Naast onderwijs ook een gasthuis.

De opvoeding van de vrouwelijke jeugd is aanvankelijk de hoofddoelstelling in de ogen van de stichter, maar al spoedig wil hij zijn doelstelling verruimen. De opvoeding en persoonlijke begeleiding van Schijndelse meisjes tot degelijke moeders en huisvrouwen is natuurlijk basaal geweest voor de samenleving van toen, maar pastoor Van Erp wil ook nog andere wegen bewandelen. Met zijn scherp oog voor de noden van de toenmalige Schijndelnaren constateert hij schrijnende toestanden, vooral waar het de ouderen en zeker de zieken onder hen betreft. Zij zijn sterk afhankelijk van de liefdadigheid van anderen, is zijn heilige overtuiging en hij ontwikkelt plannen voor de stichting van een eigen gasthuis, om daarin zieken en ouden van dagen te kunnen verzorgen en begeleiden in de herfstdagen van hun leven. Een zeer nobel streven, maar zijn eerste zorg is de financiële basis. Hoe krijgt hij het geld bij elkaar voor een dergelijk groots project.
De eerste grote meevaller voor hem is, dat Helena van den Endepoel, het hoofd van het vroegere breischooltje, hem een huis ter beschikking stelt met de nodige grond eromheen. Het huis is weliswaar niet geschikt om tot gasthuis om te bouwen, maar de grond is een ideale plek om er een nieuw gebouw te laten optrekken. Hij overpeinst alles nog eens heel goed en trekt vervolgens de stoute schoenen aan, door aan de burgemeester en de raad zijn grootse plannen te ventileren. Hij houdt een vurig breedvoerig betoog over het geweldige belang van de stichting van een plaatselijk gasthuis en een pension voor oude mannen en vrouwen. Dat zou een verrijking zijn voor de Schijndelse gemeenschap. De gemeente toont zich bereid een stevige subsidie te verlenen. Men telt er het niet onaanzienlijke bedrag voor neer van f 5000,-.
Helemaal verrukt en uiterst tevreden beklimt hij ‘s zondags daarna de preekstoel en betrekt alle parochianen bij zijn plannen en laat hen delen in de „feestvreugde‟. Reken maar dat na de hoogmis dat nieuw bouwplan van de ijverige parochieherder tot in detail is besproken. Sommigen voelden de bui al hangen….de pastoor zou ook vast en zeker bij hen aankloppen voor een geldelijke bijdrage.

In dat kader haalt de kroniekschrijfster van de congregatie een schitterende historische anekdote aan in haar gedenkboek over een zekere Marinus Gerits, een van de tegenstemmers van de nieuwbouw en nog wel buurman van het klooster. Iedereen staat versteld van zijn negatief gevoel bij de plannen van pastoor Van Erp. Op z’n Schijndels maakt hij de goe gemeente zijn gevoelens duidelijk door hardop te verkondigen: “Ik hê gin gasthuis noodig!”. En hij voegt er nog aan toe doelend op het „verkooppraatje‟ van de pastoor: “ Ons allemaol lijme, daor is gin kwestie van wa mijn betreft. Dè witte gullie dan alvast. En affront of gin affront, de pestoor hoeft bij mijn nie te komme. Jao…kèkt me mar aon gullie, ik mèn ‘t! Wè hebben we aon al die neiïghèd….en tìs altij mar gève, ge kant wel mè oew knipbeurs in de hand blève staon. Mar dit zèk oew, de pestoor zal bè mijn bot vange, ik hè gin gasthuis noodig, nou witte „t!” De omstanders staken verder alle discussie met Marinus en laten hem verder met rust.
De stichter van de congregatie is in zijn enthousiasme niet meer te stuiten en hij bezoekt hoogst persoonlijk alle welgestelden onder zijn parochianen. De burgers onder hen vraagt hij om financiële steun en van de boeren verwacht hij dat ze borg zullen staan voor de aanvoer van zand en bouwmaterialen. Ook bezoekt hij Marinus, maar die houdt voet bij stuk. De pastoor zal wel verbaasd gestaan hebben over Marinus‟ standpunt, maar zonder diens hulp is het gasthuis er toch gekomen. Het huis van Helena van den Endepoel wordt afgebroken en met grote ijver begint men in 1843 aan de bouw van een gasthuis, ziekenhuis, een nieuwe kapel voor de zusters en de aanleg van het kloosterkerkhof.
En wie wordt er als eerste in de nieuwbouw verpleegd……ja, de onwillige buurman Marinus Gerits met zijn gezin, die allen door een vreselijke ziekte waren overvallen. Ze worden liefdevol door de jonge zusters verzorgd. Na enige weken van attente zorg verlaat het gezin Gerits het ziekenhuis en uit dankbaarheid stamelt Marinus: “Di heb ik in elk geval geleerd, dè Onze Lieven Heer ‟t mit de pestoors en de zusters hauwt en dèt Hij ons, minschen, wel wit te brengen waor Hij ons hebben wil. Daorum, waarde Overste en Zusters zèk oew nou en ‘k mèn ‘t, dek altij veur oew klaor zal staon, ik en m‟n keinders, als ‘t er ‘s een of aander veur ‘t klooster gebeuren mot!”. Hij wordt uiteindelijk als directe buurman een van de beste helpers van het klooster.
Op 5 januari 1844 wordt de eerste arme vrouw in het gasthuis opgenomen en na haar zijn spoedig de nodige mannelijke en vrouwelijke ouden van dagen gevolgd. De Schijndelse bevolking moet trots geweest zijn op deze nieuwe vestiging en langzaam maar zeker is men het liefdevolle en verzorgende werk van de zusters hooglijk gaan waarderen. Het moederhuis straalde inderdaad liefdadigheid en barmhartigheid uit en de warmte waarmee de dorpelingen er zijn opgevangen en verpleegd, zal zelfs de „koudste kikker‟ beroerd hebben! De voortvarendheid van pastoor Van Erp en „zijn zusters‟ is in die dagen alom geprezen.

Droefheid in en buiten het klooster.

Het gedachtenisprentje van de 1e algemene overste van de congregatie.

De liefdewerken van de zusters eisen in de beginjaren al hun tol. Niet iedere zuster blijkt fysiek opgewassen tegen het zware werk. De kroniekschrijfster verhaalt dat „menig jong leven bezweek‟. Zuster Vincentia, de eerste algemene overste, een diepgelovige vrouw, heeft vanaf het begin haar rotsvast vertrouwen in de Heer bewaard en op haar medezusters weten over te brengen, ondanks alle beproevingen van ziekte en overlijden van jonge zusters. Zij is voor velen een stichtend voorbeeld geweest van overtuigend kloosterleven, moed, doorzettingsvermogen en daadkracht. Als trouwe volgelinge van Vincentius à Paulo is haar niets te veel geweest, tot op het moment, dat ook haar verzwakte lichaam haar noodlottig wordt. Veel te jong sterft deze blijmoedige vrouw, die nog enorm veel voor de jonge kloostergemeenschap had kunnen betekenen. De kroniekschrijfster spreekt met respect over haar en typeert haar als een vrouw met veel „wijsheid, zachte goedheid, moederlijke toewijding en zelfopofferende deugd‟. Na een kort ziekbed wordt Mieke de Bref door haar Schepper op 21 april 1845 teruggeroepen.

Diepe droefheid om dit zware verlies is in alle geledingen voelbaar. Tekenend in dit verband zijn de Bijbelteksten op haar bidprentje: “Zusters, doet, volgens dat gij van mij geleerd, ontvangen, gehoord en gezien hebt en de God van vrede zal met u zijn (Philippenzen IV.9). En ik vertrouw, dat Hij, die het goede werk in u heeft begonnen, hetzelve ook zal voltrekken (Philippenzen I.6). Weest eensgezind, hebbende dezelfde liefde, eendrachtig en van hetzelfde gevoelen (Philippenzen II.2). En nu beveel ik U aan God en aan het woord zijner genade (Act. XX.32)”.
Op 25 april volgt een uitgebreide condoleancebrief van Mgr. den Dubbelden, die de overleden zuster Vincentia uiteraard heel goed gekend heeft. Heel Schijndel heeft in die dagen gerouwd om dit voelbare verlies voor de gemeenschap. Maar veel tijd om te blijven rouwen krijgt men niet. Pastoor Van Erp beseft maar al te goed, dat een jonge kloostergemeenschap de bestuurlijke en religieuze invloed van een moeder-overste niet al te lang moet ontberen. Kort nadat men de laatste eer heeft bewezen aan het stoffelijk overschot van zuster Vincentia en zij op het pas aangelegde kerkhof was begraven, neemt de stichter de nodige maatregelen om snel tot de keuze van een nieuw hoofdbestuur te komen. Al op 5 mei 1845 wordt tot algemene overste gekozen zuster Seraphine van Heretum, die met nog vier assistenten, te weten zuster Aloysia van Buel, zuster Rosalia de Leijer, zuster Theresia de Rooy en zuster Emmanuël de Gier, leiding gaat geven aan het moederhuis en haar liefdewerken voor de Schijndelse bevolking. Zuster Theresia wordt tevens novicemeesteres, maar overlijdt al na een jaar nl. op 24 april 1846. Als assistente in het hoofdbestuur wordt zij vervangen door zuster Joseph Spierings en als novicemeesteres door zuster Aloysia van Buel, die overigens al in 1847 wordt opgevolgd door zuster Emmanuël de Gier.
Wederom wordt het klooster opgeschrikt door het plotseling overlijden van zuster Rosalia, binnen het algemeen bestuur opgevolgd door zuster Ignatia Hermans, maar ook die sterft vrij kort daarna nl. op 7 juni 1850. Haar plaats in het hoofdbestuur wordt ingenomen door zuster Juliana van Boxtel. En zo kampt de jonge kloostergemeenschap met zware verliezen en wordt het Godsvertrouwen danig op de proef gesteld.

Een wonderbaarlijke genezing …. Wie zal het zeggen.

In de zomer van 1845 wordt men geconfronteerd met een ernstige ziekte in keel en borst bij zuster Emmanuël. Zij verzwakt zienderogen. Men benadert dokter W. van Hamel en daarna ook nog dokter Bolsius. Hun medische kennis is groot, maar ze blijken niet in staat het genezingsproces op gang te brengen.
Binnen de kloostermuren, zo meldt onze kroniekschrijfster, verlaat men zich op de „Hemelse geneesheer‟ en roept men de hulp in van de maagd Maria en de patroon van de congregatie Vincentius à Paulo.
Op uitdrukkelijk verzoek van moeder-overste beginnen de zusters aan een noveen, een periode van 9 dagen voorafgaand aan de feestdag van Maria Lichtmis op 2 februari, waarin men vurig bidt om genezing. Het klinkt in onze tijd misschien ongeloofwaardig, maar juist op die feestdag keert bij zuster Emmanuël haar spraak terug.
Geïnspireerd door een groeiend vertrouwen in genezing, begint men een tweede noveen. Wonderbaarlijk……na die 9 dagen verdwijnt ook de hardnekkige keelpijn. Dan volgt nog een derde noveen, die afloopt op 25 maart. Op zondag 29 maart voelt zuster Emmanuël, die inmiddels maandenlang bedlegerig is geweest, rond 10 uur ‘s morgens een hevig verlangen om naar de kloosterkapel te gaan om het H. Sacrament te gaan aanbidden. Ze verlaat haar bed, begeeft zich een verdieping hoger om haar kloosterhabijt aan te trekken, treedt vervolgens de kapel binnen, knielt uit dankbaarheid neer en brengt zowat een half uur biddend door. Alles gaat boven verwachting goed. Haar medezusters kijken met stomme verbazing toe, hoe zuster Emmanuël op die dag in de refter het middagmaal komt gebruiken en ‘s anderendaags de misviering in de kapel komt bijwonen.
Op dinsdag hervat ze zelfs haar onderwijswerk. Dit genezingsproces maakt de tongen los en de gedachte vat post, dat hier misschien wel bovennatuurlijke hulp in het spel is geweest. Nadien verklaart dokter Bolsius dat deze genezing niet te danken is aan geneesmiddelen of leefregels. Is er dan inderdaad sprake geweest van een wonderbaarlijke genezing!?

De reddende engel van de congrgatie.

Terwijl de Schijndelse bevolking met ontzag en bewondering het werk van de zusters gadesloeg, de zorg voor haar kinderen en ouden van dagen vol vertrouwen aan de kloosterzusters overgaf, bleef het moederhuis binnen de kloostermuren niets bespaard. Er vallen veel slachtoffers onder de zusters. Pastoor Van Erp wordt tot wanhoop gedreven en volgens de kroniekschrijfster knielt hij zielsbedroefd in de kapel neer en bidt: “Heer….is mijn werk U dan niet aangenaam?”. Hevig vertwijfeld wendt hij zich tot monseigneur Zwijsen, die inmiddels administrateur is van het Apostolisch Vicariaat van ‘s-Hertogenbosch. Hij is echt ten einde raad en legt zijn problemen aan zijn collega voor. Na een uitvoerig gesprek komt Johannes Zwijsen tot de eindconclusie, dat het misschien het overdenken waard is om de congregatie te Schijndel als zelfstandige stichting maar op te heffen en de zusters te laten aansluiten bij de congregatie van de Zusters van Tilburg. Doelstelling en regelgeving en zelfs de kleding waren nagenoeg gelijk, zo redeneerde Zwijsen. Pastoor van Erp moet dit voorstel als pijnlijk ervaren hebben, zijn eigen stichting opgeven, dat was het laatste wat hij zou doen zou men denken. Hij keert terug naar Schijndel en ziet, samen met de vijf zusters van het toenmalige hoofdbestuur, de concrete situatie onder ogen. Aan het slot van deze interne bespreking, die de gemoederen beslist ontroerd en beroerd zal hebben, komen maar liefst vier leden tot de slotconclusie, dat, gezien de omstandigheden, aansluiting bij Tilburg een reële optie is. Zuster Emmanuël opteert als enige voor continuering van de congregatie. Zij houdt een warm pleidooi om door te zetten en geeft én pastoor Van Erp én haar vier medezusters uitdrukkelijk in overweging, dat alle begin nu eenmaal moeilijk is en dat het zware kruis dat de congregatie te dragen krijgt, misschien wel het beste bewijs was dat God met hen is. Ze houdt haar medezusters vooral voor onder geen enkele voorwaarde de moed op te geven, maar juist alle kracht te verzamelen om te hopen tegen alle hoop in en een grenzeloos vertrouwen aan de dag te leggen jegens de goddelijke voorzienigheid, ondanks al het leed en de zware beproevingen. Natuurlijk is zuster Emmanuël, mede door haar geduldig gedragen lijden, in de ogen van de andere zusters, iemand met gezag, iemand die kon overtuigen en wier mening bijzonder serieus werd genomen. In feite heeft zij dus de congregatie gered van de ondergang! In 1853 verleent bisschop Zwijsen de jonge congregatie de nodige nieuwe privileges en wordt zij door pastoor Van Erp twee jaren later omgedoopt tot „Burgerlijk zedelijk lichaam, vereeniging van vrouwen ter verpleging van zieken en ‘t geven van onderwijs‟. Tegelijkertijd worden nog andere kerkelijke voorrechten verleend die ons nu misschien wat vreemd in de oren klinken, omdat deze elementen uit het „rijke roomse leven‟ ons niet meer zo veel zeggen: men mag een huiskapel oprichten waar men, ook degenen die als vreemdeling overnachten, de H. Mis kan bijwonen. De zusters en de bewoners van het gasthuis mogen de paascommunie ontvangen uit handen van een priester. Men zal in de Vastenavond dagen [de carnavalsdagen of de dagen voor Aswoensdag] de devotie van het veertigurengebed houden in het „gesticht‟ en deelachtig worden aan de aflaten hieraan verbonden. Zo vaak als de dienstdoende geestelijke het goedvindt zal men het Lof vieren en tenslotte zal aan de kosteres verlof worden verleend de H. Vaten aan te raken.

De eigen opleiding inde kinderschoenen.

Onderwijs aan de vrouwelijke jeugd, verpleging van zieken en ouden van dagen……het is in de ogen van stichter pastoor Antonius van Erp een prachtig begin van de congregatie, maar zeker niet het einde. Al lang loopt hij met plannen rond op het kloostercomplex een kweekschool te laten bouwen, want zelf de opleiding in handen hebben van religieuze onderwijskrachten, ziet hij als een van de belangrijkste idealen. Het is beslist een concrete bijdrage aan de ontwikkeling van de plaatselijke bevolking, maar zal ook een regionaal uitstralingseffect hebben. De bouwplannen worden opgesteld en in november 1858 kan een gelukkige pastoor vol trots „zijn normaalschool‟ aan de Schijndelse bevolking tonen. De doelstelling is natuurlijk tweeledig nl. de opleiding van eigen onderwijskrachten, maar binnen die groep actief campagne voeren onder die meisjes, die misschien wel hogere doeleinden willen nastreven en mogelijk aspiraties hebben om in te treden in de congregatie van de Zusters van Liefde.32

Het plotselinge overlijden van de stichter.

Het huisje van Pau Pak in de Pompstraat.

Pastoor van Erp is primair natuurlijk de dienstdoende pastoor van de Servatiusparochie. Uit dien hoofde is zijn zorg voor zijn parochianen een pastorale plicht, die hij zeer serieus neemt. Een heel bekend wapenfeit van hem was de oprichting in 1854 van de nu nog bestaande Vincentiusvereniging, geïnspireerd door de noden van toen. Een lofwaardig initiatief in die dagen. Het tekent zijn inzet, inspiratie en visie.
Vanuit zijn pastorale opdracht beseft hij ook hoe belangrijk het is regelmatig zijn zieke parochianen te bezoeken. Op 18 mei 1861 begeeft hij zich op weg naar een ziek meisje. Na het doodzieke kind wat opgebeurd te hebben stevent hij weer op die zwoele meidag op huis aan en neemt de kortste weg naar zijn pastorie nl. via de Pompstraat.
Hij bereikt het huisje waar een zekere Johannes Huybers en diens vrouw Paulina van der Linden wonen. Dit echtpaar kent men binnen de Schijndelse samenleving beter als Hannes Pak en Pau Pak, een „scheldnaam‟ die ze te danken hadden aan het pak linnengoed waarmee ze langs de deur venten om zo de kost te verdienen. Daar aangekomen voelt pastoor Van Erp zich duizelig worden en vraagt bij Pau Pak even te mogen rusten. Nu verblijft op dat moment een zekere meester Van Bremen, een kostganger, bij Pau Pak (Hannes was al overleden). Tot zijn grote verbazing ziet die de pastoor ineen zakken. Dodelijk geschrokken rent hij met een stoel naar buiten en hijst de gevallen pastoor overeind. Hij wordt naar binnen gedragen. Iedereen is van streek, alleen Van Bremen houdt het hoofd koel. Hij stuurt iemand naar de pastorie om een van de kapelaans te waarschuwen, zodat die het Sacrament der Stervenden nog kan toedienen. Een ander stuurt hij naar dokter Bolsius, de plaatselijke geneesheer in die tijd. Hij gaat over tot een aderlating.
Al snel wordt hem duidelijk dat de beroerte de pastoor fataal zal worden. Als een lopend vuurtje gaat de tijding door het dorp, dat de pastoor er heel slecht aan toe is. De algemene overste zuster Seraphine en een van haar assistenten zuster Emmanuël de Gier snellen naar de Pompstraat om hun in levensgevaar verkerende stichter nog te kunnen begroeten. Helaas….ze zijn te laat. Buurtbewoners komen hen al tegemoet gelopen om het treurige bericht van het overlijden van pastoor Van Erp wereldkundig te maken. Diep bedroefd keren de beide zusters naar het moederhuis terug en men ervaart dit sterven als een zware slag voor de jonge congregatie. Hij was immers hun steun en toeverlaat. Ook de Servatiusparochie verloor in hem een bijzonder ijverige herder. In hetzelfde jaar zou de congregatie haar zilveren feest gevierd hebben, maar aangezien in de archieven geen spoor te vinden is van festiviteiten, mag aangenomen worden dat men heeft afgezien van een vreugdevolle herdenking, nu de stichter zelf er niet bij heeft kunnen zijn!
Een kwart eeuw hebben zowel de pastoor als de zusters zelf hun beste krachten gegeven aan de Schijndelse samenleving. Het respect voor de stichter en zijn religieuzen is sterk gegroeid en hun plaats in de samenleving is al niet meer weg te denken. Schijndel vaart er wel bij. Het jonge klooster wordt door krachtdadige geïnspireerde vrouwen geleid, energiek ondersteund door betrokken rectoren als geestelijke leidsmannen en vanuit het moederhuis worden langzaam maar zeker nieuwe stichtingen gerealiseerd buiten Schijndel. In de eerste 25 jaren is, naast de ontwikkelingen binnen Schijndel, immers al op 13 maart 1856 de stichting te Geldrop tot stand gekomen, op uitdrukkelijke uitnodiging van pastoor Frans van Erp, de broer van Antonius van Erp. Er zouden er nog vele volgen!

Constituties of regelgeving [1842-1990]

De aller oudste voorschriften.

Een kloostergemeenschap zonder regelgeving is ondenkbaar.
Pastoor van Erp heeft er daarom voor gezorgd dat vanaf het allereerste begin een uiterst eenvoudig regelboek de basis zou vormen voor zijn nieuw gestichte congregatie. Het waren voorschriften die onder goedkeuring van de toenmalige bisschop van Emmaus, apostolisch vicaris van het bisdom ‘s-Hertogenbosch, monseigneur Henricus den Dubbelden, waren uitgegeven. Aanvankelijk noemt hij als patrones van de congregatie Maria als Troosteres der Bedrukten. Vanaf 1842 noemt hij uitdrukkelijk Maria als de Moeder van Goede Bijstand en zo is het gebleven tot op heden.

Aanhef van het geschreven regelboek van pastoor Antonius van Erp dat is afgebeeld op het grote schilderij in de hal van het moederhuis. Het hoofddoel wordt door de stichter duidelijk omschreven. Voorts gaat hij in op thema’s als het gezag, de geloften van zuiverheid, gehoorzaamheid en armoede, de kleding, de cellen of kamers, de voeding, de geestelijke oefeningen en het koorgebed, het stilzwijgen, het kapittel, liefde en eendracht, ootmoedigheid, de zedigheid, onthechting van ouders en vrienden, de dagorde, de novicen en de novicemeesteres, de taken van de overste en haar assistente(n) en de taak van de zusters die met het onderwijs der kinderen worden belast. Verondersteld mag worden dat die regelgeving veelal zal zijn overgenomen van al bestaande stichtingen. Het is vrijwel zeker dat met name de H. Regel van de Zusters van Liefde van de Oude Dijk in Tilburg grotendeels model heeft gestaan voor dit ontwerp.
Naast de H. Regel kende men ook een boekwerkje met „bijzondere regelen‟, een document waarin de praktijk van alledag beschreven stond. Op 27 december 1848 zijn die, onder goedkeuring van Mgr. Den Dubbelden, samen met een serie formulegebeden, uitgereikt aan de zusters. Die zijn overigens in de loop van de geschiedenis van de congregatie regelmatig herzien en af en toe ook nog herdrukt. In een latere fase spreekt men van een „directorium‟.
Om de gebruiken en vooral de leefsfeer van toen, medio 19e eeuw, wat duidelijker te illustreren volgen hier, bij wijze van voorbeeld, een drietal beschrijvingen. Allereerst de voorschriften ten aanzien van de kleding, die hij inleidt met de opmerking dat men de ijdelheid moet verloochenen, niet moet streven naar kostbare kleding, maar „morsige of verscheurde‟ kleren zijn uit den boze. Dat laatste vereist de armoede niet, schrijft hij en het zou trouwens ook „onbetamelijk‟ zijn. Een oud en hersteld kleed dragen is wel toegestaan.

Het kloosterhabijt van de Zusters van Liefde zoals deze drie modellen laten zien.

Vervolgens geeft hij in het taalgebruik van toen concreet aan wat de zusters zullen dragen en somt alle onderdelen op:

  1. “gij zult hebben een zwart lakensche of camelotte bovenkleed
  2. eenen zwarten lakensche of camelotte schapelier
  3. eenen berbet van wit lijnwaat
  4. eenen paarschen of witten onderdoek
  5. een stiklijf van blauwen diemiet
  6. eenen roden of witten baaijen of gestreepten borstrok volgens den tijd van het jaar
  7. eenen camelotten voorschoot bij het uitgaan doch binnen het huis eenen blauwen linnen voorschoot
  8. blauwe baaije onderrokken
  9. een linnen of wollen hemd
  10. zwarte kousen, waar bij in den winter zwarte of greise zokken
  11. schoenen bij het uitgaan, doch binnen het huis zult gij u van muilen bedienen
  12. een zilveren kruis hangende aan een zwart lint om den hals
  13. eenen gouden ring
  14. zwarte handschoenen
  15. gij zult voor hoofddeksel hebben een witte diemitte ondermuts, eenen doek van wit lijnwaat, eene voile van zwarte camelot“.

Sprekend over de slaapgelegenheid van de zusters propageert hij dat, indien mogelijk, de zusters een eigen cel zullen hebben, zodat ze ook afzonderlijk kunnen slapen; de slaapkamers zijn op de 2e verdieping van het huis, uitgezonderd die van zieke zusters; ze zullen op de slaapkamers hebben „eenen bak zonder behangzel, eenen strooijzak, linnen beddelakens, wolle dekens en eene spreij‟ en twee vere hoofdkussens, een geriefkasje ongeverfd en zonder slot, een houten zitbankje, een crucifix‟.
Zonder verlof van de overste zullen de zusters niets anders op hun kamer hebben. Alleen de oversten en de assistenten kunnen eventueel geriefelijkheden op hun kamer hebben met sluiting. Zonder verlof van de overste zal de ene zuster nooit naar de slaapkamer van een andere zuster gaan en mocht men daartoe wel verlof ontvangen, dan zal een zuster eerst altijd kloppen en wachten tot men verlof krijgt om binnen te komen. Als twee zusters bij elkaar zijn dient de deur open te blijven staan.
Begeeft men zich te ruste, dan dient een zuster zich zoals het een maagd betaamt neer te leggen „zich houdende in de tegenwoordigheid van God en haren Engelbewaarder‟. Men zal de slaapkamer niet ongekleed verlaten. De overste mag op de kamers van de zusters onderzoek doen zo dikwijls zij dit nodig acht en van de kamer wegnemen „hetgeen hare voorzienigheid zal noodzakelijk oordelen‟.

Tenslotte de opmerkingen betreffende de voeding. Een primaire waarschuwing luidt, dat er het voedsel niet is om „aan de zinnelijkheid van den smaak te voldoen‟, maar louter om het lichaam te onderhouden en de gezondheid te bewaren. Men zal daarom de zusters goed en gezond voedsel geven. Als het geen visdag is geeft men de zusters bij het ontbijt thee, brood en mik. Bij het normale middagmaal mag behalve soep niet meer dan twee porties gegeven worden en op bijzondere recreatiedagen zeker niet meer dan drie porties. Bij het avondmaal zal er nooit vlees gegeven worden.
De normale drank is bier, maar op bepaalde feestdagen is het de huisoverste toegestaan wijn te laten serveren, zoals de feestdag van de H. Vincentius à Paulo (19 juli), Allerheiligen (1 november), de stichtingsdag van een bepaald klooster of de herdenkingsdag van de patroon van het huis zoals bv. het moederhuis toegewijd aan Sint Jozef (19 maart) en ten slotte op de dag dat een zuster geprofest wordt d.i. haar geloften aflegt, hetzij tijdelijk of eeuwig.
En de voorschriften vervolgen dan vrij vertaald:

“Zij zullen op tafel een tafellaken en een servet, de borden en andere noodzakelijkheden hebben. Tijdens de maaltijd zal er een zuster met duidelijke stem voorlezen uit een godsvruchtig boek, de andere zusters zullen aandachtig luisteren, opdat zowel de ziel als het lichaam tegelijk gevoed worden; er zullen altijd een of twee zusters belast zijn om de andere zusters aan tafel te dienen; zij zullen dit doen met het godsvruchtig gevoel alsof zij Jezus Christus zelf en zijn apostelen dienen. Behalve de vastendagen, door de H. Kerk voorgeschreven, zullen zij vasten op alle de zaterdagen door het jaar uitgezonderd wanneer het feest van de geboorte des Heren op een zaterdag valt als ook op alle vigiliedagen van Onze Lieve Vrouw en daags voor het feest van den H.Vincentius”.

Aanvullingen en aanpassingen.

Overdruk van de buitenkaft van de uitgave uit 1881.

Op 24 juni 1845 is de eerste handgeschreven regel door de toenmalige bisschop en apostolisch vicaris monseigneur Henricus den Dubbelden kerkelijk goedgekeurd. In de loop van de geschiedenis van de congregatie zijn de constituties en bijzondere regels meerdere malen herzien. Zo wordt in de tweede helft van de 19e eeuw al gewerkt aan een aanpassing. Deze uitgave wordt ingeleid door een bisschoppelijk schrijven dat letterlijk luidt als volgt:

“ Adrianus Godschalk door de gratie Gods en de gunst des Apostolischen Stoels, bisschop van ‘s-Hertogenbosch, huisprelaat van Z. H. Paus Leo XIII, assistent-bisschop bij den Pauselijken troon, aan de leden van de Congregatie der Zusters van Liefde van Jezus en Maria, Moeder van Goeden Bijstand, gevestigd te Schijndel, zaligheid in den Heer….
Heeft Gods vaderlijke Voorzienigheid aan uwe Congregatie, gedurende de 36 jaren van haar bestaan, reeds vele blijken van hare bescherming gegeven, wederom is U in Gods goedheid en barmhartigheid eene nieuwe en gansch bijzondere gunst geschonken. De Constitutiën en Regelen uwer Congregatie zijn thans door Z. H. Paus Leo XIII goedgekeurd en bekrachtigd.
Bij gelegenheid van Ons eerste bezoek, dat Wij als Bisschop bij de graven der HH Apostelen Petrus en Paulus het geluk hadden te kunnen brengen, hebben Wij die voor U zoo gewigtige zaak in persoon behandeld en getracht tot een goed einde te brengen. Ondersteund door uwe veelvuldige gebeden hadden dan ook onze pogingen, onder ‘s Hemels zegen, den gewenschten uitslag. Den 27 mei 1881 mogt uwe Congregatie zich verheugen, dat hare Constitutiën en Regelen door Z.H. Paus Leo XIII werden goedgekeurd en bekrachtigd. Op Onzen last zijn de Constitutiën en Regelen uit het fransch, in welke taal zij oorspronkelijk zijn goedgekeurd, of, zoo als het Besluit der H. Congregatie luidt: „als reeds goedgekeurd kunnen aangenomen worden als of deze voor U in het bijzonder goedgekeurd waren‟ in het hollandsch vertaald en in druk gebragt. Wij verklaren, dat deze vertaling in alles overeenstemt met de Constitutiën en Regelen, die te Rome door den H. Stoel zijn goedgekeurd, waarvan het origineel in het Archief der Congregatie berust. Het is Onze vurigste wensch en wil, dat alle Zusters, in welke betrekking zij ook in de Congregatie werkzaam zijn, deze Constitutiën en Regelen, waarvan één exemplaar aan elke Zuster zal worden uitgereikt, nauwkeurig en met een zuiver inzigt zullen onderhouden, daar Wij innig overtuigd zijn dat de getrouwe onderhouding der Constitutiën en Regelen voor de Congregatie van het hoogste belang is en dat derzelver zegen en bloei daarvan afhangen. Geve de goede God, dat de Zusters, die thans in de Congregatie zijn en later door zijne goedheid daarin zullen treden, dit steeds ernstig overwegen en behartigen, opdat zij door eene stipte onderhouding dier Constitutiën en Regelen den zegen van God meer en meer over de Congregatie doen nederdalen.
Gegeven te „s-Bosch, op den feestdag van O.L.V. van den Berg Carmel, den 16 julij 1881de Bisschop voornoemd, A. Godschalk ”.

Met deze verklaring is de congregatie kerkrechtelijk een actieve pauselijke congregatie met eenvoudige geloften geworden.
Om een volledig beeld te geven van de inhoud van deze uitgave volgt hier de inhoudsopgave van toen, verdeeld als volgt:

  • doel van de congregatie art.1-4
  • vorm en bestuur van de congregatie art.5-13
  • bevordering en middelen ter instandhouding der congregatie art.14-18
  • de bijzondere regels der congregatie art.1933
  • gevolgd door de goedkeuringen van de H.Regel uit 1845 en 1881, de wijze van beraadslagen in verband met de keuze van een algemene overste en haar andere leden van het hoofdbestuur, die officieel „assistanten‟ worden genoemd.

Binnen deze historische beschrijving van de congregatie leek het mij historisch gezien zinvol om ter illustratie met name de elementen over te nemen uit de beschrijving, die in 1881 is vastgesteld ten aanzien van de installatie van een nieuwe algemene overste.
Op het teken van de bel begeven alle zusters, ook novicen en aspiranten die in het moederhuis aanwezig zijn, zich naar de kapel. De nieuw gekozen algemene overste neemt plaats op een knielbankje voor het altaar en men zingt het Veni Creator om de verlichting van de H. Geest af te smeken over de nieuw gekozen algemene overste en haar bestuur. Nadat deze lofzang geklonken heeft begeeft de nieuwe algemene overste zich naar de hoogste trap van het altaar, waar zij de volgende belofte uitspreekt:

“Ik Zuster Maria NN., mij de waardigheid van Algemene overste der congregatie van Jezus en Maria Moeder van Goeden Bijstand, geheel onwaardig kennende, buig mij hier, o God van Liefde, voor uw altaar neder en smeek U ootmoedig door de verdiensten van uwe liefdevolle Moeder, de Allerheiligste Maagd Maria, van den Vader der Armen, den H. Vincentius à Paulo en van al uwe Heiligen, mij in mijne bediening te verlichten en te versterken. Ik beloof U, al de geestelijke kinderen, die Gij mij gegeven hebt en nog geven zult, als eene teederhartige Moeder te zullen beminnen, met liefde te zullen behandelen en steeds voor hun geluk te zullen zorgen; daarbij beloof ik U, voor het welzijn der Congregatie, volgens mijn best vermogen, alle pogingen te zullen aanwenden en met nauwgezetheid te zullen toezien, opdat het tweevoudig doel der Congregatie, de heiliging harer leden en de vertroosting en verzorging van hulpbehoevende medemenschen, nimmer uit het oog worde verloren. Daartoe beloof ik mij zelve te zullen opofferen”.

Na het uitspreken van die belofte ontvangt zij aan haar linkerhand een „gouden ring‟ als symbool van haar gezag en gaat terug naar haar knielbankje. Onder het luiden van de klok heft de hele kloostergemeenschap vervolgens het Te Deum Laudamus aan. Tijdens die lofzang komen alle aanwezige zusters een voor een naar voren om hun eerbied en onderdanigheid te betuigen aan de nieuwe algemene overste en als bewijs daarvan kussen zij de zojuist uitgereikte gouden ring. Na beëindiging van het Te Deum verlaten de algemene overste en haar assistenten de kapel. Mocht de nieuw gekozen algemene overste zich niet in het moederhuis bevinden, dan krijgt zij binnen twee dagen bericht over haar benoeming en zal de nieuw benoemde zo spoedig mogelijk naar het moederhuis komen. Mocht de dienstdoende rector of zijn gedelegeerde onverhoopt niet aanwezig kunnen zijn, dan is het aan de eerste zuster assistent om de gouden ring te overhandigen. Zolang de nieuwe algemene overste het bestuur niet aanvaard heeft zal de 1e assistent waarnemen. Mochten een of meerdere gekozen assistenten niet in het moederhuis present zijn, dan krijgen ook zij zo spoedig mogelijk bericht en wordt van hen verwacht dat ze per omgaande naar het moederhuis in Schijndel komen.
Volgens enige zusters van het moederhuis is deze praktijk rond de installatie van een nieuwe algemene overste blijven voortbestaan tot en met 1958. Na het kapittel van 1964 is deze symboliek in ieder geval uit de installatieplechtigheid van algemene overste zuster Veronique van Woerkum weggelaten, mede geïnspireerd door veranderde inzichten omtrent de gezagsverhouding tussen haar en de leden van de congregatie.
Het intern democratiseringsproces was in die jaren in volle gang. Nadien is het ook niet meer de algemene overste die alleen naar voren treedt, maar het voltallig hoofdbestuur.

De doelstelling van de congregatie in de Heilige Regel.

De spiritualiteit van de congregatie compact samengevat in één illustratie die bij gelegenheid van het 150-jarig bestaan van de congregatie is ontworpen en uitgewerkt door Zr. Godefrida Ma. Beijers.

Als binnen de constituties één basisregel voortdurend aan nieuwe ontwikkelingen in denken en beleven heeft blootgestaan dan is dat de primaire doelstelling van de congregatie. Het is boeiend om te zien hoe bij de herzieningen in de diverse uitgaven van deze constituties met betrekking tot het doel van de congregatie steeds weer nieuwe formuleringen opduiken, die iets illustreren van de nieuw gegroeide inzichten ten aanzien van de spiritualiteit van de zusters en hun visie op hun functioneren zowel binnen als buiten de kloostergemeenschap. Dat bewijst dat een kloosterregel per definitie dynamisch is.
Daarbij had de stichter natuurlijk ook de geestelijke kant van het kloosterleven voor ogen en tevens de godsdienstige vorming van hen die voor deze levensvorm kiezen. De beide essentiële elementen nl. zelfheiliging en zich toeleggen op de noden van de medemens liggen in wezen opgesloten in het devies van de congregatie „Ora et Labora‟ hetgeen betekent dat bidden en werken op een harmonieuze manier op elkaar moeten zijn afgestemd. Gedurende de hele 19e eeuw en de eerste helft van de 20e eeuw is deze doelstelling in de documenten gehandhaafd. Vanaf 1960 worden voortdurend nuanceringen aangebracht en wordt de doelstelling bijgesteld, anders geformuleerd, gebaseerd op vernieuwde opvattingen op de beleving en verdieping van de kern van het eigentijdse kloosterleven zelf en de toewijding in de liefdewerken.
In de uitgave van 1960 wordt het als volgt geformuleerd:

“Het doel van de congregatie is de heiliging van haar leden door de toeleg op de christelijke volmaaktheid en de dienst aan de naaste door de beoefening van verschillende

liefdewerken; om deze volmaaktheid te bereiken zullen de leden van de congregatie zich met Onze Heer Jezus Christus verenigen in de letterlijke beleving van de evangelische raden, onder de bescherming van de H.Maagd Maria Moeder van Goede Bijstand en de H. Vincentius à Paulo, weldoener van de lijdende mensheid; om de naaste te dienen zullen de leden van de congregatie zich wijden aan het onderwijs en de opvoeding van kinderen, vooral van behoeftige kinderen, aan de verpleging en verzorging van zieken, van ongeneeslijken, van geestelijk gestoorde vrouwen, van behoeftige bejaarden en in het algemeen aan alle soorten van liefdewerken”.

In de jaren ‟60, mede onder de invloed van de uitkomsten van het Tweede Vaticaans Concilie, komt er als het ware een nieuwe doorbraak in het denken over het religieuze leven. Er vindt een merkbare verdieping plaats in de omschrijving van het kloosterleven en vooral beleving van de H. Regel. Men spreekt in dit verband eerder van grondwaarden of grondinspiratie, een vernieuwde spirituele basis. Het is dan ook alleszins begrijpelijk dat vanuit de kapittels van na die tijd weer nieuwe formuleringen worden opgenomen passend bij het nieuwe denken over de concrete invulling van het religieuze leven. De voorlopige uitgave van de constituties van 1982 bevat al weer een veel uitgebreidere beschrijving en daar is het doel van de congregatie als volgt verwoord:

“Het doel van onze congregatie is het meer leefbaar maken van de wereld een opdracht waar alle mensen voor staan. Aan deze leefbaarheid willen wij, leden van de congregatie van de Zusters van Liefde van Jezus en Maria, Moeder van Goede Bijstand gevestigd te Schijndel, meewerken vanuit het evangelie van Jezus Christus. Het doel van de religieuze gemeenschap is ons te laten vormen op de weg van Jezus Christus, in verbondenheid met Hem, en staande in zijn traditie, samen te werken aan een betere wereld. We kiezen voor een bewuste toekeer naar de armen vanuit de spiritualiteit van Vincentius à Paulo. Om aan dit doel te werken leggen we ons toe op gebed en studie en directe aanpak van concrete noden. In de tekenen van de tijd, in de ontwikkelingen van kerk en maatschappij trachten we die noden te verstaan. Moge zodoende in onze congregatie groeien een geest van eenvoud, rechtvaardigheid en liefde, trouw en barmhartigheid. Het is onze roeping en onze persoonlijke keuze om binnen de congregatie dit levensontwerp te verruimen en te verdiepen. Het is onze deelname aan de dienst van de kerk in deze wereld”.

Tenslotte wordt in de laatste nieuwe uitgave van de constituties anno 1990, goedgekeurd door Rome op de 24e mei van dat jaar, verdeeld over 10 hoofdstukken, de tekst van 1982 grotendeels gehandhaafd. Opvallend is echter dat in de eerste alinea na het „meewerken vanuit het evangelie‟ een nieuwe gedachte is toegevoegd nl.:

“Daarom willen wij Christus op de voet volgen in het bouwen aan het Koninkrijk van God in deze wereld onder leiding van Zijn Geest. In vrijheid kiezen wij ervoor, door de professie, om als religieuzen in trouwe toewijding te leven.45 Als Zusters van Liefde leggen wij ons toe op de speciale leer van Christus, dat de liefde voor God tegelijkertijd liefde voor medemensen betekent en we brengen dit tot uiting in een leven van gebed en inzet voor anderen‟. Bij de constituties van 1990 is ook een nieuwe uitgave van het „directorium‟ ingesloten waarin de doelstelling is vertaald in concreet beleid.

Kapittels door de jaren heen [1836-2006]

Verkiezingen in de beginjaren.

Als we de artikelen 5 tot en met 13 van de oudste regel nader analyseren op de zienswijze met betrekking tot het bestuur van de congregatie dan omschrijft pastoor Antonius van Erp het in zijn 2e hoofdstuk als volgt, zij het enigszins vrij vertaald:

De congregatie bestaat uit zusters die, behalve de drie gewone geloften van armoede, zuiverheid en gehoorzaamheid een vierde gelofte afleggen nl. om zich te wijden aan liefdewerken. De congregatie heeft één moederhuis te Schijndel. Dat huis zal worden bestuurd door een algemene overste die wordt benoemd voor zes jaren. Zij is voornamelijk belast met de religieuze regeltucht en het bestuur van het tijdelijke van de congregatie. Deze algemene overste kan, ingeval van ergerlijk gedrag, van onvermogen of slecht bestuur, door de kerkvoogd van het bisdom van ‘s-Hertogenbosch geschorst en zelfs afgezet worden en in dat geval gaat men zo spoedig mogelijk over tot verkiezing van een nieuwe algemene overste. De algemene overste heeft in het moederhuis vier assistenten bij zich die haar tot raad dienen. Zij vergadert minimaal twee maal per maand om de assistenten te raadplegen over alle zaken van belang. In geval van sterfte, afwezigheid, schorsing of afzetting der zittende algemene overste zal de 1e assistente voorlopig haar taak waarnemen. De algemene overste mag, na haar raad gehoord te hebben, overgaan tot het stichten van huizen, het benoemen van oversten van die huizen voor een periode van zes jaren. De bediening der algemene overste open gevallen zijnde, zullen alle zusters die in het moederhuis wonen, samen met de oversten der onderhorige huizen zich verenigen onder voorzitterschap van de geestelijke overste van ‘’s-Hertogenbosch of zijn gedelegeerde om tot verkiezing over te gaan. Om tot een keuze te kunnen overgaan moet een meerderheid van de stemgerechtigde leden aanwezig zijn. De stemming geschiedt op geschreven stembriefjes die in een bus worden gelegd. De voorzitter neemt ze daaruit en maakt er aantekening van. Indien bij de 1e of 2e stemming geen der zusters de volstrekte meerderheid der stemmen heeft gekregen, dan gaat men over tot een „scheidspartij‟ (compromis) van vijf zusters, die de algemene overste aanwijzen, onder de drie zusters die bij de laatste stemming de meeste stemmen gehad hebben. De bevestiging van de keuze wordt door de voorzitter in een proces-verbaal vastgelegd. Op gelijke wijze worden ook de vier assistenten gekozen.

In de loop van de geschiedenis van de congregatie zijn er wel de nodige veranderingen opgetreden, maar de algemene basis zoals beschreven in de 1e H. Regel is blijven voortbestaan.

Zr. Vincentia de Bref. (algemeen overste van 1840 - 1845)

De eerste algemene overste zuster Maria Vincentia de Bref heeft vanaf 2 oktober 1840 de jonge congregatie geleid tot aan haar dood op 21 april 1845.
De conclusie die men uit dit gegeven kan trekken is dat tussen 1836 en 1840 de stichter zelf de leiding op zich genomen zal hebben.

Zr. Seraphina van Heretum. (algemeen overste van 1845 - 1864)

Zr. Seraphina van Heretum 2e algemeen overste.

Vrij kort na het overlijden van Mieke de Bref volgt een keuzekapittel op 5 mei 1845 en de aanwezige zusters zijn er van overtuigd dat hun medezuster Seraphine van Heretum of Heertum geroepen is om de taak van algemene overste op haar schouders te nemen. Precies na zes jaren nl. op 5 mei 1851 roept pastoor Antonius van Erp het kapittel weer bijeen. Het functioneren van Zr. Seraphine stemt blijkbaar eenieder tot tevredenheid want ze wordt op die datum in haar functie van algemene overste herkozen, om de volgende periode van zes jaren met haar vier assistenten het bestuur te continueren.
Deze bestuursperiode wordt enigszins overschaduwd door een merkwaardige ziekte die zuster Seraphine trof, gepaard gaande met dagelijkse koortsaanvallen die meer dan een jaar hebben geduurd. Vanaf het prille begin is medische hulp ingeroepen, maar de geneesheren kregen geen vat op de ziekte. Binnen de congregatie is toen een noveen gehouden om de beterschap als het ware „af te smeken‟. En wonder boven wonder…….de felle koorts blijft vanaf november 1855 achterwege en de algemene overste knapt zienderogen op, zodat ze haar bestuurstaak weer kan hervatten. Ondanks die ziekte heeft ze toch op 11 april 1855 een bezoek gebracht aan de plaatselijke notaris Kornelis Jacob van Beverwijk om de destijds opgerichte „Associatie Anna Maria de Bref en Compagnie‟ te laten omzetten in een nieuwe rechtspersoonlijkheid nl. een vereniging onder de naam „Burgerlijk Zedelijk Lichaam Vereeniging van Vrouwen ter verpleging van zieken en het geven van onderwijs‟.
Vanuit Geldrop wordt door Franciscus van Erp, broer van de stichter van de congregatie en tevens pastoor in die plaats, enige druk uitgeoefend op zuster Seraphine en de andere leden van het toenmalige hoofdbestuur om een stichting buiten Schijndel te realiseren en enige zusters over te plaatsen naar Geldrop.

Ook op 5 mei 1857 wordt ze weer met algemene stemmen herkozen. Dit is de laatste verkiezing die de stichter zelf heeft geleid want hij overlijdt in 1861. Binnen de drie bestuursperioden van zuster Seraphine zijn er wel verschillende assistenten overleden en vervangen door medezusters. Het overlijden van de stichter is met name voor de 2e algemene overste een zwaar verlies.
Haar directe raadgever is haar plotseling ontvallen. Vrij kort daarop begint zuster Seraphine fysieke problemen te krijgen en wordt het de medezusters duidelijk dat zij symptomen van een beginnende dementie vertoont, die uiteindelijk zal omslaan, volgens de kroniekschrijfster, „in volslagen krankzinnigheid‟. Ze vraagt ontslag uit haar functie aan, dat haar op 14 juli 1862 wordt verleend. Dan volgt een periode tot 28 september 1864, dat haar medezusters-bestuursleden de honneurs volledig waarnemen en Zr. Seraphine „in naam‟ algemene overste blijft, maar het daadwerkelijk functioneren aan de assistenten overlaat.

Zr. Emmanuël de Gier. (algemeen overste van 1864 - 1894)

Zr. Emmanuël de Gier 3e algemeen overste.

Het eerste kapittel na het overlijden van pastoor Antonius van Erp vond plaats onder voorzitterschap van monseigneur Joannes Zwijsen zelf op 28 september 1864. Met nagenoeg algemene stemmen is toen tot derde generale overste gekozen zuster Emmanuël de Gier. Hiermee komt iemand aan het hoofd van de congregatie te staan die maar liefst vier keer wordt herkozen nl. 1870, 1876, 1882, 1888 en ze treedt af in 1894. Een bestuursperiode van 30 jaren, wat binnen de congregatie zéér uitzonderlijk mag genoemd worden. De keuze van haar assistenten kon nogal eens wisselen.
Niemand had destijds ooit kunnen vermoeden dat de 3e algemene overste het beleid zo energiek zou aanpakken. In het kloosterarchief bevindt zich een medisch rapport van dokter Bolsius uit mei 1846 waarin hij beschrijft, op basis van al zijn visitaties, hoe ziek zuster Emmanuël in dat jaar is geweest. Haar krachten namen dusdanig af dat iedereen het ergste vreesde. Toch is ze op wonderbaarlijke wijze genezen.
Haar bestuursperiode is er een van expansie gezien de vele nieuwe stichtingen die onder haar leiding zijn gerealiseerd.
Aan het einde van haar ruim 30-jarige periode van leiding geven, stimuleren, motiveren en inspireren schrijft zij in een circulaire van 24 augustus 1894:

Na rijpe en langdurige overweging na dag aan dag tot het gebed mijn toevlucht te hebben genomen, heb ik vast en onwrikbaar besloten, bij de op handen zijnde verkiezing van een nieuw bestuur der congregatie, af te zien van elke benoeming tot eenige waardigheid. Mijn hooge jaren en zwakke, lichaamskrachten in aanmerking genomen, meen ik na een twee-en-dertigjarig bestuur, waaraan zulke zware zielelasten en tijdelijke bekommering zijn verbonden geweest, in het belang der congregatie een aan God welgevallig offer te brengen door thans den last des bestuurs aan jongere krachten op te dragen en de mij nog resterende levensdagen in stille rust onder het zoete juk der H. Gehoorzaamheid te slijten. Dit besluit heb ik aan de goedkeuring van Monseigneur onderworpen en daarvan tevens aan mijne mede-assistenten kennis gegeven. Dankbaar blijf ik U Eerwaarde Moeder en Zusters voor al de blijken van liefde, hoogachting en kinderlijke onderdanigheid mij betoond en voor de vele gebeden elken dag door ieder Uwer voor mijn geestelijk en tijdelijk heil ten Hemel gezonden. Nederig verzoek ik U allen mij door Uwe gebeden te blijven steunen bij het intreden der nieuwe levensbaan, die het gevolg van dit besluit is. Na Uw aller harten als mijn dierbaarste schatten aan het liefdevol hart van Jezus te hebben aangeboden blijft Gij allen een bijzonder aandeel in mijne gedachten behouden – met hartelijke toegenegenheid ben ik Uwe in Jchr. liefhebbende Z.M.E. de Gier Algem. Overste “.

Zr. Ignatia van Vlokhoven. (algemeen overste van 1894 - 1905)

Zr. Ignatia van Vlokhoven 4e algemeen overste.

Als herinnering aan het kapittel van 4 oktober 1894 is door bisschop Mgr. Wilhelmus van de Ven een proces-verbaal opgemaakt dat is gehouden onder het door de bisschop gedelegeerde voorzitterschap van rector M. Kluijtmans met assistentie van pastoor Baekers van de Servatiusparochie in het centrum en pastoor van Vroonhoven van de Servatiusparochie in Wijbosch. Als 4e algemene overste is toen met overweldigende meerderheid zuster Ignatia van Vlokhoven gekozen met haar vier assistenten. In het proces-verbaal staat aangegeven dat de installatie van de algemene overste „op de gebruikelijke wijze‟ zal plaats vinden, conform de regelgeving uit 1881. Men hield de kapittels in de grote refter van het moederhuis. De bisschop schrijft vervolgens:

“Wij feliciteren ten slotte de Eerw. Overste en Assistenten met hare benoeming, terwijl wij hopen en vertrouwen, dat de gedane keuze moge strekken tot meerder heil, groei en bloei uwer ijvervolle congregatie tot welk einde wij met vaderlijke toegenegenheid U allen onzen bisschoppelijke zegen schenken – gedaan te ‘s-Bosch op 6 oktober 1894”.

Haar installatie vindt plaats op 7 oktober, drie dagen na de definitieve keuze, waarbij tevens door rector Kluijtmans een uitdrukkelijk dankwoord wordt uitgesproken bestemd voor de vorige algemene overste. In vergelijking met de zittingsperiode van haar voorgangster heeft zuster Ignatia aanmerkelijk korter leiding kunnen geven aan de congregatie. Op het kapittel van 6 september 1900 is zij in aanwezigheid van de rector van het moederhuis met 83 stemmen vanuit de kapittelleden herkozen. Omstreeks nieuwjaarsdag 1905 verzwakte haar lichamelijke toestand zienderogen en was zij genoodzaakt op haar kamer te blijven en zich zo weinig mogelijk in te spannen. Reden voor ongerustheid was er aanvankelijk niet, maar in de avond van 23 januari gonsde het gerucht over de slaapzalen van het moederhuis, dat zuster Ignatia stervende was. Zij stond bekend als iemand die de gave bezat zacht en liefdevol op te treden en haar goedheid en hartelijkheid heeft veel zusters bijzonder goed gedaan.

Zr. Theodora Slits. (algemeen overste van 1905 - 1928)

Zr. Theodora Slits 5e algemeen overste.

Vrij kort na haar overlijden zijn de 93 afgevaardigden voor het kapittel weer bijeen gekomen op 12 februari 1905 onder voorzitterschap van rector Sanders, geassisteerd door pastoor Baekers en rector Schellen van het Barbaraklooster in Wijbosch. Met 91 van de 93 uitgebrachte stemmen valt de keuze op zuster Theodora Slits, die haar verantwoordelijke taak dankzij herverkiezingen in 1910, 1916, 1922 heeft kunnen continueren tot 1928.

In dat jaar speelt een merkwaardige kwestie en is er driftig gecorrespondeerd met zowel ‘s-Hertogenbosch als Rome. Op 4 juni van dat jaar verzoekt men aan de bisschop om de verkiezing van de algemene overste van 1 september te mogen verplaatsen naar 27 augustus. Op 13 juni volgt het antwoord vanuit ‘s-Hertogenbosch dat men in principe geen bezwaar heeft, maar dat hiervoor dispensatie van de H. Stoel in Rome moet worden aangevraagd en men voegt er aan toe, dat de zittende algemene overste op basis van artikel 6 van de nieuwe constituties niet meer herkozen kan worden. Gecorrespondeerd wordt met Dr. A. van Asseldonk in Rome want binnen de congregatie leeft de overtuiging dat een herverkiezing voor onbepaalde tijd wel tot de mogelijkheden behoort. Vanuit Rome volgt de bevestiging dat de zusters gelijk hebben. Op 27 augustus 1928 wordt door bisschop Diepen rector Rubbens gemachtigd het kapittel van 42 stemgerechtigde leden voor te zitten met assistentie van twee priesters te weten kapelaan H. Steenbakkers en rector A.F.J. van Amstel als rector van het Barbaraklooster in Wijbosch. De herverkiezing van zuster Theodora moet worden voorgelegd aan de Congregatie der Religieuzen te Rome. In dit schrijven naar Rome deelt men mee hoe oud de herkozen algemene overste is en hoeveel jaren zij die functie zonder onderbreking heeft bekleed. Uiteindelijk worden de benoemingen die op 27 augustus zijn gedaan van bovenaf niet goedgekeurd en laat monseigneur Diepen weten, dat een nieuwe verkiezing georganiseerd dient te worden, waarbij de vicarisgeneraal monseigneur Pompen van het bisdom het voorzitterschap op zich zal nemen.

Zr. Maria Theresia Veltman. (algemeen overste van 1928 - 1940)

Zr. Maria Theresia Veltman 6e algemeen overste.

De verkiezingsdag wordt vastgesteld op 26 november met 43 stemgerechtigde zusters. Al in de eerste ronde wordt zuster Maria Theresia Veltman als 6e algemene overste gekozen.
Ook zij blijkt een sterke persoonlijkheid, overtuigd leidinggevend, gezag uitstralend, doortastend, gepaard gaande met een sterke feeling voor het praktisch oplossen van soms netelige problemen. Het feit dat ze tot tweemaal toe herkozen wordt bewijst hoe krachtig zij de congregatie heeft weten te leiden in een binnen de vaderlandse historie woelige tijd nl. de crisisjaren en de mobilisatie. Om alles in goede banen te blijven leiden is van het toenmalige hoofdbestuur veel inventiviteit en creativiteit gevergd om de congregatie door die moeilijke periode heen te loodsen. In de aanloop naar het kapittel in 1934 stuurt ze drie weken van te voren nog een zeer uitgebreide circulaire rond naar de oversten en leden van de congregatie in de resp. succursaalhuizen of dochterstichtingen in den lande. Immers enige weken voor de officiële kapitteldatum is het de bedoeling dat eerst alle afgevaardigden voor dat kapittel gekozen worden, zodat de definitieve keuze van de nieuwe algemene overste en haar assistenten op democratische wijze kan geschieden. Zuster Theresia Veltman zet nog eens alle belangrijke richtlijnen nauwkeurig op een rij, waaruit af te leiden is hoe dat proces in de praktijk verliep. Ze geeft alle zusters in ernstige overweging zich bij de keuze van elke afgevaardigde van een huis te laten leiden door een „zuivere bovennatuurlijke beweegreden‟ en in de dagen van voorbereiding door vurig en volhardend gebed het licht van de Heilige Geest te vragen, opdat de afgevaardigde die gekozen wordt iemand zal zijn die krachtig kan werken aan de groei en bloei van de congregatie. Uit mondelinge overlevering blijkt echter dat in die dagen nog de concrete praktijk is geweest dat met name de huisoverste of de „eerwaarde moeder‟ werd gekozen en het zou nog duren tot ver in de jaren ‟60 eer dat patroon werd doorbroken. Voorts volgen 12 artikelen die een volledig inzicht geven op de hele gang van zaken in de jaren ‟40 en ‟50. Vastgesteld wordt het volgende:

  • drie dagen voor de verkiezing van de afgevaardigde bidden de zusters dagelijks de litanie van de H. Geest, die van Onze Lieve Vrouw, een Onze Vader ter ere van het Goddelijk Hart, een ter ere van de H. Joseph, een ter ere van de H. Vincentius à Paulo en zullen de zusters de vierde dag de H. Communie tot die intentie opdragen
  • alle zusters moeten zich wachten voor het rechtstreeks of zijdelings werven van stemmen
  • niemand kan geldig op zichzelf stemmen
  • de zusters kunnen zo nodig onder elkaar raadplegen over de meer of mindere geschiktheid van de zuster die zij als afgevaardigde willen kiezen, maar vooral zullen zijn door vurig gebed Gods bijzondere voorlichting vragen; ook zullen de zusters hun keuze geheim houden zelfs na de verkiezing 
  • de lijst van verkiesbare leden zal op 1 november met dit schrijven in een afzonderlijk daarvoor belegd kapittel voor de leden van het huis worden voorgelezen en daarna in de refter ter inzage worden gelegd
  • de 3e dag na voorlezing van dit schrijven zal de verkiezing van de afgevaardigde plaats hebben dus op zondag 4 november voor de middag om 9 uur
  • de keuze van de afgevaardigde zal plaats hebben in het plaatselijk kapittel en worden voorgezeten door de overste van het huis; stemrecht in dit kapittel hebben alle zusters die eeuwige geloften hebben afgelegd
  • de verkiezing zal geschieden met geschreven stembriefjes; elke zuster schrijft vooraf op haar stembriefje duidelijk de kloosternaam met de familienaam van haar die zij tot afgevaardigde kiest
  • op de dag der verkiezing verzamelen zich alle geprofeste leden en na het Veni Creator en het Sub tuum praesidium gebeden te hebben brengt elke zuster haar stembriefje, dat tweemaal gevouwen is, bij de overste; de zieken die zich in het huis bevinden en die niet in staat zijn bij de verkiezing tegenwoordig te zijn, kunnen haar stem geschreven geven per gesloten stembriefje; tot dat doel zal de overste haar raadzuster(s), of bij ontstentenis van deze, de oudste zuster in professie naar de zieken sturen om de stembriefjes te halen; de overste legt alle stembriefjes in een enveloppe, waarop de naam van het succursaalhuis met de plaatsnaam geschreven wordt en waarop het getal der stembriefjes is aangegeven en ze sluit vervolgens de enveloppe; vervolgens doet ze deze in een andere enveloppe die zij in tegenwoordigheid van alle zusters sluit en vervolgens rechtstreeks en onmiddellijk verzendt naar het moederhuis in Schijndel
  • in het moederhuis zullen de enveloppen, die de stemmen van de zusters bevatten, niet geopend worden dan in tegenwoordigheid van de dienstdoende rector van het moederhuis, de algemene overste en haar assistenten
  • de zuster die in een huis de meeste stemmen heeft, zal tot afgevaardigde gekozen zijn; als twee of meer zusters een gelijk aantal stemmen hebben zal zij, die de oudste in professie is, en indien zij gelijk staan in professiejaren, zal de oudste in leeftijd gekozen zijn
  • de algemene overste zal vervolgens aan de oversten van de huizen kennis geven wie tot afgevaardigden gekozen zijn en meedelen wanneer deze voor de verkiezing in het moederhuis aanwezig moeten zijn
  • de noveen voor de generale verkiezing begint volgens voorschrift van de H. Regel op zaterdag 17 november; omdat de 9e dag van deze noveen op een zondag valt, zullen de zusters niet de 9e maar de 8e dag van de noveen vasten

Normaliter kiest men één afgevaardigde per huis, maar waar het kloosters betreft met meer dan 40 zusters, kiest men twee afgevaardigden. Uit de gedistribueerde lijst van 1934 blijkt dat slechts twee huizen een dubbele afvaardiging hebben gekozen nl, het moederhuis en het Barbaraklooster in Wijbosch.

Zr. Cecile Kievits. (algemeen overste van 1940 - 1952)

Zr. Cecile Kievits 7e algemeen overste.

Op basis van de toen gepubliceerde richtlijnen volgen ook de kapittels van 1940, 1946 en 1952 waarbij tot algemene overste is gekozen zuster Cecile Kievits. Ze heeft in een moeilijk tijdsgewricht de leiding op zich genomen nl. de oorlogsperiode en die van de wederopbouw. Bij de correspondentie die van het kapittel van 1952 is bewaard gebleven is het enigszins opvallend dat, in de circulaire die aan de succursaalhuizen wordt gestuurd, de scheidende algemene overste laat weten, dat bisschop Mutsaerts heeft gesuggereerd, dat niet per definitie de oversten van de huizen als afgevaardigden gekozen hoeven te worden. Of dit een poging is geweest om bewust de „gevestigde orde‟ te doorbreken valt er niet uit op te maken. Naast de oversten van de diverse kloosters zijn er vast en zeker onder de „gewone zusters‟ serieuze kandidaten geweest met veel talenten, leidinggevende inzichten, creativiteit en inspiratie, maar de suggestie van de bisschop bleef bij een suggestie. De lijst van afgevaardigden overziende lijkt het er op dat in 1952 uiteindelijk toch weer, dat voor 99 % alle moederoversten als kapittel lid naar voren worden geschoven.

Zr. Borgia Boerkamp. (algemeen overste van 1952 - 1964)

Zr. Borgia Boerkamp 8e algemeen overste.

Een bijzondere aantekening betreffende het kapittel van 1952 is die van de keuze van twee hoofdbestuursleden. Normaliter worden de leden van het generaal bestuur gekozen uit de voorgedragen groep kapittelleden. Dat is dus deze keer niet gebeurd. Zowel de nieuwe algemene overste als de 4e assistente waren geen afgevaardigden op het keuzekapittel. Tot algemene overste is met 53 van de 54 stemmen gekozen zuster Borgia Boerkamp, die op dat moment verbonden was aan de huishoudschool te Borne. Zij is telefonisch op de hoogte gebracht van haar keuze, aanvaardde die en stond ‘s middags rond 14.00 uur in het moederhuis. Dat gold ook voor zuster Veronique van Woerkum, die met 54 stemmen was gekozen tot 4e assistente, terwijl ze nog verbonden was aan een school in Eindhoven en geen kapittel lid was. Na het bewuste telefoontje is zij afgereisd naar Schijndel.
Daar heeft toen op 26 november ‘s middags om 14.15. uur de installatieplechtigheid plaats gevonden, waarin de Bossche bisschop Mgr. W. Mutsaerts zelf voorging en later met het nieuwe hoofdbestuur zou poseren. Tijdens die ceremonie bedankt de bisschop het „oude hoofdbestuur‟ dat volgens hem onder zeer moeilijke omstandigheden de congregatie heeft moeten leiden en richt zich tevens tot het nieuwe bestuur dat hij allereerst feliciteert met het feit dat de vijf zusters „tot een hoge waardigheid zijn uitverkoren‟.
Hij houdt het nieuwe hoofdbestuur voor dat er ook nu geen gemakkelijke tijd zal aanbreken, want vanuit het hoogste kerkelijk gezag wordt steeds luider gesproken over vernieuwing en aanpassing van het religieuze leven. Dat betekent concreet dat de sterk heersende uniformiteit en het centrale gezag van bovenaf langzaam maar zeker opengebroken zullen worden om plaats te maken voor een intern democratiseringsproces en allerlei vormen van pluriformiteit in wonen, werken, vieringen en beleving van het religieuze zijn. In latere kapittels zal overduidelijk blijken dat deze trend zich zou gaan voortzetten.

In dezelfde geest als de vorige kapittels is ook dat van 1958 gehouden. Tussen 1952-1958 vindt echter wel een opvallende gebeurtenis plaats nl. de vernieuwde kleding van de zusters. Dat geeft aanleiding heel kort stil te staan bij de historie hiervan.
Op het moment dat pastoor Antonius van Erp de congregatie sticht oriënteert hij zich uiteraard op de toekomstige kleding van de zusters. Dat was geen moeilijke opgave want, gestimuleerd en gesteund door monseigneur Zwijsen in Tilburg, wordt al snel besloten om de kleding van de Zusters van Liefde te Tilburg aan de Oude Dijk over te nemen met dien verstande dat slechts één zichtbaar verschil is doorgevoerd nl. de plaatsing van de grote rozenkrans. In Tilburg droeg men hem links en in Schijndel werd hij rechts gedragen. De vraag is of beide congregaties zich in de beginjaren stipt aan de kledingvoorschriften hebben gehouden, want onder koning Willem I (1814-1840) was religieuze kleding eigenlijk nog verboden. Pas in 1840, bij het aantreden van koning Willem II is dit vrijgegeven!
Tijdens de eerste periode van zuster Vincentia (Mieke de Bref) heeft het moederhuis nog geen eigen kapel. De zusters gaan tot 1843 naar de parochiekerk. Was er in die tijd een jong meisje door de congregatie aangenomen, dan ging dat na de misviering in de Servatiuskerk naar de sacristie waar de andere zusters bijeenkwamen en dan kreeg de nieuwe kloosterlinge een lange zwarte falie omgehangen, die door Brabantse vrouwen bij begrafenissen en andere plechtigheden werd gedragen. Enige weken later ontving ze dan in het moederhuis het religieuze habijt, bestaande uit een lijfje met bonte halsdoek, een zwarte, meestal baaien rok, daarover een blauwe voorschoot, een ronde kap met zwarte sluier, een barbet (een soort witte bef), een kruis hangend aan een zwart lint en tenslotte de rozenkrans.
Dat zilveren kruis kende een voor- en achterkant. Voorschrift was dat op de dinsdagen de voorzijde zichtbaar moest zijn en op de andere dagen de achterzijde.

In de loop van de jaren zijn er kleine wijzigingen in de kleding doorgevoerd. Het zou te ver voeren ze allemaal tot in detail te beschrijven. We beperken ons tot de meest markante wijzigingen.
In 1893 bv. is het brede zwarte lint vervangen door een smal lint, in 1910 is de blauwe voorschoot op de zondagen vervangen door een zwarte, vanaf 1912 wordt door de week voortaan een zwarte schort gedragen, in 1929 wordt bepaald dat de wijkverpleegsters bij regenweer een gummi kap mogen dragen. In 1937 is besloten dat het gewone scapulier niet door een scapuliermedaille mocht worden vervangen. Rond de jaren ‘50 van de vorige eeuw breekt het besef door dat juist vanuit het oogpunt van gezondheid en netheid toch ingrijpender wijzigingen nodig zijn. Dat gebeurt op paaszaterdag 1955.
Op die dag worden alle zusters voorzien van nieuwe kledij, terwijl met kerstmis van dat jaar ook nieuwe en tevens lichtere rozenkransen in gebruik worden genomen. Ook vervalt het grote kruis en gebruikt men voortaan een bescheiden halsketting met kruisje. In de daarop volgende kapittels komt het onderwerp „kleding‟ iedere keer terug, er is zelfs een kledingcommissie actief en er worden her en der experimenten toegestaan tot men in 1966 ook andere sluiers gaat dragen. Het zal tot 1968 duren eer men een kapittelbesluit neemt om de zusters een eigen keuze te laten maken in verband met het dragen van religieuze of burgerkleding. Anno 2009 is er nog maar één zuster die heeft afgezien van burgerkleding en nog haar sluier draagt.

Een beduidend andere koers vanaf 1964

Zr. Veronique van Woerkom. (algemeen overste van 1964 - 1982)

Zr. Veronique van Woerkom 9e algemeen overste.

Was het tot op heden zo dat de moeder-oversten van de huizen een beslissende invloed hadden op de kapittels, vanaf 1964 gaat er een duidelijk andere wind waaien. De democratisering wordt zichtbaarder en vanuit het toenmalige hoofdbestuur worden in augustus 1964 alle zusters aangeschreven, omdat men graag iedereen wil betrekken bij het kapittel dat in december van dat jaar gehouden zal worden. Het hoofdbestuur stelt voor dat in iedere kloostercommuniteit gespreksgroepen gevormd gaan worden om naar elkaar toe open en eerlijk na te denken en te discussiëren rondom vier cruciale sterk sfeerbepalende thema’s nl. de gebedssfeer, leefsfeer, werksfeer en bestuur sfeer. Rond elk thema zijn drie of vier centrale vragen voorgelegd.
Het gaat om gespreksgroepen die naar liefdewerk en leeftijd zo gevarieerd mogelijk zouden moeten zijn van 8-16 zusters, afhankelijk van de grootte van de communiteit. Het hoofdbestuur hoopt vervolgens via de ingediende verslaglegging een goed en gedetailleerd inzicht te krijgen in wat er onder de zusters van de congregatie leeft ten aanzien van die thema’s en dat de uitslag een goede weerspiegeling is van het huidige denken. De rapportages zullen in het zakenkapittel van december 1964 uitvoerig ter sprake komen.
Op 29 december wordt het keuzekapittel onder voorzitterschap van Mgr. Oomens vicaris generaal van het Bossche bisdom, in aanwezigheid van pastoor-deken van Dijk en rector van de Schoor afgesloten en treedt het nieuwe hoofdbestuur aan onder leiding van zuster Veronique van Woerkum.

In een circulaire in januari 1965 bedankt de nieuw gekozen algemene overste alle medezusters voor de vele blijken van belangstelling rond haar keuze, maar geeft ruiterlijk toe dat ze met gemengde gevoelens de taak van algemene overste op zich heeft genomen. Enerzijds een gevoel van huiver vanwege de grote verantwoordelijkheid en de wetenschap dat deze taak ver boven haar krachten uitgaat, anderzijds een gevoel van verwondering dat ik in samenwerking met het hoofdbestuur Gods wil mag trachten te vertolken voor de congregatie in deze boeiende tijd.
Binnen de kapittelhistorie verdient het door dit hoofdbestuur georganiseerde vernieuwingskapittel uit 1968 alle aandacht. Dat was dus geen regulier kapittel waarbij een nieuw hoofdbestuur gekozen hoefde te worden. Het accent lag op het element „interne vernieuwing‟. De in 1964 ingezette trend wordt gecontinueerd en uitgediept.
In de brochure „Op weg waarheen‟ worden alle zusters opgeroepen actief mee te denken. In het voorwoord staat het proces heel kort samengevat in de zinsnede: “Wij bezinnen ons thans op het diepste zijn en de juiste verschijningsvorm van het religieuze leven in deze tijd; moge ons gelovig zoeken vruchtbaar worden door de kracht van de Heer die gezegd heeft: Zie ik maak alles nieuw”. Deze brochure is ook toegestuurd aan de zusters in de buitenlandse vestigingen, omdat ook hun visie van eminent belang wordt geacht. Dit kapittel is begeleid door een priesterteam bestaande uit pater P. Koper, rector W. van Bergen, pater H. Opbroek en rector Jos van de Schoor. Bovendien is een organisatieman van buitenaf aangetrokken in de persoon van Paul Nolet, die de zakelijke leiding van de bijeenkomsten op zich heeft genomen.
De gekozen kapittelleden zijn in commissies opgesplitst met ieder een eigen thematiek. In totaal, buiten het begeleidend priesterteam, vijf commissies met als thema’s: de religieuze inspiratie, werkobjecten, toekomst, persoonlijk leven en groepsleven. Op elk thema wordt vervolgens een korte zakelijke toelichting gegeven. Zo verwacht men van de commissie „religieuze inspiratie‟, dat men op zoek gaat naar de werkelijke basis van het religieuze leven.
Dit vraagt om verdieping van ons mens-zijn in de wetenschap, dat iedere mens leeft vanuit een eigen kern, mens-zijn betekent immers onaf zijn, mens-zijn is medemens-zijn en mens-zijn houdt betrokkenheid op God in. Vanuit die fundamentele inspiratie zoekt men naar de wortels van het religieus-zijn en stelt men zich de cruciale vraag: waarin ligt nu exact onze inspiratie als kloosterlingen en de persoonlijke beleving ervan?
De commissie „werkobjecten‟ gaat op zoek naar moderne opvattingen over arbeid en dienstbaarheid. Van religieuze gemeenschappen verwacht men dat ze trouw zijn aan de hen opgedragen taak. Van de andere kant wordt van deze commissie verwacht, dat ze nieuwe initiatieven ontwikkelt omdat deze tijd om vormen van „nieuwe dienstbaarheid‟ vraagt. Bovendien zal men de samenleving moeten tonen wat radicaal christendom is. Moderne dienstbaarheid zal vragen om soepelheid en flexibiliteit, zodat wij als religieuzen ook staan te midden van hen die aan onze zorgen worden toevertrouwd.
De commissie „toekomst‟ beraadt zich op de enorme verschuivingen in het mens- en wereldbeeld anno 1968. Willen religieuzen in de toekomst iets betekenen, dan is een fundamentele bezinning op die toekomst erg belangrijk, om hem óf goed te verstaan óf op z’n minst goed aan te voelen. Hoe staan wij in de voor ons liggende periode als werkende vrouwen in deze maatschappij, hoe zal de kerk er uit zien binnen de komende decennia, hoe zal het mens- en Godsbeeld zich gaan ontwikkelen. Men gaat aan de slag met vragen als: heeft ons leven als religieuzen nog zin voor de toekomst? Hebben wij een zoekende houding die ons openstelt voor een eigentijdse beleving. Fundamentele discussies die moeten leiden tot nieuwere vormen van religieus leven.
De commissie „persoonlijk leven‟ bezint zich op de bouwstenen van de congregatie. Elke individuele zuster van liefde is immers een van de vele bouwstenen. Maar hoe komt het persoonlijk leven van iedere zuster tot bloei en tot z’n recht.
Hoe sta ik persoonlijk in de kloostergemeenschap waarin ik leef en werk. Fundamentele uitgangspunten voor deze commissie zijn volwassenheid, vrijheid, betrokkenheid op elkaar, vertrouwen in elkaar, persoonlijk levensgeluk. <br Tenslotte de commissie „groepsleven‟ die als opdracht heeft meegekregen om alle positieve en negatieve ervaringen rond het huidige groepsleven in de kloostercommuniteiten te analyseren, de gezagsverhoudingen binnen de leefgroepen nader te bestuderen en de structuur en de taak van het congregatiebestuur aan een kritisch onderzoek te onderwerpen, om van daaruit met nieuwe voorstellen te komen t.a.v. het groepsleven van de leden van de congregatie, waaruit misschien wel nieuwe leefvormen voortkomen. Vanuit het hoofdbestuur streeft men naar een zo open mogelijke communicatie tussen kapittel en congregatie.
Om de sfeer te kunnen proeven en de denktrant van die dagen te kunnen aanvoelen is een alinea uit de openingstoespraak van zuster Veronique tekenend voor dat vernieuwingskapittel.
Zij houdt de zusters het volgende voor:

“Kapittel-houden in dienst van de congregatie betekent, dat we ons vanaf heden gaan bezighouden met een onderzoek naar de situatie van onze congregatie, waarin we haar zijn, haar levensuitingen durven bevragen en waarna wij tot haar opbouw ons willen confronteren met ideeën en gedachten van anderen, in de meest brede zin, en deze onbevangen op ons willen laten inwerken en ze intensief beluisteren, onverschillig of ze verrassend, nieuw of schokkend zijn. Met andere woorden….dat we alles zonder vooringenomenheid willen onderzoeken, het goede behoudend, zonder het te verwarren met het vertrouwde. Het kapittel-beraad zal dan metterdaad iets krijgen van schone leien en nieuw griffels en dat zal ongetwijfeld met prijsgeven gepaard gaan. Maar alleen als we op deze wijze afstand durven nemen van het vertrouwde, van het bekende, kiezen we voor vernieuwing. Dat betekent niet dat we de continuïteit, de band met het verleden willen verwerpen, nee, de werkelijke verworvenheden van het religieuze leven zullen, misschien anders dan ze ontstonden, in onze nieuwe denk- en belevingswijze meekomen. Waarschijnlijk zelfs rijker en meer geïntegreerd. We mogen hierbij bedenken, dat we geen nieuwe mantel over een oude aantrekken. Zo wordt het ons duidelijk, dat een en ander moet worden afgelegd, om tot werkelijke vernieuwing te komen. Wij ondervinden vele scheppende impulsen, die leiden naar levensechte vernieuwingen. Vernieuwingen waarin ieder zich zou moeten kunnen thuis voelen, omdat zij ons helpen in onze menswording. Vernieuwingen die ons niet worden opgelegd, maar een handreiking proberen te zijn tot voller ontplooiing, tot volledige religieus-zijn. Hierdoor wordt de eigenwaarde en de persoonlijke waarde van ieder gerespecteerd. Vernieuwing in deze zin wordt minder beangstigend. De ene grote bekommernis die ons allen in en buiten het kapittel zou moeten bezighouden is: een gelukkige, vernieuwde en dienstbare gemeenschap tot stand te brengen en dat te doen vanuit een diep respect voor het verleden, een grote verantwoordelijkheid voor het nú en in een werkelijk geloof in de toekomst”.

Op basis van het verkiezingsreglement en veel vernieuwde inzichten volgt dan het gewone keuzekapittel van 1970, waarna een nieuwe bestuursperiode begint met dit verschil, dat het aantal bestuursleden is teruggebracht tot vier nl. zuster Veronique blijft algemene overste en haar assistenten zijn Zr. Aloysa van Amersfoort, Zr. Elise Marie Peters en Zr. Marie Martinia Verhagen. De laatste zal wegens ziekte ontslag verleend worden en zij wordt vervangen door Zr. Norbertini van Rijssel. Gaandeweg deze bestuursperiode groeit echter het inzicht dat een hoofdbestuur bestaande uit vier personen uiteindelijk toch minimaal is, in acht genomen het scala aan werkzaamheden en de uitdrukkelijke aandacht voor het nieuwe beleid. Op 1 mei 1973 wordt een wijziging doorgevoerd en wordt weer een 5e bestuurslid toegevoegd in de persoon van Zr. Marie Agatha Hendriks. Uit de kapittelstukken is helder te analyseren dat volgens de gezamenlijke kapittelleden dit nieuwe bestuur meer in inspirerende dan organisatorische richting werkzaam moet zijn. Bovendien is men van mening dat het nieuwe bestuur de vrijheid tot experimenteren gegeven dient te worden om, in overleg met de congregatieleden, het nieuwe beleid handen en voeten te kunnen gaan geven. Ook zal nader bekeken worden hoe bepaalde zaken overgeheveld zouden kunnen worden naar een ondersteunend bureau. In de kapittelstukken treft men diverse organisatiemodellen aan met taakverdelingen onder de hoofdbestuursleden, de generale econome en het „bureau van diensten‟ . Er zijn wat dat betreft ook contacten geweest met andere congregaties o.a. de zusters van Amersfoort, Tilburg en Veldhoven over de organisatiestructuur binnen hun congregatie.

Langzaam maar zeker komt het kapittel van 1976 in zicht. De vernieuwingsgolf is niet meer te stuiten. Interessant in dit kader is te lezen wat het verwachtingspatroon is dat door de zusters wordt geschetst. Het tekent ook het spanningsveld tussen de zusters die graag trouw willen blijven aan tradities en de vernieuwingsdenkers.
Enkele kenmerkende uitspraken illustreren de gedachtegang rondom dit kapittel. Zo staat in een circulaire met als titel „Wat verwachten wij van het kapittel” te lezen: 

  • we verwachten niet dat het de klok zal terugdraaien want op tal van punten zou dit ongewenst, maar ook heilloos zijn; het zou in veel gevallen ook niet meer kunnen zoals bv. de lekenkleding – wenselijk is wel dat in die lekenkleding de bescheidenheid en een zekere herkenbaarheid merkbaar is m.a.w. geen opschik, geen make up, geen pronkzucht, geen rivaliteit, geen verkwisting
  •  we verwachten meer duidelijkheid inzake de wezenlijke betekenis van onze drie geloften m.a.w. waar legt het kapittel feitelijk en eigenlijk de zin en de waarde van de armoede, zuiverheid en gehoorzaamheid
  •  hoe moeten wij als religieuzen omgaan met alle vrijheden die nu geboden worden
  •  wat is nog de rol van de traditionele regelgeving
  •  hoe passen we ons gebedsleven in bij deze nieuwe manier van invulling van ons kloosterleven
  •  in hoeverre is nog duidelijk wat ons samenbindt en groepen vallen uit elkaar
  •  hoe verhoudt zich het alleen gaan wonen of in kleine groepen met de waarde van een grotere religieuze gemeenschap etc.

Rond al die wezenlijke thema‟s volgen tijdens enige open dagen verdiepingsgesprekken in kleine groepen. Rondom de voorbereiding op dit kapittel is een brochure of bundel verschenen getiteld “Wat houdt ons levend?”. Dit kapittel wordt omschreven als een „diepte-onderzoek‟ met momenten van afbraak van het oude en opbouw van een nieuw perspectief, nieuwe inspiratie, een eigentijdser leefklimaat, maar steeds vanuit de wortels uit het verleden. Een kijken in de diepte en daardoor een persoonlijk bewustwordingsproces op gang proberen te brengen. In de brochure staat het omschreven als „een nieuw luisteren naar onze roeping, wat een nieuw elan voor religieus leven kan betekenen, een nieuw geloof in onze eigen innerlijke krachten en dat delen met onze medezusters‟. Zo gaat de congregatie via pluriform groepsleven, gezamenlijke reflectie op het wezenlijke van ons kloosterbestaan onderweg naar een nieuwe toekomst.

In dezelfde periode is ook ruim aandacht besteed aan twee andere bezinningsronden, de ene aangeduid met de term ´Congregatie over grenzen´ en de andere „Wisselweij´ die beide in dienst stonden van het kapittel van 1976.

Maranatha te Duizel in 1982

Zr. Florentia van Calsteren. (algemeen overste van 1982 - 1994)

Zr. Florentia van Calsteren 10e algemeen overste.

Als voorbereiding op het kapittel van 1982 schrijft de toenmalige algemene overste dat voor haar de tijd is gekomen zich na 18 jaren bestuurswerk niet meer herkiesbaar te stellen voor een nieuwe termijn. Onder de bezielende en inspirerende leiding van zuster Veronique heeft het vernieuwingsproces nog duidelijker vorm gekregen, maar niet zonder pijn getuige de opvallende ondertitel in de bestuurskrant nl. „pijn en vreugde horen bij veranderingen in deze tijd‟.
De terugblik en tevens evaluatie over de bestuursperiode 1976-1982 is samengevat in genoemde krant met als titel „Alles heeft zijn tijd – verslag en verantwoording van zes bestuursjaren‟ geeft een idee van wat in de congregatie aan nieuwe initiatieven is ontwikkeld.
Het hoofdbestuur realiseert zich, mede geïnspireerd door geluiden van onderaf, dat door de veelheid van taken serieus gezocht moet worden naar een nieuwe bestuursstructuur waarin „communicatie‟ het sleutelwoord wordt. Een vorm van verticale communicatie tussen het hoofdbestuur en alle ondersteunende interne en externe diensten en vanuit het generaal bestuur naar alle congregatieleden, maar tegelijkertijd een vorm van horizontale communicatie tussen de leden onderling. Allerhande communicatieschema’s zijn toen ontwikkeld om het nieuw beleid te kunnen visualiseren. Het zich samen verantwoordelijk voelen neemt een prominentere plaats in en via allerlei gespreksgroepen, bezinnings-, ontmoetings- en vormingsdagen wordt geprobeerd het nieuwe beleidsconcept zichtbaar te maken en te laten „leven‟ bij de leden. Tegelijkertijd ziet men ook weer een verdere verdieping plaatsvinden waar het gaat om cruciale vragen als….wat betekent gelovig mens-zijn, wat wordt onze nieuwe opdracht in de wereld van nu, hoe blijven we de armen in de wereld zo nabij mogelijk, hoe realiseren we de communicatie met al onze zusters die werken in de diverse ontwikkelingsgebieden. De contacten met andere congregaties en religieuze instellingen in den lande worden aanzienlijk verbreed en uitgediept.

De al bestaande ondersteunende diensten worden geïntensiveerd zoals de financieel-economische sector op de Mariahoeve, de speciale onderwijssector, de missieprocuur, de groep pastorale begeleiding en het priesterteam en de A.I.M.-dienst (Analyse, Informatie, Motivatie).
Binnen de aangepaste bestuursstructuur wordt een van de krachtige pijlers het eigen secretariaat, een zeer verantwoordelijke vertrouwenspost.
Had voorheen de algemene overste haar eigen secretaresse, nu wordt het secretariaatswerk uitgebreid in dienst van alle bestuursleden als collectief. Dit intern secretariaat wordt overigens direct ondersteund door enkele individuele zusters die o.a. de zorg hadden voor de congregatiebulletins, kaartsystemen, registers, statistische gegevens, bijhouden van fotoalbums, het congregatiearchief en last but not least de goed geoutilleerde reproafdeling.

Een ander concreet actiepunt van beleid is de intensieve aandacht voor de „congregatie over de grenzen‟, want buiten Nederland zijn er veel zusters werkzaam (geweest) in o.a. Indonesië, Curaçao, Zambia, Chili, België, Duitsland, Filippijnen, Oeganda, India en Peru. De mondiale en missionaire visie overstijgt het oorspronkelijk „Nederlandse‟ karakter van onze congregatie. Op elk van die gebieden wordt in het evaluatieverslag dieper ingegaan en geeft het verslag een historisch overzicht van alle activiteiten en recente ontwikkelingen ter plaatse.
Het nieuwe bestuur dat in 1982 is gekozen met als algemene overste zuster Florentina van Calsteren trekt deze lijn uiteraard door.
Terugkijkend op deze bestuursperiode wordt in hun evaluatieverslag (1982-1988) helder aangegeven dat het samen zoeken naar wat beter kan en beter moet een zoektocht is van hoofdbestuur en leden samen. Hun gevolgde filosofie is gericht op het welzijn van de kloostergemeenschap, de voortzetting van het vertrouwen in de persoonlijke verantwoordelijkheid van ieder lid van de congregatie, openstaan voor het nieuwe dat groeit, het toerusten van alle leidsters van grotere en kleinere conventen op hun veelzijdige taak, intensievere contacten realiseren met de afzonderlijke leefgemeenschappen, het stimuleren van de vitaliteit van de zusters en het meedenken met het beleid en door dit alles heen onvoorwaardelijk trouw blijven aan de doelstelling van de congregatie. Allerlei maatschappelijke en kerkelijke ontwikkelingen dwingen ons, zo schrijft het toenmalige hoofdbestuur, een pas op de plaats te maken, kritisch waakzaam te zijn en ons intensief te bezinnen op de in de constituties omschreven doelstelling nl. „de wereld leefbaar maken vanuit de traditie van Jezus van Nazareth en de spiritualiteit van Vincentius à Paulo‟.
Binnen het algemene bestuursbeleid komt er een heldere taakomschrijving voor ieder lid van het generaal bestuur, zowel intern als extern, worden de bestuur ondersteunende diensten nog eens extra onder de loep genomen. Tegelijkertijd groeit het besef dat vooral in Nederland de congregatie er een is van ouder wordende zusters. Dit betekent afname van lichamelijke krachten, groei in rijpheid en een andere verbondenheid met de maatschappij. Dit houdt voor de toekomst in dat we steeds meer aangewezen zullen zijn op hulp en verzorging van en door leken. In 1987 is een voorbereidende conferentie, genoemd Interland-overleg georganiseerd, een fundamenteel overleg met de volledige besturen in alle regio’s te weten Indonesië, Curaçao, Chili en Zambia.
Het is een aanloop naar het kapittel van 1988. Dit overleg concentreert zich op het gestalte geven aan de Vincentiaanse spiritualiteit, zicht krijgen op de ontwikkelingslijnen binnen elke regio, bezinning op hoe krijgt het religieuze leven vorm binnen de vormingsprogramma’s der jonge zusters aldaar, het bevorderen van groeiende zelfstandigheid en op het opsporen van specifieke knelpunten.

Besluitvorming in 1988

Na een groot aantal achterban-bijeenkomsten waarin via allerlei discussiegroepen een brede bezinning heeft plaatsgevonden is uiteindelijk een lijst van „besluiten algemeen kapittel 1988‟ geformuleerd van waaruit de nieuwe beleidslijnen zijn uitgezet voor de periode 1988-1994.
Hoofdthema’s die dit kapittel hebben beheerst, zonder op de kleinere details in te gaan, zijn o.a. geweest: religieus leven in de wereld van nu, de maatschappelijke betrokkenheid vanuit het Vincentiaans ideaal, de missionaire zending van de congregatie, de vormgeving van het proces van vernieuwende spiritualiteit, het onderbrengen van huize Maranatha te Duizel in een stichting, de concrete invulling van het algemeen financieel beleid van de congregatie, de relatie tussen hoofdbestuur en de afzonderlijke diensten zoals de economische dienst, de dienst Analyse Informatie en Motivatie, de missionaire dienst, de dienst Vrede, de dienst Spiritualiteit, de dienst Leefverbanden, project-adviescommissies, het Advies-Overleg Orgaan [A.O.O.], de autonomie van de regio Indonesia en uiteraard is aandacht besteed aan de constituties en het daaruit voortvloeiende directorium.

De kapittels over de periode 1994-2006

Zr. Truus Sonder (algemeen overste van 1994 - ????)

Zr. Truus Sonder 11e algemeen overste.

Het Algemeen Kapittel van de Zusters van Liefde van Schijndel, bijeen in Maranatha te Duizel, heeft op 29 december 1994 een nieuw bestuur team gekozen. Voor de komende zes jaar is het algemeen bestuur van de congregatie aan hen toevertrouwd. Dat nieuwe bestuur zou overigens pas op 1 april 1995 officieel aantreden onder leiding van zuster Truus Sonder. Dit alles valt te lezen op een algemene aankondiging waarin ook de aftredende bestuursleden worden bedankt, die met grote inzet en verantwoordelijkheid de doelstelling en het welzijn van de congregatiegemeenschap hebben behartigd.
De congregatie zal drie bestuursperioden (18 jaren) lang door haar geleid worden, overigens met een enigszins wisselende samenstelling van de leden van het hoofdbestuur, die samen het kapittel van 2000 en 2006 hebben voorbereid en weer afgesloten. In de beschrijving is geprobeerd deze drie bestuursperioden te zien als een soort „drieluik‟ en ze als zodanig ook samen te vatten.
Het nieuwe bestuur is in april 1995 begonnen met een soort „rondreis‟ door de congregatie, een bewuste kennismakingsronde maar dan specifiek gericht op het overbrengen van de concrete vertaling van de kapittelbesluiten van 1994, het uitdragen van de toekomstvisie en vooral het luisteren naar wat er onder de zusters leeft, wat hen beweegt, hoe zij in het kloosterleven staan en hoe ze de grondinspiratie van waaruit ze hun leven gestalte en vorm willen geven. Terwijl zuster Florentina het kapittel van 1994 opende met een overweging rond „vitaal zusterschap in de kracht van saamhorigheid‟, zou haar opvolgster dit kapittel afsluiten met een slottekst getiteld „grondinspiratie in kracht van saamhorigheid‟. Samen op zoek gaan naar het wezen van het religieuze leven, elkaar daarin ondersteunen, geloven in eigen kracht, respect en waardering voor eenieders rol binnen de veelkleurigheid en veelvormigheid van de congregatiegemeenschap, een proces waarin het algemeen bestuur communiceert, overlegt en adviseert. Anders geformuleerd: “ Het beleid zal gericht zijn op eenheid, samenhang en ondersteuning in wat aan krachten onder ons aanwezig is”.
Op de congregatie dag 1 november 1995 wordt het beleidsplan „op weg naar 2000‟ gepresenteerd gebaseerd op drie essentiële pijlers. De kwaliteit van het religieuze leven als levende herinnering aan het Evangelie. De waarde van een hechte leefgemeenschap waarin de zusters proberen een thuis te scheppen voor elkaar. Ten slotte de zending die religieuzen hebben, beseffend dat de kloostergemeenschap ouder wordt, de krachten afnemen en leken noodgedwongen veel taken overnemen, maar het gevoel van de zending van elke zuster van liefde in het voetspoor van Vincent de Paul en Mieke de Bref blijft van vitaal belang.
Qua informatievoorziening wordt ook een andere weg ingeslagen. Steeds uitgaande van de versie van de beleidsplannen 1994-2000, 2000-2006 en 2006-2012 worden alle activiteiten, overwegingen, liturgische vieringen, toespraken door de algemene overste en jaarthema ‟s binnen zo’n bestuursperiode in een resp. rode, groene en blauwe multoband gebundeld. De hele cyclus wordt ingebed in jaarthema “s of jaarprogramma’s. Alle bezinningspunten die door het hoofdbestuur, ondersteund door diverse ad-hoc-commissies, zijn aangedragen en waaromheen allerlei bijeenkomsten zijn georganiseerd, hebben als uiteindelijk doel de verdieping van het eigen religieuze leven.

Een speciaal accent wordt in deze periode terecht gelegd op het verfijnen van de werkorganisatie. De congregatie is immers een levende organisatie die voortdurend in beweging is. Men realiseert zich dat de zusters ouder worden. Ze blijven wel op alle mogelijke manieren betrokken bij kerk, wereld en maatschappij, maar moeten zich in vergelijking met vroeger, op allerlei terreinen laten ondersteunen door externe deskundigen, wat er toe heeft geleid, dat steeds meer leken een rol toebedeeld hebben gekregen. Een saillant detail is dat men is overgegaan voor de nog bestaande kloostergemeenschappen een lekenleidster aan te trekken. Om de communicatielijnen helder te kunnen schetsen is een organogram ontworpen waarin men in een oogopslag kan zien uit welke elementen die brede organisatie is opgebouwd. Het is in het kader van deze historische beschrijving van de congregatie dan ook zinvol om enkele facetten wat nader toe te lichten.
In 2004 is vastgesteld wat de „missie‟ moet zijn van de werkorganisatie, vertaald in concrete opdrachten en doelstellingen. Men kan die „missie‟ zien als de grondslag voor alle werkzaamheden van alle medewerkenden binnen de congregatie op welke post dan ook. In gezamenlijk overleg zijn zij verantwoordelijk voor het wel en wee van de zustergemeenschap.
Men wil zorgondersteuning bieden. Zorg en zorgvisie zijn inherent aan de oorsprong of grondinspiratie van de congregatie. Men streeft met alle medewerkenden naar „zorg op maat‟, zoals die op de dag van vandaag zichtbaar wordt in het Sint Jozefklooster ofwel het moederhuis en het klooster Annahof. Sinds eind 2009 is immers alles voortaan geconcentreerd binnen Schijndel na de terugtrekking van de laatste vier zusters die nog een communiteit vormden op Curaçao en de laatste zusters die vanuit Tongelre bij Eindhoven zijn teruggekomen naar Schijndel. Om deze alomvattende zorg te kunnen realiseren is eigentijds personeelsbeleid en een daarop aangepast personeelsbeheer noodzakelijk. Bovendien is een belangrijke taak weggelegd voor de medewerkers die verantwoordelijk zijn voor een doelgericht financieel en facilitair beleid en beheer. Anno 2009 hebben de zusters 167 leken in dienst verdeeld over de genoemde kloosters en andere randdiensten.
Het moederhuis, waar rond de 100 zusters samenwonen, is een uitgesproken woonklooster dat de zusters huisvesting, voeding, en verdere huishoudelijke ondersteuning biedt. De belangrijkste diensten zijn de keuken, maar daarnaast kent men ook andere service-organen zoals de huishoudelijke dienst, activiteitenbegeleiding, pedicure, wasserij, receptie en kapsalon om de belangrijkste te noemen.
Klooster Annahof biedt een thuissituatie aan maximaal 40 zusters met extra zorgondersteuning of zoals men dat noemt „Meerzorg‟. Het klooster kent momenteel drie huiskamers waarin de zusters samenkomen en een communiteit vormen. In dit klooster treft men dan ook alleen maar huishoudelijk en verzorgend personeel aan.
In 2000 is er een algemeen directeur van de werkorganisatie benoemd in de persoon van Dhr. G. Backus. Hij coördineert met zijn medewerk(st)ers alle diensten vanuit de bestaande Mariahoeve, een boerderijgebouw uit 1935 dat nu meer een kantorencomplex is, wat men zou kunnen beschouwen als het kloppend hart van de congregatie op financieel, economisch en onderhoud technisch niveau. Voor wat het dagelijks onderhoud van de nog bestaande gebouwen betreft is een contract aangegaan met wooncorporatie Huis & Erf.

Onderwijs en opvoeding in school en internaat

Pastoor Van Erp besefte maar al te goed dat goed katholiek onderwijs een belangrijke basis zou zijn voor de ontwikkeling van het individu en van de samenleving. Vooral de meisjes uit het dorp, die later een moederrol gingen vervullen, zouden zeer gebaat zijn bij zo’n vorming. Pastoor Van Erp begon met een eenvoudig brei- en catechismusschooltje voor meisjes in de bakkerij van een Wouter van den Berg, op de plaats van het latere weeshuis. De zusters hebben dit verder onder zijn bezielende leiding uitgebouwd. Al in 1858 begonnen ze, als tweede congregatie in den lande, met hun ‘normaalschool’, bedoeld als opleidingsinstituut voor goede vrouwelijke leerkrachten. Die verbleven in het kweekschoolinternaat. Velen van hen zijn na hun studie ingetreden in de congregatie.
In 1906 werd een boerderij van burgemeester P.A. (Peter) Verhagen, pal tegenover het moederhuis, aangekocht om de oude binnenschool te kunnen verplaatsen en werd ter plaatse een tienklassige meisjesschool met bewaarschool gerealiseerd. De school van de zusters had een bijzonder goede naam naast de openbare school uit die dagen.
Naast de stichting van het Sint Barbaraklooster Wijbosch in 1894 en het klooster annex ziekenhuis van Sint Lidwina in 1934, openden de zusters ook scholen buiten het centrum. Het ging om scholen in Wijbosch en Boschweg, in de parochie Hoevenbraak en in 1970 in de nieuwbouwwijk de Beemd. Na het lager onderwijs volgde automatisch het voortgezet onderwijs met o.a. huishoudonderwijs, een avondnijverheidsschool bekend als Mater Amabilisschool voor werkende meisjes, en het in 1957 gestichte Scinlecollege, thans Eldecollege. De congregatie is voor het Schijndelse onderwijs en dus indirect voor de hele dorpssamenleving, van onschatbare waarde gebleken.
Na 1967 treden geen nieuwe zusters meer in, neemt de vergrijzing binnen de kloostergemeenschap toe. Men ziet zich genoodzaakt zich langzaam maar zeker uit de onderwijssector terug te trekken. Particuliere stichtingen, zoals Sint Servaas en Pastoor Van Erp, hebben vanaf de jaren ’70 de leidende rol van de congregatie voor zowel katholiek basis- als voortgezet onderwijs overgenomen.

Ouderen- en ziekenzorg in Barbara en Lidwina

Grote sociale noden die de 19e eeuwse samenleving kenmerkten waren de armoede onder de bevolking, het grote gebrek aan deskundige zorg voor zieken en bejaarden, het relatief hoog sterftecijfer onder jonge mensen en vooral ook de kindersterfte. De RK geestelijkheid stelde alles in het werk om hierin verbeteringen aan te brengen.
In 1870 verrijst naast het moederhuis, aan de zijde van de Kloosterstraat, een vernieuwd gasthuis toegewijd aan de H. Elisabeth. Zieke en bejaarde dorpelingen worden er verpleegd en ouden van dagen kunnen er in pension. De mogelijkheden binnen het nieuwe gasthuis waren echter beperkt.
In 1934, na de stichting van het Lidwinaziekenhuis annex klooster, zijn de bejaarden vanuit het moederhuis op 8 september van dat jaar overgebracht naar Lidwina. Het ziekenhuis daar was een prachtige aanwinst voor Schijndel. Het heeft gefunctioneerd van 1934 tot 1967 en moest toen opgeheven worden, mede vanwege regionale ontwikkelingen en schaalvergrotingsplannen binnen de medische sector. Het Lidwina-ziekenhuis is voortaan te klein. Het kloostergedeelte blijft bewoond door zusters tot 30 november 1994. Na die periode is het gebouw tot 2000 in gebruik gebleven als zorgcentrum voor bejaarden.
Na de definitieve sluiting is er op politiek niveau veel beroering ontstaan over de uiteindelijke bestemming van het gebouw. De voorgevel is intact gebleven en daarachter is een serie appartementen opgetrokken en is de oude kloosterkapel omgedoopt tot sociale ontmoetingsruimte. Naast Lidwina werden ook bejaarden verzorgd in het in 1953 totaal vernieuwde Barbaraklooster [geheel verwoest tijdens de granaatweken van 1944] met ernaast Annahof als een speciale afdeling voor bejaarde en zorgbehoevende zusters. In 1967 is als bejaardenhuis het Mgr. Bekkershuis geopend, dat nog enige tijd onder leiding van een zuster heeft gefunctioneerd. Nu valt alles onder de stichting Verenigde Zorgcentra Schijndel.

Een herenhuis als weeshuis

Een andere sociale nood was de zorg en opvoeding van wees-, voogdij- en schipperskinderen. De schipperskinderen werden al door de zusters van Schijndel opgevangen in hun klooster in Den Dungen, waar een internaat aan verbonden was. In de Hoofdstraat op no. 71 staat een deftig herenhuis met grote achtertuin wat door Willem Verkuijlen in 1929 is verkocht aan de congregatie van de zusters, terwijl de inboedel werd geschonken.
Aanvankelijk had hij het bestemd als tweede rectoraat, maar het bisdom ging hiermee niet akkoord. Dit vraagt om enige uitleg. De pastoors van Schijndel waren immers tot 1885 tevens rector van het moederhuis. In dat jaar is pal tegenover het moederhuis het zgn. rectoraat gebouwd, de woning van de dienstdoende rector, waar nu sinds 1957 het hoofdbestuur, pastoraal team en administratie zetelt. De functies pastoor van de Servatiusparochie en tevens rector van de zusters van het moederhuis is toen losgekoppeld. Ten tijde van de verkoop van het pand van Verkuijlen was er sprake van de benoeming van een tweede rector of conrector, vandaar dat hij meende dat zijn huis daar heel geschikt voor zou zijn. Hem is toen voorgesteld het huis te bestemmen als weeshuis en dat vond hij een initiatief dat helemaal paste binnen zijn ideeën over naastenliefde en liefdadigheid. De weldoener, een invloedrijke figuur binnen de Schijndelse samenleving, was in pension op het moederhuis en bewoonde daar twee grote kamers van de kweekschool. Vanaf eind 1929 is het weeshuis tijdelijk bediend vanuit het moederhuis. Het huis werd vernoemd naar en toegewijd aan Petrus Donders. Op de 5e november 1929 is in de voortuin het beeld van ‘Peerke Donders’, een geschenk van mejuffrouw Van der Putten, officieel onthuld door pastoor H.J.M. Donders. Pas op 14 januari 1930 geeft de Bossche bisschop Mgr. Diepen verlof om het huis als dochterklooster van het moederhuis te aanvaarden en vanaf die datum gaan er ook zusters wonen. Het blijft als weeshuis in gebruik tot ca. 1956. Over de periode 1930-1956 varieert het aantal weeskinderen van 29 tot 59 met een gemiddelde van rond de 40. Dat verblijf is echter wel onderbroken tijdens de oorlogsjaren. Op 10 mei 1940 hebben veel families hun kinderen tijdelijk naar huis gehaald. Tijdens de granaatweken september/oktober 1944 wordt de pastorie van de Servatiusparochie zwaar getroffen.
De zusters gaan met de weeskinderen tijdelijk naar Eersel en de pastoor, twee kapelaans en huishoudelijk personeel nemen tijdelijk hun intrek in het pand aan de Hoofdstraat tot 7 mei 1947. In juli van dat jaar keren de weeskinderen weer terug en blijven er tot 1956. Vanaf die tijd kreeg het weeshuis verschillende bestemmingen en ondergaat in 1977 nog een verbouwing. In 1994 is het pand verkocht aan de gemeente Schijndel die het huis zou doorverkopen. Het beeld van Petrus Donders is op 20 oktober, daags voor de verkoop, al naar de tuin van het moederhuis overgebracht. Tenslotte is het weeshuis, het pand Hoofdstraat 71, een gemeentelijk monument, gekocht door een particulier, die in een gedeelte ervan een kledingzaak vestigde.