Welkom op Schijndelwiki - de encyclopedie voor Schijndel

U kunt ons steunen door lid van de Heemkundekring Schijndel te worden.

Klik HIER om lid te worden

Iedere dinsdagochtend zijn wij tussen 10 en 12 uur in de heemkamer: Cultureel Centrum 't Spectrum, Steeg 9 g, Schijndel.

De Slag om Boxtel.

Uit Schijndelwiki
Versie door RuudH (overleg | bijdragen) op 29 jun 2021 om 09:55
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
De Slag bij Boxtel 1794.
Collectie fam. van Doorn
(foto Rini van Oirschot)

De Slag om Boxtel.

Na de nederlaag in de Slag bij Fleurus (op 26 juni 1794, ten noorden van Namen) gaven de Oostenrijkers de verdediging van de Zuidelijke Nederlanden op en was de weg vrij voor de Fransen om verder naar het noorden op te rukken, richting de Nederlandse Republiek. Daar zouden ze bij Boxtel strijd leveren met de Oostenrijkse coalitiepartners. Op dit schilderij uit 1837 van Jean-Baptiste Mauzaisse (1784-1844) zien we de Franse bevelhebber Jourdan tijdens de slag bij Fleurus, met op de achtergrond een Franse verkenningsballon. Het was de eerste keer in de geschiedenis dat een militaire verkenningsballon werd gebruikt.

Het is een veldslag waarvan in Nederland slechts weinigen hebben gehoord . Toch heeft dit militaire treffen een prominente plek in de Engelse geschiedenis, met name in de levensbeschrijving van de wereldberoemde ‘Duke of Wellington’, de man die Napoleon in 1815 bij Waterloo versloeg. Het was op Brabantse bodem dat hij voor het eerst strijd leverde tegen Frankrijk, in de Slag om Boxtel.

Boxtel was op 14 en 15 september 1794 de inzet van een kleine veldslag tussen het oprukkende, Franse Noordelijke Leger onder leiding van generaal Jean-Charles Pichegru en een coalitie van Staatse (Nederlandse) en Britse troepen, versterkt met Hessische en Hannoveriaanse eenheden, die onder het gezamenlijke commando van de Britse bevelhebber Frederik August, hertog van York stonden. Ten onrechte is deze veldslag tijdens de zogenoemde ‘Eerste Coalitieoorlog’ tegen revolutionair Frankrijk in Nederland onbekend gebleven. De gevechtshandelingen bij Boxtel kunnen worden aangemerkt als de ‘vuurdoop’ van Arthur Wesley, de latere hertog van Wellington, die Napoleon eenentwintig jaar later de definitieve nederlaag toebracht bij Waterloo. Een andere reden die de slag vermeldenswaard maakt, en waarom de slag in het Verenigd Koninkrijk wellicht meer bekendheid geniet, is de connectie met de herkomst van de bijnaam ‘Tommy’ die vanouds voor Britse soldaten werd gebruikt. Daarnaast is dit treffen van belang in het kader van de val van de Republiek der Verenigde Nederlanden. Na de gevechten bij Boxtel werd de laatste verdediging tot aan de vestingen van ’s-Hertogenbosch en Grave opgegeven. Hierna was de Franse opmars naar de grote rivieren en de daaropvolgende inname van Utrecht en Holland niet meer te stuiten. De Slag om Boxtel verdient dus meer aandacht in de Nederlandse geschiedschrijving.

Revolutie in Frankrijk

‘Het toppunt van de Franse glorie, het hoogtepunt van de vrijheid. Religie, gerechtigheid, trouw en alle boemannen van de Verlichte geesten, Vaarwel!’ Een Engelse spotprent over het radicalisme van de Franse revolutie. (James Gillray (1756-1815), februari 1793.)

De Slag om Boxtel kan niet los worden gezien van de Franse Revolutie, die intussen vijf jaar gaande was en sinds de zomer van 1792 bijna heel Europa in oorlog had gestort. De Franse monarchie was met de afzetting van Lodewijk XVI op 10 augustus 1792 al ten val gebracht en Frankrijk werd sindsdien geregeerd door een Nationale Conventie die vanaf 1793 werd gedomineerd door de Jakobijnen: de meest radicale factie in republikeins Frankrijk onder leiding van Maximilien de Robespierre en Georges-Jacques Danton. De executie van de koning op 21 januari 1793 en vooral de moord op de bevlogen revolutionair Jean-Paul Marat op 13 juli van dat jaar waren de eerste aanzetten geweest voor de Jakobijnen om Frankrijk aan de ‘Terreur’ te onderwerpen. De landen rondom Frankrijk, waaronder ook de Nederlanden, werden overspoeld met uit Frankrijk gevluchte edelen, geestelijke émigrés en uit de gratie gevallen Verlichte denkers, die de bevolking angst aanjoegen met hun verhalen over het schrikbewind van de nieuwe, revolutionaire machthebbers. Dit was in het bijzonder het geval in de Brabantse Meierij, waar tal van Franse geestelijken een tijdelijk heenkomen hadden gevonden. In het buitenland werden de radicale excessen met afgrijzen aangehoord. Onder de Europese regeringen heerste dan ook het urgente gevoel om de Fransen te allen tijde te verhinderen hun bloedige ontwrichtingen, bedoeld om Europa en uiteindelijk de wereld te ‘bevrijden’ van feodale onderdrukking, naar het buitenland te exporteren. Tegen de tijd dat de Fransen inderdaad de Nederlanden waren binnengevallen, was de Terreur met de executie van initiatiefnemer Robespierre weliswaar voorbij, maar de strijd met het buitenland ging onverminderd voort. De ergste uitwassen van de Franse revolutie waren beteugeld, maar de kernprincipes waar het de revolutie in eerste instantie om was te doen – universele gelijkheid van de mens, onvervreemdbare rechten, rationele hervormingen en redelijkheid als basis van menselijk handelen – bleven gehandhaafd en bleven verlichte denkers en sympathisanten tot ver over de grenzen inspireren. Zij waren bereid om de Terreur als een noodzakelijk kwaad te zien, zodat er een nieuwe samenleving op basis van universele vrijheid en gelijkheid kon worden gerealiseerd.

Hollandse en Brabantse Patriotten

De patriotten van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden kunnen worden beschouwd als de Nederlandse geestverwanten van de Franse revolutionairen. Zij zagen zich als broeders in de strijd tegen het ancien régime, zoals de gevestigde ordes van absolutistische monarchieën gaandeweg werden genoemd. Beide groepen voelden zich sterk door elkaars voorbeeld aangetrokken en zagen een voorbeeld in de Amerikaanse Revolutie, die enkele jaren voor de Franse plaats had. Sterker nog, de Franse revolutionairen lieten zich in eerste instantie juist inspireren door de Nederlandse patriotten, die vlak voor de Franse Revolutie hun eigen Patriottische Revolutie waren begonnen tegen de willekeur van stadhouder prins Willem V en zijn ineffectieve regering. Deze eerste revolutie eindigde in 1787 nog in een overwinning voor Willem V, nadat deze met Pruisische troepen zijn gezag in de Nederlandse Republiek had hersteld.
Patriottische kopstukken zoals Jan Willem de Winter, Johannes Conradus de Kock, Johan Valckenaer, Herman Willem Daendels en David Hendrik Chassé weken na hun nederlaag in 1787 dan ook uit naar Frankrijk, waar ze vanaf 1789 de Franse revolutie op de voet volgden. Ze hoopten spoedig de revolutionaire vlam mee terug naar het noorden te kunnen nemen en richtten met Franse steun daartoe het Bataafse Revolutionaire Comité op.
Dit comité zou als provisorische regering fungeren tijdens de toekomstige machtsomwenteling in de Republiek. Toen de Fransen Willem V in 1792 de oorlog verklaarden, richtte Daendels bovendien met Franse toestemming het Bataafse Vreemdelingen Vrijwilligers Legioen op, bestaand uit korpsen van uitgeweken patriotten, dat zij aan zij met de Fransen de Republiek zou bevrijden van Willem V.
Brabantse patriotten zoals Jan van Hooff uit Eindhoven, Bosschenaar Willem Hubert, de uit Boxtel afkomstige Hendrik Verhees en hun aanhangers hadden specifieke redenen om de Franse bevrijding te zien als een kans op hervormingen en emancipatie. Zolang de Republiek bestond, was Staats-Brabant als Generaliteitsland namelijk slechts een perifeer gebied dat zonder eigen vertegenwoordiging rechtstreeks vanuit Den Haag werd bestuurd. Dit zogeheten ‘Geuzenjuk’ werd niet als buitensporig repressief ervaren, maar het was zeker discriminerend. Behalve het religieuze verschil tussen de Nederlandse gewesten en de Generaliteitslanden, werden de laatste ook beschouwd als militaire bufferzones tegen de potentiële Franse dreiging vanuit het zuiden. Brabant kende om die reden een lange traditie van inkwartiering door Staatse troepen en werd tijdens oorlogen met het zuiden disproportioneel zwaar getroffen door de verwoestingen en plunderingen die hieruit volgden.
In Boxtel waren in deze periode de Oranjegezinde en patriottische sentimenten even sterk aanwezig en dat dreef de spanningen in het gemeentebestuur op de spits. Het discriminerende bewind van de protestanten had al langer voor frictie gezorgd met de katholieke bevolking. In het bijzonder waren er conflicten met de katholieke, patriottische Hendrik Verhees, die begin 1790 uit het ambt van schepen werd gezet, omdat er ‘te veel pausgezinden’ in het schepencollege zouden zitten. Verhees’ patriottische activiteiten zouden echter ook mee hebben gespeeld in zijn ontheffing.

Willem V (1748-1806) op een portret uit 1801, gemaakt door Henry Bone (1755–1834) naar een werk van John Hoppner (1758–1810). (Britse Koninklijke
Een postuum portret van Herman Willem Daendels (1762-1818) als gouverneur-generaal van Nederlands-Indië. (Raden Saleh (circa 1811–1880), 1838.

De Campagne in de Lage Landen

Daendels nam met zijn Bataafse Legioen deel aan wat bekend is komen te staan als de Campagne in de Lage Landen. Deze had in de jaren 1793-1795 plaats onder leiding van de generaals Charles-François Dumouriez en Jean-Charles Pichegru. Een eerdere campagne om de Republiek in te nemen was in het voorjaar van 1793 al vastgelopen voordat de Fransen, in een poging rechtstreeks door te stoten naar Holland, überhaupt het westen van Staats-Brabant hadden verlaten. In 1794 keerde het Bataafse Legioen terug als onderdeel van het 55.000 man sterke Armée du Nord (het Noordelijke Leger) onder bevel van Pichegru. Ditmaal zouden ze Holland, het kernland van de Republiek, in een omtrekkende beweging via de Meierij afsnijden van de Coalitie. Het bezit van de vestingen van ’s-Hertogenbosch en Grave was daarbij onontbeerlijk. Om de Maas te kunnen bereiken, moest het Noordelijke Leger zijn handen zien te leggen op de plaats die het noordelijke traject van de Dommel tot aan Vught beheerste: Boxtel.
De terugtrekking van Oostenrijkse troepen na de nederlaag in de Slag bij Fleurus (op 26 juni 1794, ten noorden van Namen) markeerde het moment waarop de Oostenrijkers de verdediging van de Zuidelijke Nederlanden opgaven: de verdediging van de Republiek lag vanaf dat moment uitsluitend nog bij de Staatse troepen van Willem V, aangevuld met beroepsmilitairen uit Hannover, Hessen-Darmstadt en Hessen-Kassel. De hertog van York bood vanaf het voorjaar van 1794 met het Britse leger extra ondersteuning. Arthur Wesley, de latere hertog van Wellington, was op 25 juni in Oostende aangekomen om zich bij York aan te sluiten als luitenantkolonel van het Drieëndertigste Regiment te Voet. Enkele dagen na aankomst, op 1 juli, werd hij overgeplaatst naar Antwerpen, waar hij samen met York de Tweede Brigade vormde. Antwerpen werd op 24 juli door de Britten geëvacueerd en York trok zich hierna terug van Bergen op Zoom naar Breda, waar hij op 31 juli arriveerde. Gelijktijdig met deze terugtrekking was Pichegru begonnen aan het Franse offensief in de Meierij.
Op 30 augustus had York zich verder oostwaarts in Brabant teruggetrokken, achter de Aa, geflankeerd door ’s-Hertogenbosch aan zijn rechterzijde en de Peelmoerassen bij Helmond aan zijn linkerzijde. Hij stationeerde zijn eenheden in Nistelrode en Heeswijk, waar ook de Staatse, Hessische en Hannoveriaanse coalitietroepen (de laatste twee telden bij elkaar 12.000 man), waren gelegerd. In totaal had York nu 41.000 manschappen tot zijn beschikking om in te zetten tegen Pichegru’s Noordelijke Leger van 55.000 tot 60.000 man. Zij waren intussen op 7 september al tot Tilburg, Poppel, Bladel en Eersel genaderd, waar ze hun voorposten hadden opgesteld.
Langs de Dommel onderhield Yorks coalitie ook een reeks vooruitgeschoven buitenposten, onder meer in Sint-Michielsgestel, Boxtel en Sint-Oedenrode, en ook in Aarle aan de Aa. Deze werden bemand door de troepen van majoor-generaal Rudolf von Hammerstein, die het commando voerde over de eenheden uit Hannover, Hessen-Darmstadt en Hessen-Kassel. De meeste bruggen over de Dommel waren met uitzondering van die bij Sint-Oedenrode uit voorzorg verwijderd. Ook de sluizen bij de watermolens waren verwijderd zodat het laagland rondom ’s-Hertogenbosch al gauw volledig onder water kwam te staan.
Boxtel werd zodoende plots van strategisch belang als een van de weinige plaatsen waar de rivier gepasseerd kon worden. De geplande Franse aanval verliep daardoor anders dan gedacht: in plaats van rechtstreeks door te stoten naar Fort Isabella bij Vught (van waar ’s-Hertogenbosch beschoten kon worden) werd de stad vanuit verschillende richtingen in een omtrekkende beweging benaderd. Boxtel, Schijndel, Berlicum en Heeswijk lagen daardoor in het pad van de Fransen.

Frederik August, hertog van York en Albany (1763-1827) en de aanvoerder van de Coalitietroepen tijdens de Slag om Boxtel, op een schilderij van George Swendale, naar een werk van Thomans Lawrence, uit 1822
Generaal Jean-Charles Pichegru (1761-1804), bevelhebber van het Franse Noordelijke Leger

14 september: de inname van Boxtel

In de jaren 1793 en 1794 ontstonden er door de toenemende oorlogsdreiging spanningen in de Boxtelse gemeente. Het dorp kreeg met vorderingen en inkwartieringen van Coalitietroepen te maken die een zware aanslag pleegden op de toch al krappe gemeentekas en dit leidde begin 1794 zelfs tot een formele beschuldiging aan het adres van enkele notabelen en leden van het gemeentebestuur die zich van de verplichte vorderingen zouden hebben vrijgesteld (wat stellig werd ontkend). Het conflict sleepte zich tot september 1794 voort. Door de komst van de Fransen is niet duidelijk hoe dit werd beëindigd en wat de reactie was van de bevolking, maar het was hoe dan ook tekenend voor de zenuwachtige sfeer in de gemeente, nu de oorlog in zicht was.
Boxtel werd in de eerste dagen van september 1794 van drie zijden door de Fransen benaderd: vanuit westelijke richting via Tilburg, Haaren en Esch, vanuit het zuiden via Best en vanuit het zuidoosten via Son, Wolfswinkel en Sint-Oedenrode. Dit gebeurde ondanks het feit dat York verwachtte dat de Fransen zijn zuidelijke, zwakkere flank bij Helmond zouden aanvallen. Op zondag 14 september viel Pichegru Von Hammersteins buitenposten langs de Dommel aan.
Er is weinig bekend over het exacte verloop van die eerste dag waarop Boxtel door het strijdgewoel werd bezocht, maar wel is bekend dat het zwaartepunt van de aanval tussen 15.00 uur en 18.00 uur viel op de in Boxtel gestationeerde Hessische brigade van generaal Von Düring, die verder was aangevuld met Franse émigrés en Britse ondersteunende eenheden. In deze gevechtshandelingen werd 2.000 man van de Coalitietroepen uitgeschakeld: enkele gesneuvelden en gewonden, maar vooral krijgsgevangenen. De nederlaag werd deels veroorzaakt doordat in de chaos een cruciale brugverbinding over de Dommel te snel was vernietigd en een cavaleriedivisie uit HessenDarmstadt bij Esch daardoor van de gevechten was afgesneden. Boxtel was daarmee in feite al definitief aan de Fransen overgeleverd. Tijdens de Franse intocht werd het Barrièrehuis, no. 3 (tegenwoordig Clarissenstraat 37) door brand verwoest.

15 september: de Slag om Boxtel

Om Boxtel op de Fransen te heroveren, verliet luitenantgeneraal Ralph Abercromby op bevel van York in de daaropvolgende nacht (van 14 op 15 september) met zijn reservetroepen Berlicum.
Via Middelrode, Heeswijk en over de Aa bereikte Abercromby Schijndel, waar vandaan de laatste ruim zeven kilometer naar Boxtel zouden worden overbrugd. De totale omvang van Abercromby’s troepenmacht telde exact 4959 manschappen, waaronder de troepen onder bevel van Wesley.
Toen Abercromby’s legereenheden Schijndel verlieten, kregen ze bij zonsopkomst om 6.15 uur onverwachts de Franse Zesde Divisie in zicht. Deze bestond uit twee brigades die onder aanvoering stonden van de brigadegeneraals Chassé en (in de achterhoede) Daendels en tezamen 5293 man groot waren. Abercromby verzocht de hertog van York om instructies na een eerste schermutseling en pas rond 7.30 uur arriveerde het tegenbericht dat Abercromby de aanval kon doorzetten, voor zover hij dat tactisch verantwoord achtte. Het feitelijke treffen dat daarna volgde, vond plaats in het destijds deels beboste gebied tussen Schijndel zelf en de buurtschappen Elde en Hermalen, even ten westen van de Schijndelse dorpskern.

Troepenopstelling voor de slag.

Het Franse Achtste Huzarenkorps (cavalerie en verkenners) onder bevel van Chassé trok zich terug in de bossen tussen de ondersteunende lichte infanterie en artillerie. De Franse artillerie nam daarop de Britse cavalerie onder vuur, waardoor de Britten gedwongen waren zich terug te trekken. Een poging om het Franse geschut in handen te krijgen, mislukte. Alles bij elkaar genomen waren de Fransen te sterk gepositioneerd en daarom blies Abercromby de aanval af en trok zich terug naar Schijndel. Hierbij werd de aftocht gedekt door infanteristen onder bevel van Wesley.

Volgens Franse bronnen had Chassés lichte infanterie gedurende de hele operatie het gros van de gevechten op zich genomen. Het aantal gesneuvelden en gewonden samen bleef aan beide zijden echter beperkt: York verloor in Schijndel 40 manschappen en de Fransen 15 (doden en gewonden tezamen). Tijdens de gevechtshandelingen was het Franse hoofdleger naar het zuidoosten uitgeweken om de brug bij Nijnsel, ten oosten van Sint-Oedenrode, aan te vallen. In de chaos die volgde uit een nieuwe Franse aanval werden 50 soldaten van de coalitie uitgeschakeld. Toen de Coalitietroepen te Sint-Michielsgestel het kamp te Nistelrode bereikten, kon de geallieerde terugtocht naar de Maas beginnen. York had daarbij het geluk dat Pichegru de achtervolging niet agressief inzette: op 16 september waren de Fransen nog bij de Dommel en op 18 september niet veel verder dan de Aa.
De bevelhebbers van zowel de Fransen als de Coalitie werden door hun collegae en latere militaire deskundigen bekritiseerd om het gehele verloop van de slag en vooral de chaotische terugtrekkingsoperatie. Daendels – die tenslotte in persoon aanwezig was – verweet Pichegru niet agressief genoeg te zijn geweest. Een colonne naar Yorks open linkerflank bij Grave zou zijn leger daar namelijk vastgepind en verslagen kunnen hebben. Anderzijds werd York door invloedrijke militairen als majoor-generaal Heinrich von Porbeck en Antoine-Henri Jomini bekritiseerd, omdat hij Von Hammersteins buitenposten aan de Dommel onvoldoende ondersteund zou hebben. York en Abercromby kregen sowieso het verwijt dat ook zij zich niet agressief genoeg hadden opgesteld en zich bij Schijndel te snel hadden teruggetrokken.

Boxtel ‘bevrijd’

‘De slag bij Waterloo’, een schilderij uit 1824 van Jan Willem Pieneman (1779–1853). We zien de hertog van Wellington in het midden, op zijn paard gezeten, terwijl linksonder de gewonde Prins van Oranje en latere koning Willem II, de kleinzoon van de door de Fransen verjaagde stadhouder Willem V, wordt weggedragen.

De Fransen werden op 14 september in Boxtel en elders in Brabant – tweeslachtig onthaald. Door de patriotten en hun sympathisanten werden ze met open armen ontvangen als de bevrijders die niet alleen het discriminerende bewind van de Hollandse protestanten beëindigden, maar ook de macht braken van de (veelal buitenlandse) adel en de geestelijkheid in het gewest, en vrijheid van godsdienst afkondigden. Minder populair was echter de invoering van het assignaat – papiergeld dat sterk onderhevig was aan inflatie – als nieuwe valuta.
Het concrete resultaat van deze hervormingen voor Boxtel bleek wel op 16 april 1795, toen de verkiezing van het nieuwe dorpsbestuur plaatsvond. De uitslag liet een ingrijpende wijziging in de machtsbalans zien. Geen enkele van de schepenen van voor de Franse inval werd herkozen, ongeacht religie. In plaats daarvan waren het allemaal katholieken, met Hendrik Verhees als presidentschepen. Eind 1795 verliet hij de gemeentepolitiek echter alweer, om zich te richten op de provinciale en landelijke politiek. Hier zette hij zich actief in voor de emancipatie van Brabant in de op 19 januari 1795 gestichte Bataafse Republiek. Ondertussen bleef frictie tussen de bestuursleden in Boxtel de rest van het jaar aanhouden. Het nieuwe gemeentebestuur kreeg bovendien te maken met grieven van de dorpsbewoners die geen vergoeding hadden gekregen voor de vorderingen die inseptember waren gedaan door het oude gemeentebestuur; die vergoedingen zouden pas in januari 1796 uitgekeerd worden om de grote armoede, schaarste en honger te verlichten.
Afgezien van de hervormingen in het bestuur waren de reacties op de komst van de Franse ‘bevrijders’ zeker niet onverdeeld positief. De Fransen konden ook rekenen op de nodige scheve blikken van de bevolking. Ondanks alle pretenties bleek ‘revolutionaire bevrijding’ een elastisch begrip te zijn: in wezen ging het nog steeds om een buitenlandse militaire bezetting, nota bene door een land dat nog maar kort geleden een heuse Terreur onder de eigen bevolking had georganiseerd.
Bezette dorpen zoals Boxtel werden bovendien geacht zelf het onderhoud en de inkwartiering van de Franse troepen te faciliteren en kregen te maken met vorderingen van voedsel, materieel en grondstoffen. Dit kwam nog eens bovenop een chronisch lege gemeentekas en de eerdere foerageringen die de Coalitietroepen in de aanloop naar de Slag om Boxtel hadden ondernomen ten koste van de plaatselijke bevolking. Boxtel kon daardoor nauwelijks aan de gestelde verplichtingen van de Fransen voldoen. De gemeente besloot daarom de geëiste hoeveelheden hooi, stro en haver te kopen van naburige gemeenten (met behulp van een lening van pastoor Du Messie), evenals het hout en de ambachtslieden die vervolgens naar Sint-Oedenrode werden gestuurd voor het herstel van de bruggen. Kortom, ofschoon er vanwege de verkondigde vrijheid, gelijkheid en broederschap reden tot vreugde was, drukte de oorlogslast zwaar op de bevolking. De vrijheid werd door Boxtel, Noord-Brabant en uiteindelijk door geheel Nederland duur betaald.

Het bevrijde Brabant

De Hertog van Wellington.

De Slag om Boxtel zou de eerste en laatste keer zijn dat de Fransen en troepen van de Eerste Coalitie elkaar op Nederlandse grond in de ogen keken op het slagveld. De hele opmars van de Fransen door de Republiek werd meer gekenmerkt door ontwijkende manoeuvres en incidentele schermutselingen dan door een bloedige veroveringsstrijd. Het was bovendien de laatste grote gevechtshandeling die aan het beleg van ’s-Hertogenbosch voorafging. Een beleg dat op 9 oktober na achttien dagen werd beëindigd met de relatief bloedeloze overgave van de stad aan Pichegru. Staats-Brabant was daarmee definitief in Franse handen gevallen.
Het lot van het Generaliteitsland was daarmee echter nog niet bezegeld. Zou Brabant, nu de Bataafse Republiek was uitgeroepen, terugkeren naar Hollandse heerschappij als perifeer grensgebied? Of zouden de Fransen, die de Rijn en de Waal beschouwden als de geografische noordgrens van Frankrijk, Brabant rechtstreeks inlijven bij het Franse vaderland? Beide scenario’s leken mogelijk, maar uiteindelijk bleken de Fransen weinig interesse te hebben in de directe annexatie van Brabant, dat zodoende onder de Republiek bleef. Dit had overigens de voorkeur van de bevolking, maar de Brabantse vertegenwoordigers Van Hooff, Hubert en Verhees pleitten daarbij wel voor de gewenste emancipatie van Staats Brabant tot een volwaardig gewest in de Republiek. Pas na lang aandringen en nadat de Brabanders in een golf van onlusten in de Langstraat en de Meierij te kennen hadden gegeven niet meer zo toegeeflijk te zijn als voorheen, stemde Den Haag ermee in om van Bataafs Brabant conform de revolutionaire beloften van vrijheid, gelijkheid en broederschap een volwaardig gewest te maken.

De nasleep

Met de opkomst van de patriottische beweging en vooral na de Franse Campagne in de Lage Landen brak een keerpunt aan in de geschiedenis van Brabant en dus ook in de geschiedenis van Boxtel en Liempde. Met ingang van 1 januari 1796 lag de soevereiniteit in het gewest definitief bij het volk zelf.
Vanaf maart van dat jaar konden, nadat de laatste onderhandeling inzake het belastingpercentage dat het gewest moest opbrengen (de ‘quote’) was geregeld, de vertegenwoordigers van het gewest in Den Haag hun opwachting maken. De Bataafse Republiek was echter geen lang leven beschoren.
Toen Napoleon zich in 1804 liet uitroepen tot Keizer der Fransen, installeerde hij zijn familie als erfelijke monarchen in de Franse satellietstaten, om het aanzien van het Huis van Bonaparte op te waarderen en zijn macht in Europa te consolideren.
Zo werd de schijn opgehouden dat deze Franse satellietstaten onafhankelijk waren. Ook in de Bataafse Republiek gebeurde dit in 1806 met de aanstelling van Napoleons broer Louis als koning Lodewijk van het nieuwe Koninkrijk Holland. In 1810 werd het koninkrijk door de toegenomen onenigheid tussen beide broers door Napoleon direct ingelijfd bij Frankrijk. Staatkundig gezien hield Nederland voor de komende vier jaar op te bestaan.
Napoleon werd in 1813 in de zogeheten Volkerenslag van Leipzig voor de eerste keer en ruim anderhalf jaar daarop bij Waterloo definitief verslagen, door dezelfde Arthur Wesley, die in de Slag om Boxtel de Engelse terugtocht had overzien en sinds 1814 de eerste hertog van Wellington was. (Overigens spelde hij zijn naam voortaan als ‘Wellesley’.) Na het Congres van Wenen van 1814-1815 keerde Nederland als het onafhankelijke en aanmerkelijk gezwollen ‘Koninkrijk der Nederlanden’ weer terug op de Europese kaart.
Voormalig Bataafs Brabant – vanaf dat moment ‘Noord-Braband’ geheten – nam geografisch gezien het centrum in van dit koninkrijk dat behalve Nederland ook Luxemburg en het gros van hedendaags België omvatte. Toen in 1830 de Belgische onafhankelijkheidstrijd begon, werd Brabant opnieuw bezocht door militairen, ditmaal vanuit het noorden om een eventuele Belgische opmars in de provincie te pareren. Boxtel, dat op dat moment circa 3600 inwoners telde, werd van 1830 tot 1839 bezocht door gemiddeld 1000 militairen en 500 paarden die daar werden ingekwartierd.
Ofschoon Noord-Brabant ook daarna een provincie bleef waarin het Nederlandse leger nadrukkelijk aanwezig was (en zonder dat het provinciale bestuur daar substantiële inspraak in had), bleven de door de patriotten verworven – en door de Fransen erkende – vrijheden en burgerrechten onverminderd gehandhaafd. Is het resultaat van:

Bronnen, noten en/of referenties
  • Frank van Doorn, ‘De Slag om Boxtel’ in: In Brabant. Tijdschrift voor Brabants heem en erfgoed, jaargang 5, nr. 1.