Welkom op Schijndelwiki - de encyclopedie voor Schijndel

U kunt ons steunen door lid van de Heemkundekring Schijndel te worden.

Klik HIER om lid te worden

Iedere dinsdagochtend zijn wij tussen 9 en 12 uur in de heemkamer: Cultureel Centrum Spectrum, Steeg 9 g, Schijndel.

Bernardus Reinerus Franciscus van Vlijmen (1843 - 1919)

Uit Schijndelwiki
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Deze pagina is nog in bewerking door de auteur die deze heeft aangemaakt.
Gelieve daarom nog even te wachten met aanpassingen en verbeteringen
totdat deze mededeling verdwenen is. Excuses voor het ongemak.
Undcstrmrc.png
Bernardus Reinerus Franciscus van Vlijmen
Bernardus Reinerus Franciscus van Vlijmen 01.jpg
Generaal Majoor Bernardus R. F. van Vlijmen. Lange tijd als gepensioneerde woonachtig in Schijndel, Hoofdstraat 31.
Persoonsinformatie
Volledige naam Bernardus Reinerus Franciscus van Vlijmen
Roepnaam Bernard
Geboorteplaats Amsterdam
Geboortedatum 2 mei 1843
Overl.plaats Schijndel
Overl.datum 17 december 1919
Partner(s) Louisa Johanna Paulina de Booij
Beroep(en) generaal

kamerlid

Bernardus Reinerus Franciscus van Vlijmen (1843 - 1919)[bewerken | brontekst bewerken]

Bernardus Reinerus Franciscus (Bernard) van Vlijmen werd geboren op 2 mei 1843 in Amsterdam, zoon van Martinus van Vlijmen geboren in Amsterdam (1816 – 1868) van beroep horlogemaker en Catharina Elisabeth van Wulven geboren in Amsterdam (1811 – 1862). Bernardus, van beroep militair (generaal)/ kamerlid, overleed op 17 december 1919 in Schijndel.

Bernardus Reinerus Franciscus van Vlijmen trouwde op 20 augustus 1880 in ’s-Hertogenbosch met Louisa Johanna Paulina de Booij.

Louisa Johanna Paulina de Booij werd geboren op 22 juni 1855 in ’s-Hertogenbosch, dochter van Johannes Antonius de Booij geboren in Breda (1817 – 1861) van beroep fabrikant en Johanna Elisabeth Nederveen geboren in ’s-Hertogenbosch (1820 – 1893), als achtste kind in een gezin met negen kinderen. Louisa overleed op 11 november 1895 in ’s-Gravenhage.

Kinderen uit het huwelijk van Bernard en Louisa:

  1. Johanna Catharina werd geboren op 22 juni 1881 in ’s-Hertogenbosch, trouwde op 20 januari 1908 in Schijndel met Gerhardus Hendrikus Weustink geboren in Ootmarsum (1866 - 1948). Johanna overleed op 14 juli 1960 in Haarlem.
  2. Catharina Bernardina Maria werd geboren op 30 september 1882 in Nijmegen, overleed op 21 januari 1943 in Haarlem.
  3. Maria Louisa Mathea (Marie) werd geboren op 31 januari 1884 in ’s-Hertogenbosch, trouwde op 24 oktober 1905 in Schijndel met Josephus Petrus Maria Brands geboren in Tilburg (1877 – 1959). Marie overleed op 22 januari 1969 in Tilburg.
  4. Johannes Maria Bernardus (Jan) werd geboren op 9 oktober 1885 in Nijmegen, trouwde op 27 april 1909 in Amsterdam met Martha Elisabeth Baader geboren in Leipzig (D) (1886 – 1922), hertrouwde op 5 mei 1924 in Amsterdam met Mathea Johanna Josepha Christina Koets geboren rond 1898 in Amsterdam. Jan, van beroep fabrikant/ koopman, overleed op 16 december 1946 in Haarlem.
  5. Bernadine Joanna Elizabeth Maria werd geboren op 20 augustus 1887 in ’s-Gravenhage, overleed op 13 november 1924 in Schiedam.
  6. Louisa Maria Antonia (Wieske) werd geboren op 3 februari 1889 in ’s-Gravenhage, trouwde op 5 mei 1914 in Schijndel met Henri Joseph Marie Hafkemeijer geboren in Delft (1884 – 1960).
  7. Jeannette Maria (Janet) werd geboren op 29 juni 1890 in ’s-Gravenhage, trouwde op 4 mei 1915 in Schijndel met Joseph Leopold Emile Maria van Sasse van IJsselt geboren in Nijmegen (1870 – 1943). Janet overleed op 7 februari 1978 in Boxmeer.
  8. Hubertina Louisa Maria (Huberdien) werd geboren op 11 januari 1892 in ’s-Gravenhage, trouwde op 12 juli 1921 in Schijndel met Antonius Johannes Lambertus Liesker geboren in Deventer (1887 – 1955).
  9. Alphonsina Joanna Maria Bernardina (Bernadet) werd geboren op 17 februari 1894 in ’s-Gravenhage, trouwde op 3 augustus 1933 in Schijndel met Adrianus Arnoldus Petrus Pennock geboren in ’s-Gravenhage (±1896 – 1943). Bernadet overleed op 1 augustus 1981 in Boxtel.
  10. Bernardus Alphonsus Ignatius Gerardus (Bernard) werd geboren op 23 oktober 1895 in ’s-Gravenhage, trouwde op 26 juli 1920 in Tilburg met Hortence Maria Josephina Goijarts geboren in Tilburg (1896). Dit huwelijk werd op 25 januari 1940 in Amsterdam ontbonden.

Generaal van Vlijmen woonde in Schijndel in Hoofdstraat 33, in het patriciërshuis waar later notaris J.F. Baggen woonde.
De Generaal was in 1880 gehuwd met Louisa de Booij en had acht dochters en twee zoons. De jongste zoon, die evenals zijn vader de naam Bernard droeg, werd kunstenaar en ging in Tilburg wonen. De oudste zoon Jan verongelukte toen hij in een vliegtuig op weg was naar Londen. Van de dochters bleef Janet in Schijndel. Zij was gehuwd met notaris Sassen van IJsselt. Marie vertrok naar Tilburg, Jo huwde met een zoon van de Boldootfabrikant te Amsterdam. Wieske huwde Hafkemeijer in Rotterdam en Bernadet ging na haar huwelijk in Vught wonen. Dochter Annie werd non (Venlo?) en van dochter Huberdien zijn ons geen nadere gegevens bekend.

Wie was Generaal van Vlijmen?[1][bewerken | brontekst bewerken]

Slechts 16 jaar oud meldt Bernardus van Vlijmen zich vrijwillig als soldaat. Hij wordt ingedeeld op 16 februari 1859 bij het instructiebataljon. In datzelfde jaar nog wordt hij bevorderd tot Korporaal, welke functie hij dan op 11 mei 1860 uitoefent. In september 1861 behaalt hij de titel sergeant, hij is dan 18 jaar oud. Vanaf 1 januari 1863 oefent Bernardus van Vlijmen deze functie uit en nog op het eind van hetzelfde jaar wordt hij benoemd tot Tweede Luitenant bij het 3e Regiment Infanterie (29 december 1863). Ruim twee jaar later wordt hij ingedeeld bij het toenmalige Nederlands Indische leger voor de tijd van vijf jaar. Hij vertrekt dan met de "Kosmopoliet" vanuit Brouwershaven op 7 juli 1866 en komt in oktober van dat jaar in Batavia aan.

Indië-periode[bewerken | brontekst bewerken]

Bernard van Vlijmen wordt ingedeeld bij het 1e Bataljon Infanterie. Op 20 mei 1867 volgt zijn benoeming tot Eerste Luitenant en als zodanig neemt hij deel aan de "Krijgsverrichtingen" op Bali in 1868. Later in het jaar wordt hij overgeplaatst naar het garnizoensbataljon Z.O. in Borneo. Het oorspronkelijk aangegane vijf-jarencontract is dan verstreken, maar hij krijgt vergunning bij besluit no. 30 van de Gouverneur Generaal om tot uiterlijk februari 1872 bij het Oost-Indische leger te blijven. Daarna zal hij naar Nederland moeten terugkeren. En zo vertrekt dan Luitenant van Vlijmen op 24 april 1872 met het schip “‘s Gravenhage" weer naar zijn thuisland. Na zo’n vier en een halve maand varen komt hij op 2 september 1872 in Nederland aan.

De Luitenant wordt hier dan ingedeeld bij het 17e Regiment Infanterie. Op 6 december 1879 wordt aan Bernard van Vlijmen het onderscheidingsteken toegekend, ingesteld voor "langdurigen vaderlandschen dienst als officier". Van Vlijmen is dan twintig jaar in militaire dienst, waarvan zes jaar in de tropen. Op 28 april 1880 wordt hij benoemd tot Kapitein der 2e Klasse bij het 4e Regiment Infanterie, waarna op 21 mei overplaatsing volgt naar het 5e Regiment L. Insp.

Staten Generaal[bewerken | brontekst bewerken]

Dan blijkt dat Bernard van Vlijmen nog andere ambities heeft. Op 4 mei 1888 treedt hij toe tot de Tweede Kamer der Staten Generaal. Vier jaar later volgt dan zijn benoeming tot Majoor bij het 5e Regiment Infanterie. Op 13 december 1892 aanvaardt hij wederom het lidmaatschap van de Tweede Kamer. Op 22 maart 1894 wordt hij weer in actieve dienst hersteld, met de bepaling dat hij ter beschikking zal zijn voor de minister van Oorlog. Vanaf 16 mei daaropvolgend is Bernard van Vlijmen wederom lid van de Tweede Kamer. Op 24 augustus 1895 wordt Majoor van Vlijmen bevorderd tot Luitenant Kolonel bij het 2e Regiment Infanterie.

Ridder Nederlandse Leeuw[bewerken | brontekst bewerken]

In het jaar 1898 ontvangt Bernard van Vlijmen de Ridderorde van de Nederlandse Leeuw. Dan volgt de benoeming tot Kolonel bij de Staf der Infanterie (ter beschikking blijvend van de Minister van Oorlog) op 23 mei 1899. Vermoedelijk wordt zijn militaire loopbaan dan weer onderbroken door deelname als lid van de Tweede Kamer, want vanaf 20 juni 1899 staat Kolonel van Vlijmen weer op non-actief. Vier jaar later, op 16 april 1903, volgt dan de benoeming tot Generaal Majoor.

"Eere Kamerheer"[bewerken | brontekst bewerken]

In datzelfde jaar wordt aan Generaal Majoor van Vlijmen vergunning verleend tot het aannemen en dragen- der onderscheidingstekens van "Buitengewoon Eere Kamerheer met degen en mantel", waartoe Van Vlijmen is benoemd door Z.H. Paus Leo XIII. Dit gebeurt op 21 januari 1903.

"Met ingang van 16 juni 1905 wordt op zijne aanvragen onder toekenning van pensioen en onder dankbetuiging aan den lande bewezen, een eervol ontslag uit den militairen dienst verleend".

Aan de nagedachtenis van vader en moeder generaal-majoor B.R.F. van Vlijmen en Louise de Booy [2] [bewerken | brontekst bewerken]

Jongen je zet me de Kroon op het hoofd[bewerken | brontekst bewerken]

Dat waren de woorden van Grootvader Martinus van Vlijmen tegen zijn enige zoon Bernard, toen hij in 1864 ziin studie voltooid had en aangewezen was om aan het hoofd van een expeditie naar Ned. Indië te gaan. Grootmoeder Catharina van Wulven was reeds vroeg gestorven. Broertjes en zusjes waren vroeg naar den hemel gegaan. Catharina van Wulven, van het geslacht van de Graven van Wulven, was Katholiek en zóó werd Grootvader door zijn huwelijk ook katholiek. De familie van Vlijmen was n.l. Oud-Katholiek, alsook de aanverwante familieleden van Boldoot en Schade van Westrum. De familie van Grootvader nam het hem zeer kwalijk, dat hij Katholiek werd en heeft hem daarvoor onterfd. Er waren wel enkele verre familietakken, die ook Katholiek waren. Zoo was er een nicht van Vader Bernard, n.l. nicht Klooters. Zij was religieuse bij de Zusters van Amersfoort en stierf in Alkmaar. De Heeren van Wulven, twee broers van Grootmoeder zijn uitgeweken naar Engeland en woonden later in Zuid-Afrika; een zoon van één van beiden huwde met een kleindochter van Generaal de Wett...

Grootvader en Grootmoeder van Vlijmen van Wulven woonden in Amsterdam, eerst in de parochie van de Mozes en Aäron. Daar werd 2 Mei 1843 Bernardus, Reinerus, Franciscus geboren. De knaap groeide voordeelig op. Hij ging vroeg naar school en wanneer Moeder, gekleed naar de mode van ongeveer 1850 met de tegenwoordig zoo geliefde oude sjaal of doek om, hem naar school bracht, dan was er geen eind aan het afscheid. De jongen liep steeds terug tot eindelijk de schooldeur gesloten werd. Een paar jaar later zien we hem als misdienaar aan het altaar van de Mozes en Aäron, waar hij ook zijn 1e H.Communie deed. Vader Martinus van Vlijmen betrok daarna een winkelzaak in klokken in de Utrechtsche straat. Prachtige oude staartklokken en staande klokken, met aanwijzing van het opkomen van de maan en de zonsopgang, dragen nog de naam van Vlijmen.
Helaas heeft Grootvader Martinus veel verdriet beleefd, want behalve enkele kleine kindertjes, moest hij tenslotte zijn dierbare, nobele en brave echtgenote ten grave dragen. De jonge Bernard deelde in die smart. Hij was buitengewoon lief voor zijn moeder; zooals hij later zou zijn voor zijn aangebeden Louise. Hij begon zich voordeelig te ontwikkelen en ging naar de militaire school in Breda. Daar heeft de jongen zoo hard gewerkt, dat hij bij de toenmalige slechte verlichting last kreeg van het linkeroog. Daarom werd hij tenslotte afgekeurd voor de militaire dienst.
Maar energiek als altijd, zette hij, koste wat het koste zijn plan door en meldde zich voor het instructie bataljon te Kampen.
't Zal in het jaar 1859 zijn geweest. De reis naar Kampen moest per boot geschieden, zooals trouwens de meeste reizen in die dagen.

In 1839 liep voor het eerst de ijzeren spoorweg tusschen Amsterdam en Haarlem. De opening daarvan was 19 September. Hij vertrok bij het station "Trekvaart" bij Amsterdam. Vader vertelde ons, dat hij als kleine jongen, o zoo dikwijls heeft staan kijken naar dat eerste treintje. Zijn gedachten waren steeds opnieuw: "Zal ik wel eens ooit in zoo'n spoor mogen zitten? Hij kon toen nog niet vermoeden, dat hij later zooveel zou moeten reizen. Na Indië, den Bosch en Amsterdam, geregeld zijn reizen van Schijndel naar den Haag, afgezien nog zijn groote reizen naar Parijs - Rome - Lourdes enz. enz.

Naar Kampen met de trekschuit was een ongeluksreis. 't Was vroeg donker en bij aankomst in Kampen zag hij niet goed de loopplank naar de kade. Gevolg: hij liep pardoes in het water. Het behoeft geen betoog, dat de straat-en kade verlichting in die dagen maar schaarsch was. Niemand bemerkte het en ja, eindelijk na zacht roepen bespeurde men de drenkeling. Hij moest er later dikwijls om lachen. Wel zei zij: "De H.Maagd heeft mij bewaard." Met twintig jaar had hij eervol z'n studies volbracht. Hij werd tweede Luitenant en moest op expeditie naar Ned. Indië. Thuiskomende bij zijn Vader, riep deze vreugdevol uit: "Jongen je zet me de kroon op het hoofd!"
't Was voor de eenzame Vader in de Utrechtsche straat een groote voldoening; maar ook een groot offer, dat zijn zoon hem voor vele jaren ging verlaten ....

De reis naar Indië[bewerken | brontekst bewerken]

De reis naar Indië was in de jaren 1863-1864 geen sinecure. De booten waren primitief. Ik kan niet zeggen of het een zeilschip was; maar de reis duurde 6 maanden en ze voeren om de Kaap de Goede Hoop. Van die tocht is niet veel verteld. Zeker heeft Grootvader Martinus niets van zijn zoon vernomen.
't Ging alles nog zoo primitief. In Batavia aangekomen, ging het soldatenleven zijn gewone gang. Rijst met kip en allerlei pikante toespijzen schenen met een groote annanas en bananen de jongen van Vlijmen wel te bevallen. Het leven daar was echter geen rustperiode! Hij werd naar de kusten van Borneo gezonden, aan het hoofd van een expeditie, die althans de kusten moest verkennen. Het binnenland van Borneo was omtrent 1860-1870 nog niet betreden door Europeanen. Ook langs de kusten was de natuur nog oorspronkelijk en wild. De tochten naar de verschillende Indische Vorsten (Radja's) waren dikwijls niet zonder levensgevaar. "O.L.Vrouw heeft me wonderbaar bewaard", zei Vader dikwijls, als hij terugdacht aan die gevaarlijke reizen te paard met een of twee oppassers door het oerwoud. En o! schrik, als de paarden niet verder wilden, de kop in de nek gooiden en tegenstribbelden: dan waren er wilde dieren in de nabijheid; een leeuw of een tijger.

Eens vertelde hij, beleefden we weer zoo'n gevaarlijk avontuur "maar ik heb maar gebeden" zei hij. De paarden wilden niet voor- of achteruit! Plots zei ik tot de soldaten "geef de sporen!" en met een bliksemend galop bereikten we een veilige plek" Dat bidden moest veel gebeuren. In twee jaar heeft Vader geen kerk of priester gezien. Hij had altijd een groote devotie tot O.L.Vrouw van Altijddurende Bijstand! Zeker heeft hem dat vertrouwen in de Moeder Gods zeer dikwijls door het leven geholpen. Vader mocht tenslotte deze wereld verlaten op de mooiste Mariadag van het jaar. De viering van het Moederschap van Maria, op Quatertemper Woensdag vóór Kerstmis, de dag van de Gulden Mis!
In Indië heeft Vader goed werk gedaan. Zijn taak heeft hij blijkbaar goed vervuld en wel zóó, dat hij later in de Tweede Kamer der Staten Genéraal met v.d. Boogaert, de specialist heette, niet alleen op militair gebied, maar vooral roerde hij zich met de vraagstukken over Ned.-Indië. Vader heeft ons wel verteld, dat hij nooit wilde meedoen met de officieren met het kaartspel. Hij moest natuurlijk rondkomen met zijn tractement; en het kaarten ontaardde wel eens in gokken. Later na 6 jaar weer in Nederland terug als 1e Luitenant kaartte hij wel, vooral whist; ook schaakte hij veel.

Nadat hij ± 4 jaar in Indië was, bereikte Vader het zeer droeve bericht van het overlijden van zijn Vader Martinus van Vlijmen.
Deze was het elfde kind geweest van Reinier van Vlijmen en Anna Cornelia Boldoot. Grootvader Martinus werd geboren in 1816 en stierf toen zijn oudste en eenige zoon in Indië was ± 1867. (Een dochter in 1846 geboren had in onmin haar Vader verlaten en was met een protestant getrouwd. Later bij haar sterven kwam alles weer goed en is zij met mede hulp van haar protestante kinderen goed Katholiek afgestorven in het Antonius Ziekenhuis in Rotterdam. Vader heeft haar daar enkele malen bezocht. Haar kinderen hielden contact met onze Lonise)
Bij gebrek aan een eigen kind dus is als executeur van de zaak Van Vlijmen opgetreden, zijn half-neef Hermanus Schade van Westrum. Ook wel later door ons Oom Manus genoemd. Waar in die jaren het fotograveeren nog niet zóó veelvuldig was, zijn er van de eenzame Grootvader en de vroeger gestorven Grootmoeder geen foto's achtergebleven. De onterfde Katholieke Grootvader heeft ondanks zijn mooie zaak, toch nog financiëele moeilijkheden gehad; want toen alles geregeld was, dank zij Oom Manus, bleef er een schuld over van f 500,=; welke schuld door zijn kleinzoon Jan van Vlijmen (genaamd naar Jan Boldoot) geregeld werd met de nakomelingen van Grootvaders vrienden, de familie Hohmüller.
Hermanus Schade van Westrum was Katholiek geworden door zijn huwelijk met Bernardina Heerding. De drie Katholieke familietakken hechtten zich zeer aan elkaar. Ook J.C. Boldoot, de uitvinder van de eau de cologne en eigenaar van Johan, Marie, Farina te Köln, huwde een katholieke dame, Helena Maria Thijssens. Deze J.C. Boldoot, vader van onze Peetoom, was de oudste zoon van Elisabeth van Vlijmen en Johannes Boldoot. Elisabeth was de zuster van Overgrootvader Reinier. Drie kinderen Boldoot trouwden met drie kinderen van Vlijmen. En twee zusters van Grootvader Martinus trouwden met Schade van Westrum. Beide als 2de en 3de vrouw van de Vader van Hermanus Schade van Westrum (Oom Manus).

Terug uit Indië[bewerken | brontekst bewerken]

Na zes jaar in Ned. Indië het Vaderland gediend te hebben, werd de Luitenant van Vlijmen teruggestuurd naar Nederland. De terugreis ging heel wat vlotter dan de heenreis. In 1870 werd het Sueskanaal gegraven en zoo konden de Indiëvaarders in enkele maanden thuis zijn. Van zijn Indische jaren heeft Vader niet zoo heel veel verteld. Hij heeft er wel verschillende goede vrienden behouden, een vriendschap die later in den Haag nog voortduurde, o.a. Mr. Broedelet en Bruinsma. Vader heeft later nog altijd graag naar Indië willen terug gaan; maar Moeder wilde er niet van hooren ...
Zijn ontvangst in Amsterdam was droef en vreugdevol. Hij vond het Vaderhuis niet meer; maar de neven Manus en Dien Schade van Westrum en Jan en Marie Boldoot verwelkomden Vader hartelijk. Zijn tehuis zou voortaan zijn bij Manus en Dien in de Leidschestraat tusschen Prinsengracht en Keizersgracht, vanaf het Leidscheplein links. Die hadden daar een groot dubbelpand, een groote fourniturenzaak en dekens enz. enz. Hij wilde zijn adellijke naam niet voeren; want grappenmaker als hij was, vond hij dat het bespottelijk stond tegenover de klanten om van adel te zijn. Eenzelfde zaak had zijn broer Antoon op de Nieuwendijk. Deze was echter met een protestantsche dame getrouwd, tante Christine zeiden wij.
Haar kinderen waren protestant, waaronder later een bekende dominee Schade van Westrum in Heemstede.

Bij Manus en Dien was het voor de luitenant heerlijk wonen. Een paar mooie kamers, waarvan de woonkamer of liever de studeerkamer aan de straat lag. Later waren wij er meermalen gelogeerd en vonden die bellende paardetram iets heel gezelligs. Er waren vijf kinderen.
Willem geboren 24 November 1860; Piet geboren in 1863; Jan geboren 8 Juni 1864; Marie geboren 7 Februari 1867 en Jeanette geboren 24 November 1868. Dat was een prettig huishouden toen neef van Vlijmen uit de Oost kwam, "Neef Bernard" zeiden ze. Hij voelde zich ook weldra erg thuis. De kinderen noemden hem hun oudste broer. Zulks is gebleven tot in den dood. Veel, zeer veel, hebben de kinderen van Vader van Vlijmen te danken gehad aan die broers en zusters van de "Oudste Broer". Willem was later makelaar en getrouwd met Angelique Lohmeyer. Tante Angelique had één zoontje. Zij stierf kort na de geboorte en het kindje, dat opgenomen was in de Leidsche straat met de Vader, stierf ook zeer jong. 't Is in die tijd dat Willem, die heel aardige verzen maakte, zeer ontroerend ???

Brom, de dichter. Hij adopteerde daarbij twee weezen van Antoon Brom. Maria, later Mevrouw Gimbrère en Han, ongetrouwd.
Piet werd Broeder, eerst in de strenge orde, die van Nispen had gesticht; zoo iets als het Sint Franciscus liefdewerk, maar strenger, waarom deze orde door Bisschop of Paus werd opgeheven. Daarna ging Piet naar de Redemptoriste. Hij vond zich niet waardig om priester te worden, maar heeft als Broeder Marcus, als raadgever in Roermond en Wittem buitengewoon veel goed gedaan. Men noemde hem de tweede Gerardus.
Jan was oorpronkelijk in de zaak van Vader. Later eenig vertegenwoordiger voor ons land van Zaalberg (toen uitsluitend wollen dekens). Hij trouwde met Marie de Booy, dochter van Oom Daan (Daniël de Booy) en Cornelia (Keetje) Schiedges en werd de eenige stamhouder van de katholieke Schade van Westrum's. Drie flinke zonen dragen nu de naam met eere. Joseph, Mr. Frans, kantonrechter in Amsterdam en Jan, directeur van de fabriek van z'n Grootvader de Booy in 's-Hertogenbosch. Schade van Westrum trouwde met Adriaan Koolen en Marie Jeanette werd "petite Soeur des Pauvres". Zij trad in Engeland in het klooster, is later naar Parijs gestuurd en overleden te Mets, waar Jan en Martha, Cato, Jo, Marie en Joseph haar nog in 1922 bezochten. Deze orde bestaat niet in Nederland; maar Vaders vrienden Dr. Antoon Sterck en diens zoon Jan Sterck (familie van de litterator Dr. Jan Sterck, die Vondel mede-bewerkte) getrouwd met Louise Kervel, wisten de weg naar deze congregatie. De zuster van Mevrouw Sterck-Kervel was ook ingetreden bij "les petites Soeurs".

Waarom ik zoo uitwijdde over het gezin Schade van Westrum-Heerding? Omdat de Van Vlijmens zoo ontzettend veel aan hen te danken hadden.
Vooral na Moeders dood, in de vacantie, bij huwelijken! Zoo ontving ik persoonlijk als aanvulling bij het bedrag, dat Vader voor mijn uitset missen kon, een bedrag van f 1.000,- van Marie en Adriaan.
Ik dank hun dan ook mijn lievelingswenschen. Alles was mij goed, maar een naaimachine en een piano waren als het ware een levenskwestie voor mij. Willem werd toeziende Voogd. Wat hebben we met allen in onze jeugd ontzettend pleizier gehad. Het waren allen grappenmakers en er is beslist heel veel van overgewaaid naar de van Vlijmens.....

In Amsterdam was het voor de 1e Luitenant een aangename en vruchtbare tijd. Hij werd benoemd aan de Militaire Academie als leeraar in het Fransch en de Nederlandsche Taal en Letteren. In die qualiteit ontmoeten wij hem bij Joseph Alberdingk Thijm. Deze woonde hoek Spui-Voorburgwal, waar later jaren de zaak is geweest van van Langenhuysen. Dat was een kolfje naar Vaders hand. De Dinsdagavonden werden doorgebracht in de litteraire kring bij Alberdingk Thijm. Vader werkte mede aan de jaar almanak, waarin verschillende mooie novelletjes van zijn hand verschenen. Ook de avonden bij Thijm werden door hem beschreven in de almanak van 1895. Vader was ± 30 jaar. De vriendschap met Joseph Alberdingk Thijm, den katholieken emancipator is gebleven tot in den dood. Zijn zoon, Pater Jan Alberdingk Thijm, Jesuit, was later kapelaan in Den Haag in de parochie in de Elandstraat, parochiekerk van de familie van Vlijmen, en bezocht steeds nog het gezin aan de Laan van Meerdervoort 87, waar een groot portret van zijn Vader boven het schrijfbureau hing.
Bij Thijm ontmoette Vader ook de kinderdichter Anton de Rep en van Nouhuis en vele anderen. Ook van Karel (Lodewyck van Deysel) toen nog een opgroeiende jongen, niet zoo heel gemakkelljk, heeft Vader het wordend talent medegemaakt, alsook zijn verloving met het binnenmeisje. Dit was een fijn godsdienstig kind, die de moeder werd van drie kinderen, twee jongens en een meisje. De familie Karel Alberdingk Thijm converseerde vaak met de schrijvers Frans en Emile Erens, wier bijzondere vrienden zij waren. Ook werd ondergeteekende meermalen met Oom Gé bij Karel op de thee verzocht. Hij woonde toen en pension en zijn vrouw was reeds overleden....

De kring van familie en bekenden van Vader in de jaren 1871-1880 waren Oom en Tante Jan en Marie Boldoot-Desmons, de neef van Vader. Dan de familie Anton en Jan Sterck-Kervel, neven van de latere Vondelkenner Dr. Jan Sterck (waar wij ook wel op diner kwamen met Dr. B. Molkenboer, juffr. Nijland, Karel Alberdingk Thijm, Balthazar Verhagen, Femia Molkenboer enz.) en nog vele militairen en vrienden, waaronder speciaal genoemd moeten worden de Eerw. Paters Redemptoristen aan de Keizersgracht. Daar waren Pater Karel en Pater Willem Wulfingh, waar Vader tot hun dood groote vriendschap mede onderhield. Pater Karel stierf in Amsterdam 7 April 1898. Pater Willem werd later Bisschop van Suriname en kwam later nog dikwijls naar Nederland, ook bij ons in Den Haag, waar Vader als kamerlid, vele gunsten voor de missie van Suriname kon verkrijgen, o.a. subsidie voor priesters. Monseigneur stierf in 1906. Nadat onze Moeder in 1895 gestorven was, heeft Vader enorm veel troost en opbeuring van Mons. ondervonden. Zijn lijfspreuk was: "Deus providebit".

Maar laten we eerst nog de jaren in Amsterdam beschrijven. Zoals gezegd, bij Oom Manus en tante Dien Schade van Westrum was luitenant van Vlijmen geheel thuis. Hij gaf veel les en schreef zelf veel, herinneringen aan Indië enz. enz. Zijn Fransche lessen werden op de militaire academie zóó gewaardeerd, dat de leerlingen uit dien tijd later zelf Fransche werken schreven en deze aan Vader toezonden met een bijschrift "Dit is de uitwerking van Uw lessen!"....
Bij Oom en tante Boldoot (wij noemden hen oom en tante, omdat neef en nicht voor kleine kinderen niet aardig is), was Vader een geregelde gast. Daar werd veel muziek gemaakt. Tante Boldoot had een prachtige stem. Zij zong in die tijd ook op het koor van de Mozes en Aäron kerk. Oom bezat een "Stradivarius" en met de lessen van de toenmalige dirigent van het concertgebouw Willem Kes, heeft Oom het zeer ver gebracht. In 1888 werd het tegenwoordige Concertgebouw in Amsterdam geopend. Oom Boldoot nam daarvoor vele aandeelen; vroeger was het het glazen paleis, Felix Meritis. Er werd ook veel geschaakt. Vader leerde mij later ook schaken als meisje van + 15 jaar. Ik moest het met hem samen doen. Bij de familie Sterck-Kervel werd whist gespeeld. Bij Joseph Alberdingk Thijm verzen gezegd en proza gelezen. Vader Thijm liet de jonge literatoren vooral Vondel kennen.

Bij Oom Manus en tante Dien werden alleen maar reusachtige grappen uitgehaald. Zij waren peetoom en peettante van onze Cato en buitengewoon aangename menschen. Niet dat Manus nooit verdriet had (hij heeft bij zijn leven geen stamhouder gekend); maar het was beslist een daad van ongewone naastenliefde om de menschen op te vroolijken en te laten lachen. Vader nam daar veel van over. Ook onze Cato, Jan en Bernard en Louise zijn niet van humor gespeend. In Amsterdam ging het voornamelijk in het plat-Amsterdams en in Joods. O! o, wat hebben we ons dikwijls geamuseerd als Vader riep: "Jaapie, daar binne de plakmanne!" "Behangsels komen jelui maar boven!" of naar aanleiding van het toenmalig tonnenstelsel: "Juffrouw heb je nog p.p .!! " Als erfenis van het gezin Schade van Westrum-Heerding, heeft het gezin van Vlijmen-de Booy rijkelijk de grappen en grollen overgenomen.

In die Amsterdamsche jaren bereikte het godsdienstig leven bij Vader een hoog peil. De vriendschap met de paters Wulfingh werd een hechte band. Alle oefeningen, ook voor militairen, werden meegemaakt in de Keizersgrachtkerk. De Catharinakerk op het Koningsplein (nu reeds verdwenen), was zijn parochie. Vader moest toen nog gevormd worden. In die tijd tusschen 1870-1880 was het reizen nog niet zoo comfortabel. De Bisschop moest vaak moeilijke reizen ondernemen om te gaan vormen. Bovendien was Vader zes jaar in Indië geweest. Reden waarom Vader als volwassen militair naar Haarlem mocht komen, en in het bisschoppelijk paleis door Monseigneur Wilmer werd gevormd.....

1e Luitenant[bewerken | brontekst bewerken]

De 1e luitenant van Vlijmen beperkte zijn arbeid niet tot Amsterdam. Hij reisde vaak naar de garnizoenen, naar Gouda en 's-Hertogenbosch. Op zekeren dag toen hij in 's-Bosch was omtrent 1878-1879, zag hij op straat een beeldschoon meisje. Fijn gekleed en met stokkrullen in de hals. Hij was er verbaasd van en dacht: "Wie zou dat zijn?" en "waar zou zij wonen?". Het besluit was gauw genomen. Hij volgde haar van verre en kwam toen tot de ontdekking, dat zij in een groot huis in de Vughterstraat binnenging.
Links als je van de markt komt in het gedeelte schuin tegenover de Postelstraat. Of hetzelfde huis nog bestaat weet ik niet...
Het beeld van dat meisje bleef de luitenant, die op het punt stond bevorderd te worden tot kapitein, overal vergezellen. Hij werd benoemd tot kapitein en geplaatst in 's-Hertogenbosch. Of hij daarvoor gesolliciteerd heeft is niet bekend. Wel is bekend, dat hij als jong kapitein ± 35 jaar, werkelijk pogingen deed om met zijn "Louiske de Booy" in de Bossche Volksmond zoo genoemd, op een fijne manier contact te krijgen. Hij kende nu haar woonplaats en nu maar de stoute schoenen aangetrokken. De eene mooie bouquet na de andere werd in de Vughterstraat bezorgd, zooals het een ridder past, ging die soms vergezeld van een pennevrucht (zie verzen). Louiske had er oorspronkelijk weinig aandacht voor. Er was immers in Den Haag ook een jonge kapitein, Bertus de Booy, een achterneef van haar, waar zij verliefd op was. Maar Moeder de Booy-Nederveen zag dat spel van bloemen en verzen met vreugde aan. Op zekeren dag wordt een officieel bezoek gebracht, meer aan de Moeder dan aan de dochter. Louiske houdt zich een beetje op de achtergrond; maar Maatje de Booy moedigt kapitein van Vlijmen zeer aan. Hij beviel haar best en het feit dat de kapitein-achter-neef protestant was, was voor haar een reden, om deze kennismaking met van Vlijmen te animeeren.

't Duurde dan ook niet zoo heel lang of Louiske had meer aandacht voor Bernard en door de uitnoodigingen van Maatje en de toenemende stroom van bloemen en verzen, was het hartje van Louise gauw veroverd. Dat was een vreugde voor Bernard, dat was een Alleluja waard. En toen hij op 21 November 1879 het ja-woord kreeg en 22 November, St.Cecilia, 's morgens ter kerke, het zangkoor hoorde zingen, steeg zijn ziel mede ten hemel in een dankgebed. Hij getuigde daar later dikwijls van, dacht dat het Alleluja voor hem was, en heeft dat oogenblik nooit vergeten. Ridderlijk en fijngevoelig als hij was en vooral romantisch, zong hij zijn jubelzang in verschillende pennevruchten. De verloving duurde niet lang. De ontvangst in Amsterdam was buitengewoon hartelijk. Bij de letterkundige vrienden zelfs enthousiast. Thijm heeft er een vers op gemaakt, alsook bij het huwelijk en de geboorte van de eerstgeborene (ondergeteekende). 21 September 1880 mocht Vader zijn aangebeden Louise naar het Altaar leiden. Half den Bosch was er mede gemoeid.
Marietje de Booy (later Schade van Westrum) en Phintje Kluitmans waren de kleine bruidsmeisjes in zware ivoorkleurige zijde. De bruid droeg een ivoorkleurige japon van damaste satijn met roze bouquetjes bestrooid, Deze japon heeft later dienst gedaan als voering voor een kloostertabernakel. Ik heb die japon nog gekend...

En nu iets over de Ouders en Grootouders. Louise was het achtste kind van Joannes Antonius de Booy, jr. en Johanna Nederveen. Zij hadden negen kinderen, waarvan Louise het jongste meisje was.
De oudste was Jan de Booy, later wonende te Amsterdam, Sarphatistraat, getrouwd met Leonie van Alphen uit Breda; hun kinderen waren George, Frans en Betsy.
De tweede was Alphons de Booy, getrouwd met Johanna Heydendaal uit Lent. Zij woonden eerst in Tilburg, later in Aken en daarna in Brussel. Zij stierven in den Haag. Hun kinderen waren: Theo (vroeg gestorven), Jeanne getrouwd met Heinrich Lammers (2 dochters); Marie getrouwd met Herman Lammers (1 zoon); Bernard getrouwd met Susanne Friedrichs (1 zoon), Lens getrouwd met Teuerkauff, Louise met Otto Hermes, Dora met Mr. Schulte (1 dochter), Alphonsine met Hermes.
3e: Marie, getrouwd met Mathieu Kluytmans (3 kinderen).
4e: Daniel Petrus de Booy, getrouwd met Cornelia Theodora Schiedges uit den Haag (5 kinderen: Jan, Marie, Mathieu, Alphons, Thérèse).
5e: Josephine getrouwd met Hupsch in Breda (3 kinderen). 't 6e en 7e kind jong gestorven.
8e: Louise met B.R.F.van Vlijmen (10 kinderen).
9e: Bernard getrouwd met Anna ....? in Mecklenburg-Schwerin overleden.
"Gramma" de Booy had één broer en één zuster. Dat was de pastelteekenaar en schilder Daniël Nederveen, ongetrouwd gebleven. Zeer achtenswaardige man. Hij had zijn atelier op het Stadhuis te 's-Hertogenbosch. En tante Trui Sonderegger-Nederveen, waarvan Léonie Grémaux-Sonderegger een dochter was. Ze woont in Pau bij haar zoon die daar in Frankrijk leeraar (professeur) is.
De trouwdag van Louiske was prachtig. Het menu van het diner is bewaard. Ook zijn bewaard de brieven van haar verlovingstijd (10 maanden) aan haar "ventje". In dien tijd is er ook een groote vriendschap ontstaan met de familie en kennissen in Amsterdam, als daar waren: Alberdingk Thijm, Antoon Sterck getrouwd met Louise Kervel, Jan en Marie Boldoot-Desmons en de heele familie Schade van Westrum.
De jonggehuwden gingen wonen in een wit huis aan de Dieze in de Hinthamerstraat. Daar werd schrijfster deses geboren 22 Juni 1881.
Op de eerste verjaardag in het huwelijk van Louiske, die toen diezelfde dag 26 jaar werd. De eerste gang met de baker was naar de Zoete Lieve Vrouwe in de Kathedraal van 's-Bosch. Jaren later, toen Vader als weduwnaar met zijn gezin in Schijndel woonde, zou dat bezoek ontelbare malen herhaald worden.
Vader bekwam dat wonen aan de Dieze niet zoo goed; daarom vroeg de kapitein overplaatsing naar Nijmegen. Daar werd een bovenhuis gehuurd in de Molenstraat tegenover de kerk der E.E.Paters Jesuiten en boven de familie van Houweningen. Daar leefden de jongelui zeer gelukkig. Toen Louise 27 jaar werd en ondergeteekende 1 jaar, had Vader de groote kachelnis laten versieren met roode rozen. Louise, dat moet nog gezegd worden, was met de helm geboren 22 Juni 1855. Ze was zeer knap, heette in Nijmegen de mooiste vrouw, was zeer lief en tactvol en sprak tegen de kinderen dagelijks over de versterving, Zij deed dat zóó frisch en aangenaam, dat wij als kleine peuters daar werkelijk plezier in hadden. Wat heb ik dat later gewaardeerd en begrepen, dat de mond van het kind, de hartstocht van de mensch is....
Cato werd geboren 30 September 1882. Bij iedere geboorte en feest vloeide Vader over van vers of gedicht. Toen zij een jaar was en later, mochten wij altijd bij van Houweningen komen spelen en zagen dan voor het raam de kapitein van Vlijmen met zijn divisie voorbij trekken. Later heb ik vernomen, dat er onder zijn soldaten ook een van Vlijmen was. Echter zoover we weten geen familielid. Helaas werd Jo ziek in die dagen en kreeg roodvonk in hooge mate; zoodat Vader daardoor werd aangestoken. Na de genezing van het kind moest de Moeder met twee kinderen en één onder het hart het huis verlaten. Zij ging naar Gramma en moest in de winter van 1883-1884 de zieke Vader alleen achterlaten. Bij gebrek toenmalig aan gediplomeerde verpleegsters, werd Vader verpleegd door een oppasser en zóó voorbeeldig, dat jaren nadien nog over die edelmoedige man werd gesproken en aan ons werd verteld. Hij sliep op een veldbed, achter Vader's ledikant. Vader was zwaar ziek. De Moeder van Altijddurende Bijstand, waar Vader zoo'n onbeperkt vertrouwen in had, heeft hem andermaal geholpen. De brave kerel ontving, na het herstel van Vader, als belooning een gouden horloge.
In die tijd was Catootje zwaar ziek geworden in 's-Hertogenbosch en lag ook op sterven, en de zieke vader schreef aan de jonge Moeder, dat ze het kind aan God zou teruggeven. Ze is echter genezen en Marie werd kort daarop bij grootmoeder geboren 31 Januari 1884.

Nadat alle leed was geleden, gingen Vader en Moeder met drie kinderen wonen in de Smitstraat in Nijmegen in een groot hol huis. Moeder was bij de St.Elisabethsvereeniging. Ze kookte aan huis voor verschillende arme gezinnen. Ik herinner mij nog, dat op bepaalde dagen, de lange gang met arme menschen stond om een portie eten te halen. Moeder kon prachtig zingen, pianospelen en borduren. Ook voor de huishoudelijke vakken als koken had ze veel aanleg.
Vader bleef immer studeeren, hield veel lezingen voor de Militaire Vereeniging en schreef veel artikelen in tijdschriften en boeken. Dit gaf hen zooveel naam, dat bij de Kamerverkiezingen in Maart 1888 Vader voor drie districten tegelijk candidaat werd gesteld. Hij koos het district Veghel, omdat hij wel wat voelde voor de genoedelijke Brabanders. Hij is daar steeds herkozen zonder tegen-candidaat. In de Tweede Kamer had hij dikwijls moeilijkheden. De groote Schaepman en Abraham Kuiper waren vooruitstrevende figuren. Maar als het ging op militair terrein, weerde Vader zich wel. Hij kende de gevaren van het militaire leven. Er was toen nog geen geestelijke verzorging zooals nu. Schaepman vond in Vader een tegenstander, maar Schaepman was geen militair en conscientieus als Vader was, durfde hij niet direct de algemeene dienstplicht goed te keuren. Hij had ook vele geestelijke raadgevers onder zijn vrienden zooals reeds genoemd. Vrijwillig Vorst en Vaderland te dienen vond hij een eereplicht. Het sterven van zijn vriend Bahlman in de zaal der Tweede Kamer, waar hij naast zat, greep hem wel aan. Bahlman stierf haast in Vader's armen, na zijn lezing, die hij onderbrak met de woorden "Hier zal ik het bij laten". Schaepman en Nolens verleenden geestelijke bijstand en de gebeden der Stervenden werden door alle Katholieke kamerleden meegebeden. Nog veel meer zou ik kunnen vertellen van die dertig jaar Kamerlidmaatschap. 't Zou te veel worden. Hij heeft de eed afgelegd op 2 Mei 1888. Hij was in Maart 1915, 25 jaar kamerlid en bleef dat tot de reorganisatie van de districten in 1918. In de Tweede Kamer werd hij beschouwd als specialist over Indië en op militair gebied werden zijn adviezen en studie's zoo hoog aangeslagen, dat hij als non-actief steeds bevorderd werd tot de hoogste rang toe. Officiëele stukken zijn nog aanwezig. Eén keer dreigde Vader zelfs Minister van Oorlog te worden. Gelukkig dat Generaal Bergansius zijn meening heeft gewijzigd; want Vader, toen reeds lang weduwnaar, zou die zware taak niet graag op zich genomen hebben. Bergansius werd toen voor de tweede keer Minister van Oorlog en Kolonel van Vlijmen kon rustig doorgaan met schrijven over militaire zaken enz. Van Generaal Bergansius ontving ik in het voorjaar 1903 een telegram dat luidde: "Feliciteer Uw Vader als Generaal-Majoor".... Wat toen volgde zie verder.
Eerst komt nog de gelukkige tijd van Nijmegen in de Smitsstraat.
Niettegenstaande ook vele moeilijkheden was het mooi wonen in Nijmegen, naast de familie Dobbelman, en vele goede vrienden, o.a. de familie Piels. Vader speelde daar St.Nicolaas, waarbij verschillende familie's werden uitgenoodigd. O.a. de Moeder van Mevr. Prof. Romme, de Moeder van de Heer Cas Rikkers en Mevr. ten Pol uit Nijmegen, toen allen nog jonge meisjes. Oom en tante Boldoot ontbraken nooit met dat heerlijke feest. Ondergeteekende, toen 5 jaar, kroop liever tusschen de rokken van Moeder. Op een van die feesten had nog een kluchtig incident plaats. Vader en Moeder hadden dezelfde gedachten, maar wisten niets van elkaar. Beiden wilden ze elkaar een bidstoel geven. Beiden gaven ze dezelfde firma de opdracht, dat was bij Moeder's Zuster firma Kluytmans, die in 's-Hertogenbosch een groote zaak had met atelier voor Kerkwerken. Maar toen het stuk arriveerde!
Moeder dacht, dat is mijn surprise voor Vader en plaatste de bidstoel stilletjes op de slaapkamer. En Vader schrok, toen hij onverwacht boven kwam en zei "wie heeft nu mijn surprise voor Moeder uitgepakt?" Groote hilariteit. De surprise was voor beiden surprise! De bidstoel staat nu bij Tante Marie op de slaapkamer.

Op October 1895 werd Jantje geboren en Annie op St.Bernardus in 1887. Later werd om strijd geplaagd, wie nu op 20 Augustus, Vader's patroonfeest, het grootste feest vierde. Jantje was een wilde jongen, een echte hollandsche Jan, een lief en mooi kind. Hij had van Peetoom en Peettante een prachtig hobbelpaard gekregen en ja - daar viel hij af. De kleuter meende alles te kunnen. Helaas kreeg hij een hersenschudding. Het heeft hem later niet geschaad, want zijn studies gingen vlot, en hetgeen hij in zijn leven gepresteerd heeft in de fabriek van Oom Boldoot weet ieder nog wel te vertellen. (Eén ding weet ik nog en schrijf dit niet)

In 1888 werd verhuisd naar den Haag, want Vader kreeg als lid van de Tweede Kamer uitsluitend hoofdwerk. Geen militaire commando's meer. Wij zouden hem niet meer, zooals in Nijmegen, aan het hoofd van de troep zien marcheeren. Het Binnenhof was zijn verblijf en Louise was trots op haar Bernard. Jan Boldoot stond dikwijls met raad en daad terzijde. Op de Laan van Meerdervoort No. 87 zou het gezin nog zeer gelukkige jaren beleven. Ook was men nu dichter bij Amsterdam, bij de familie Schade van Westrum, en Boldoot; bij de vrienden Sterck, Alberdingk Thijm, enz. enz.
Ook Delft werd niet vergeten waar Moeder's kostschoolvriendin van Dongen getrouwd was met Toon Brico op de Leeuwenhoeksingel, Tante Lotje genaamd of Saartje. Het kleine Lotje, haar petekind, werd op St.Blasius 1889 geboren. Gramma de Booy kwam dikwijls naar Den Haag. Zij hielp dan naaien en verstellen voor de jonge spruiten. Ze zat dan voor het raam in de huiskamer. Voor het andere raam zat meestal in de kinderstoel de jongste peuter, waarvan ik mij herinner, dat Netje op Petrus en Paulus 1890 geboren, ongeveer éen jaar was. Het kind werd door de voorbijgangers bewonderd; maar o! wee! een paar luidruchtige dames gingen ook voor het andere raam staan waar Grootmoeder zat. Groote pret! Tranen werden er binnen gelachen, want wij verstonden best hetgeen de dames zeiden, toen ze Grootmoeder bewonderden "0ch hier is nog zoo'n lief klein kindje!!".....

De ouders van Moeder waren fijne luidjes. Zij waren zeer rijk; maar ook sociaal. Grootvader de Booy heeft de Bronzen medaille verdiend door zijn inspanning en verpleging van de geredden van de watersnood van 1860. Toen stond rond 's-Bosch het water zoo hoog en maakte zooveel slachtoffers. Grootvader heeft met een comité tenten laten zetten op de Parade. Grootmoeder kookte in groote pannen zelf de soep voor de drenkelingen, maar helaas, toen daaronder de typhus uitbrak, door het uitgestane leed, en Grootvader de menschen bleef helpen, heeft hij die zelfverloochening met zijn leven betaald. Hij stierf aan die ziekte in Februari 1861. De dag na zijn dood stuurde Koning Willem III de onderscheiding voor zijn moed. Men wist in Den Haag niet, dat Grootvader was overleden. (Zie bidprentje).
Moeder Louise was toen 6 jaar en haar jongste broertje 4 jaar. Gramma, ook wel Maatje de Booy genoemd, was een lieve, geestige vrouw. Altijd lachen en grappen.
Onze Bernard heeft veel van zijn Grootouders de Booy. Gramma was geboren 4 Mei 1821. Ze was mijn peettante en Oom Jan Boldoot was mijn peetoom. Er zijn mooie portretten door Grootmoeders broer Daniël Nederveen van onze Vader en Moeder en een fijn miniatuur van onze Overgrootmoeder met Daniël Nederveen en Tante Trui Sonderegger-Nederveen als kinderen. De portretten berusten bij Hubje (zijn van Benny), bij Cor Koolen-Brands en de miniatuur bij het gezin van Jan van Vlijmen.
Ook heeft Benny nog een mooie pastel fantasie "Moeder met kind".
Ook bij tante Cor (Keetje) de Booy-Schiedges waren schilders in de familie. Doordat haar dochter Marie de Booy trouwde met Jan Schade van Westrum, familie van Vader met familie van Moeder, bleef deze tak voor ons de sterkste band. Na Moeders dood ondervonden wij van tante Keetje, Marie de Booy, Marie Koolen-Schade van Westrum en Jeanette Schade van Westrum, de meeste steun en sympathie en raad.....
Het was in het najaar 1891. Grootmoeder was weer present, ook Oom en tante Boldoot waren de trouwe logé's met St.Nicolaas. Alle feesten werden gevierd. Aan kaarsje springen met Driekoningen deed Gremma graag mee. En dan tracteeren! Ook Oom Toon Brico en tante Lotje waren dan dikwijls van de partij. Met St.Nicolaas was het altijd een heerlijk feest. Wij wisten zeer goed dat Vader en Moeder rijk waren aan kinderen, maar niet aan geld. Oom Boldoot vulde het tekort van de Ouders aan. Een jaar stond daar een groote poppenkast, die werd altijd door Vader vertoond, reuze leuk en mooi. Moeder was sterk met Chineesche schimmen en later toen Merkelbach in Amsterdam de tooverlantaarn in den handel bracht, toen kregen wij een mooie tooverlantaarn. Wat een vreugde hebben wij al die jaren beleefd.... Op 11 Januari 1892 werd Hobje geboren. Haar peettante was Mevr. Louise Brouwers-Kervel (weduwe van Dr. Antoon Sterck) en Mr. Hubert Brouwers (lid van de Eerste Kamer), broeder van Jan Willem Brouwers. Als zoo'n baby geboren moest worden, neusden Jo en Cato 's-avonds bij het naar bed gaan wel eens om de hoek van de slaapkamer. En als daar dan de groote, groengeschilderde ijzeren vuurmand stond met kleine kleertjes erop, wisten we, dat de ooievaar verwacht werd. Dat was in Januari 1892.
Het was koud en vulkachels kende men nog niet. Er werd nog veel met turf gestookt. Ook bij tante Boldoot gebruikte men in 1900 nog groote kachels op de slaapkamer met een turfkist er naast. In die vuurmanden legde men in een ijzeren potje, dat in het midden hing, een briket.

Jo en Cato leerden Fransch, dat was iets. Vader en Moeder spraken meestal Fransch aan tafel, opdat de kinderen niet alles zouden verstaan. Maar de twee oudste schelmen verstonden spoedig wat er gaande was, 9 en 10 jaar, stootten elkaar met de elleboogen als verstandhouding. Vader en Moeder proestten van 't lachen. Ja, zei Vader, nu zullen we Engelsch moeten spreken, en ze hadden het over "the children", "0!" riep Kaat "het gaat over de kinderen"! Algemeen gelach.
Jan's grootste genoegen was om met Moeder boodschappen te doen in de stad. De kinderkamer op de Laan van Meerdervoort 87 was een heerlijk vertrek. De kasten puilden uit. Ieder had z'n plank. We waren met zevenen. Jan was pastoor, Cato en Jo de misdienaars en o, wee, als we niet eerbiedig waren, dan werden bij de confiteor de twee koppen tegelijk aangepakt en omlaag gebogen. Als preekstoel diende de schoorsteen of wel de kinderstoel; dat die nog niet in elkaar zakte was een wonder. Het zangkoor zat ook wel op de marmeren schoorsteen, die was wijselijk altijd ontruimd. Als Oom Boldoot kwam, en dat was dikwijls, dan was zijn eerste gang naar de kinderkamer, en hij hielp trouw mee om de bende nog grooter te maken. Oom liet mij op een keer kiezen tusschen een spiksplinternieuw 2 1/2 centstuk en een gouden tientje. Hij amuseerde zich erg met ons er tusschen te nemen. Ik koos wijselijk de 2 1/2 cent, waarop hij moest lachen en natuurlijk zijn peetekind het tientje in de hand stopte. Het was voor van Vlijmen's kinderen een gelukkige tijd; maar voor Moeder zwaar. Vader had altijd zwaar werk met vergaderingen omtrent St.Nicolaas tot Kerstmis. Ook avondzitting en dat kwam 5 December altijd erg goed gelegen.
Wij geloofden dan ook zoo vast in St.Nicolaas.
's-Winters gebeurde het ook wel, dat omtrent Kerstmis Oom Boldoot met een vigilante vóór stond, om de heele familie in te pakken met kinderjuf incluis, om de feestdagen in Amsterdam door te brengen.
Dan waren daar ook de ouders van tante Marie Boldoot. Een deftige Amsterdammer van de Beurs, de oudelui Desmons. Op het perron gekomen was Jantje plotseling zoek. Dat is te begrijpen, dat jong moest overal het zijne van hebben en werd na veel heen en weer gehol, eindelijk bij de locomotief gevonden. In Amsterdam aangekomen, maakte alles op ons een geweldige indruk. In de wintertuin bij Oom op de Singel stond een reuze kerstboom, ze reikte van de vloer tot 't plafond. Er werden Kerstliederen gezongen, waarbij die oude lui Desmons hartig meededen. Die oude Moeder droeg lange grijze stokkrullen. Wij vonden haar zeer voornaam. Ook waren daar dikwijls de nichtjes uit Utrecht, Anna, Marianne en Cato. Wij Jo, Cato, Marie en Jan, toen 9, 8, 7 en 5 jaar, waren weg van al die kaarsjes en vooral van de poppen, die aan de Kerstboom hingen, en die dezelfde jurkjes droegen als wij. Zooiets is ons altijd bijgebleven.....
Toen in de winter van 1893-1894 Benny zich meldde, waren de drie oudsten reeds naar Kostschool.
September 1892 ging het drietal naar Roosendaal, nadat op 3 Mei 1892 Jo en Cato samen hun 1e H.Communie gedaan hadden bij de Paters Jesuiten in de Elandstraat.
't Was een geweldig mooi huiselijk feest, waar vele familieleden bij tegenwoordig waren. Wij waren voorbereid door Pater Baron van Bönninghausen S.J. Wij droegen toen nog lange witte neteldoeksche jurken, en werden wel erg verwend met mooie cadeaux.
Van Oom Boldoot een gouden broche met paarlen, van tante Anna Boldoot ieder een prachtig horloge, enz.
Op kostschool vonden de drie het heel fijn. Goddank waren we thuis niet verwend. Alles viel ons mee. Een heerlijke speeltuin met schommels enz. De feesten werden er gezellig gevierd. De Zusters maakten het de pensionnairen heel huiselijk. Het was in die tijd heelemaal niet stijf; we moesten veel studeeren, altijd Fransch spreken en hadden veel récréatie. Groote binnenplaats, groote tuinen en lanen en weilanden, waar we kikkers vingen en die dan in de klas in de lessenaar van de Zuster deponeerden.
Wat hebben we vaak een pret gehad. Onze Cato was een echte hoor. Heerlijke tact van de nonnen! Ze draaiden zich dikwijls om, om hun lachen met onze zottigheid te verbergen. Wij hadden in die tijd niet veel vacantie. Het was voor Vader en Moeder ook te duur om ons drieën telkens naar huis te laten komen. Met Kerstmis bleven we in Roosendaal en soms met Paschen ook. Maar de zusters vergoedden ons ruimschoots het gemis van thuis. Nooit hebben we zoo'n heerlijke "Onnoozele Kinderen" gevierd als in Roosendaal, állen als nonnen gekleed. Dat zal ik nooit vergeten. Die dag zoo'n absolute vrijheid en baas, zelfs om straffen op te heffen. Dat was buitengewoon. Wij waren er misschien ook zoo thuis, omdat we de zusters al zoo lang kenden uit Den Haag. Cato en ik gingen eerst op school in het Noordeinde. Later in de Mauritsstraat. We waren ook zoo vrij met tooneelspelen. Wat hebben verschillenden van ons comediestukjes zelf gemaakt en die mochten we dan opvoeren. Marie was pas 9 jaar en deed haar 1e H.Communie op kostschool. Daar lag een schaduw over. Tante Cor (Keetje) nam de plaats in van Moeder.
Zoals gezegd werd Benny 17 Februari 1894 geboren. Jo werd peettante. Wij zagen het kindje voor het eerst in de groote vacantie. Dien zomer was Moeder niet goed. Cato en ik hielpen haar duchtig in de vacantie. Cato 13 jaar en ik 14 jaar namen 's-nachts het wiegje bij ons, want we wilden Moeder laten rusten.

We woonden dien zomer voor enkele maanden op Villa Kelkhof in Oisterwijck. Toen we begin September naar Roosendaal terugkeerden, was het afscheid buitengewoon hartelijk en tragisch. We zagen Moeder voor bet laatst! Het tiende kind Bernard had zich reeds gemeld. Cato en ik hebben in de vacantie zijn luiers gestikt en schorten gemaakt enz. De trouwdag van Vader en Moeder, 21 September, hadden we maar vast vooruit gevierd. We speelden comedie in de tuin.
In dat najaar, 23 October 1895, werd Bernard geboren. Moeder was buitengewoon verheugd met haar Bernard, de naamgenoot van haar "Ventje". Ze waren 15 jaar getrouwd en de tien geboden, volgens Vader (Vader was toen 52 jaar) waren vol. De wetenschap was toen nog niet zoover als thans. Menschelijkerwijze gesproken had Moeder nu gered kunnen worden, wat men toen nog niet wist. Ze stierf toen Bernard 14 dagen was en haar oudste 14 jaar. God behoede alle kinderen woor het verlies van hun Moeder in de jonge jaren.
Jan was in dat najaar ook naar kostschool gegaan, naar Katwijk bij de Paters Jesuieten, nadat hij de bewaarschool had gehad bij onze zusters, bij Zuster Landelino en de lagere school bij de Broeders in de Paramaribostraat. Hij werd dan geregeld door een oppasser naar school gebracht en gehaald. Jan was een echt goed "jog", noemden wij hem, spaarde van alles op, kiezelsteentjes enz. enz. dresseerde later kippetjes, vogeltjes, capucijntjes en een seisje. Zijn liefhebberij van verzamelen heeft hij behouden tot zijn dood. Jan kon heel goed leeren; maar de schelm deed het niet altijd. Tooneelspelen was zijn groote liefhebberij.
Vader zei wel eens tegen mij, toen ik voor zijn gezelschap op 16 jaar thuis was, "Die jongen werkt niet, hij zal wel weer een klas blijven zitten!" Maar..... neen hoor, hij bleef niet zitten.
Hij lummelde wel het eerste trimester en bet tweede trimester en haalde tot Vaders en mijn verbazing heel het jaar in, in het derde trimester. Zoo'n bliksem. Wat hij niet kon! Hij bleef nooit zitten en zou zijn eindexamen gymnasium op tijd gehaald hebben, als hij toen al niet plotseling geroepen werd on zich voor te bereiden, de leiding van de fabriek van Oom Boldoot in handen te nemen. Oom was gestorven in Baarn, op zijn zomerverblijf "Courbefois" op 28 Juni 1898. Jan moest als eenige mannelijke nakomeling het werk en de leiding der fabriek over nemen.
Na Moeder's overlijden (Bernardje groeide flink op, werd gevoed net ezelinnemelk. Men kende de tegenwoordige methode nog niet om baby's in het leven te houden;) had Vader, die in Augustus 1895 bevorderd was tot Luitenant-Kolonel door Koningin Emma, een zware taak. Monseigneur Wulfing kwam hen dikwijls troosten, als hij in het land was. Hij was toen reeds Bisschop wan Suriname. Hij was een echte huisvriend, alsook Pater Jan Alberdingk Thijm en Pater de Groot (later Professor) dominicaan. Als Monseigneur binnenkwan, viel heel de kinderschaar op de knieen.
Vader heeft als kamerlid veel kunnen verkrijgen voor de Missie van Suriname, vooral toen Monseigneur het Hofbauer liefdewerk oprichtte voor verpleging vam melaatschen. Vroeger werden de priesters in de Missiegebieden gesalariëerd door de Nederlandsche staat. Voor Suriname waren er geen priesters genoeg. Vader heeft verkregen, dat meerdere priesters en religieusen salaris kregen tot bloei van de Missie en tot heil van de Melaatschen, maar in vroeger jaren niets voor werd gedaan. De dank aan Monseigneur was dan ook groot en toen later na Moeder's dood, Vader met Monseigneur naar Rome ging, om de stukken ter Zaligverklaring van Petrus Donders mede te nemen, werd Vader eerst ontvangen door de Nuntius te Parijs en in Rome door Z.H. de Paus Léo IIII. Als belooning werd Vader geridderd met "Cappa e Spada!
Reden waarom na zijn dood de couranten schreven, dat er een Generaal gestorven was, die drie degens voerde. Als Generaal, als Tweede Kamerlid en als Pauselijk Ridder. Dit was toen we in Schijndel woonden.

Na Moeder's dood, kon Vader geen rust meer vinden in Den Haag. Monseigneur Wulfing zei altijd "Deus providebit". En God heeft erin voorzien. De H.Maagd werd onze Moeder en Vader vervulde een dubbele rol tot zijn dood. Oom Boldoot wist raad en verhuisde ons mee naar Nijmegen in de Betouwstraat. Daar woonden we naast vriend Kolonel Bruinsma, echter maar een paar jaar; want in het district Veghel wilde men zijn afgevaardigde bij zich hebben. En in alle districten vond men dat wenschelijk. Vader was toen weer herkozen, en dus verhuisden wij naar Schijndel.
Schijndel was de grootste plaats in het district Veghel, en ook niet ver van 's-Hertogenbosch. Pastoor Baetings zorgde voor een goede woning. We kwamen te wonen naast Dokter Koolen, de zwager van nicht Marie Schade van Westrum, die getrouwd was met Adriaan Koolen. In Schijndel vonden wij dus direct familie relatie en van tante Keetje en Johan de Booy uit 's-Bosch hadden wij heel veel pleizier en raad. Zij maakten geregeld iedere Zondag een uitstapje naar Schijndel. Dit deden ook de vrienden van Dr. Koolen uit Tilburg.
In Augustus 1898 had ik mijn studies voltooid en kwam voor goed de taak van Moeder overnemen. Mei 1898 waren we in Schijndel gekomen. Cato, Marie en Jan waren op kostschool; maar ook Annie was na Moeder's dood in Roosendaal opgenomen. Louise volgde in September 1898, zoodat ik met 17 jaar nog 4 kleintjes thuis vond. Vader reisde op en neer naar Den Haag naar de Tweede Kamer, Hij had daar een kamer gehuurd in de Witte de Witstraat bij lieve eenvoudige menschen. Hij dineerde immer in de Witte Societeit en was een welkome gast in de recreatie van de Eerw. Paters Jesuieten in de Eladstraat. Natuurlijk om het verloop van Wereldpolitiek en Neerlands politiek te weten. Vrijdagavond kwam hij thuis en Dinsdagmorgen vertrok hij weer. Voor mij waren het eenzame jaren. Vier kleine kinderen thuis, vijf op kostschool.
Vooral 's-avonds was het stil. We hadden wel een keukenmeisje en een goede huishoudelijke hulp in Marie Willemse; maar een jong meisje heeft wel eens wat vroolijkheid noodig en dat was een groot gemis. Wel had ik vriendinnen in Gestel enz. maar omdat ik onmogelijk tijd had om altijd van hun uitnoodiging voor tennisveld en schaatsenrijden gebruik te maken, werd de omgang met vriendinnen steeds schaarser. Immers er moest van de ochtend tot de avond genaaid worden. 's-Morgens om half zeven op de naaikamer, met of zonder Marie Smits tot 's-avonds ± half elf. Tien kinderen moesten gekleed worden en vader had niet de middelen om kleeren klaar te koopen. Maar er waren hier te lande in 1898 ook nog geen confectiefabrieken. De zomer begint op haar tijd en de winter ook. Ieder kind had minstens drie japonnen noodig voor de zomer en drie voor de winter. Vier meisjes in Roosendaal = 12 japonnen en dan vier kleintjes thuis. Drie jaren heb ik alleen geploeterd. Wel kon ik zoo nu en dan in Amsterdam gaan logeeren; maar met mijn naaiwerk mee, want anders kwam het niet op tijd klaar. Ook was het logeeren niet altijd voor pleizier; want de goede feeën pleegmoeders en raadgeefsters waren wel eens ziek en soms heel erg ziek. Dan kwam er een telegram, of Johanna direct wilde komen om op te passen.
Eens is het gebeurd, dat ik na een zware ziekte van Marie Koolen (ik sliep 's-nachts op de canapé bij haar, omdat Adriaan voor zaken naar Duitschland was), opgehouden werd door Jan de Booy omdat tante Keetje zoo ziek was. En als verpleegster vond ik dan nog wel even tijd om op de ziekenkamer te zitten naaien.
Toch was mijn jonge leven niet zóó volhandig, of het eenige recreatie halfuurtje liet ik mij niet ontnemen. Ik had eens in de week pianoles in Den Bosch bij tante Keetje. Deed dan die dag mijn boodschappen voor de huishouding en trok zwaarbeladen met pakken naar Schijndel met de tram. Als ik in Amsterdam logeerde bij tante Boldoot en Marie Koolen als ze gezond waren, genoot ik natuurlijk wel van concerten en opera. Die heb ik dan ook genoeg bezocht. En ieder najaar ging Jo mede naar Den Haag om als dame van de Luitenant-Kolonel van Vlijmen de opening van de Tweede Kamer mede te maken. Werd dan voorgesteld aan Vaders vrienden en bekenden, velen in getal. Van Wijnbergen, Van Nispen tot Sevenaer, Heemskerk, enz. enz.
Ik woonde ook wel vergaderingen bij op de tribune en hoorde spreken de groote Kuipers, Schaepman, Bahlman enz. enz.
In Augustus 1898 werd Koningin Wilhelmina 18 jaar. Vader werd bij die gelegenheid gedecoreerd met "Ridder van de Nederlandsche Leeuw". Groote serenade volgde in Schijndel van de harmonie, met aan het hoofd de Heer Michels met hooge hoed en speech.
Dat kwam voor bij iedere promotie, want het was ook wel te begrijpen. Heel het Schijndelsche volk was dan op de been. Alles volgde de harmonie, klein en groot. Wij hadden daar dikwijls pret over. Het hoogtepunt was echter het dankwoord van Vader en de tractatie die dan volgde. Dat was niet te versmaden.
De wijnkelder, die niet overvloedig, maar toch altijd behoorlijk gevuld was, werd graag aangesproken en de sigaren van Hayenius wel eveneens. De Schijndelsche heeren beviel dat wel en zij namen dan ook iedere gelegenheid te baat om Vader te befeesten, wat na 1898 nog wel eens gebeurde. In Mei 1899 werd Vader Kolonel; maar eerst moet ik nog vertellen van de Inhuldiging van Koningin Wilhelmina in Amsterdam in September 1898.
Wij oudsten mochten die feesten in Amsterdam mee maken. Dat was een geweldig iets. Het huis van Adriaan en Marie Koolen was overvol. Er was een planken omheining gemaakt om Keizersgracht 212. Dat was tegen het opdringen van het volk; want de jonge Koningin zou 's-middags langs de oneven nummers van de Keizersgracht passeeren. Ieder Kamerlid had twee dameskaarten. Vader overlegde met Cato en mij, dat wij nog zoo jong waren 18 en 17 en dat het wel goed zou zijn, dat we onze twee pleegmoeders de voorrang zouden geven. Wij, de kinderen, kregen nog wel eens gelegenheid zooiets mee te maken, b.v. bij het huwelijk van Kon. Wilhelmina. Vader ondervond bij die gelegenheid een bijzondere onderscheiding. De plechtigheid verliep die ochtend precies als bij de inhuldiging van Koningin Juliana. Alleen werd Wilhelmina vergezeld door haar Moeder, Koningin Emma, gekleed met weduwekapje en geheel in zacht fijn lila kleed. Wilhelmina was een allerliefst uitziend meisje.
Vader werd gekozen bij de commissie van ingeleide en uitgeleide van de Koningin. Hij vond dat buitengewoon vereerend. Reeds vroeg in den morgen had hij zijn dames, tante Keetje en Marie Koolen, naar hun plaats in de Kerk geleid, De Nieuwe Kerk op de Dam in Amsterdam. Wij sliepen op de Keizersgracht op de vliering op de grond. We hadden enorme pret, het huis was heelemaal vol. 's-Middags en 's-avonds trokken wij de versierde en verlichte stad door. In de Kalverstraat gingen we voetje voor voetje, gepakt als haringen in een ton. Ik herinner mij, dat ik 's-middags Vader mocht vergezellen en ik voelde me reuze trots.
Voor Vader in zijn groot tenue met witte veeren, werd ruim baan gemaakt. Het leek wel of wij tot het hof behoorden!...

Kolonel en Generaal-Majoor[bewerken | brontekst bewerken]

Zooals gezegd werd Vader in 1899 Kolonel. Heel Schijndel stond op z'n kop. Natuurlijk weer serenades.
Tinus de tuinman, die met Drika zijn vrouw in het huis achterin onze tuin woonde, voelde zich altijd erg gewichtig als hij Vaders paladijn mocht zijn.
In de jaren na Moeders dood verloor Vader vele dierbare familieleden en vrienden. Oom Boldoot in 1898. Oom Schade van Westrum in 1897. Dat was beide keeren een groot verlies. Grootmoeder Johanna Elisabeth de Booy-Nederveen en vele andere familieleden, waren reeds gestorven tijdens Moeders leven. Ook vergat ik nog te vermelden, dat bij de inhuldiging van H.M.Koningin Wilhelmina, Vader enkele malen ten hove is uitgenodigd. Eens op een diner; en ook op een soiree (un Raoût). Het gebeurde in die tijd, dat ook de Indische vorsten ten hove waren. Een van hen, die Vader vroeger gekend had, herkende hem weer. Dat was een aardig moment. En het Maleisch spreken ging Vader nog goed af..... Vader was lid van de Interparlementaire congressen. Deze werden over de heele wereld gehouden. Niet allen kon men volgen, wegens de groote afstand; maar de hoofdsteden van Europa lagen in ieders bereik. Hij ontving dan ook immer een dameskaart. Zoo gebeurde het dat ondergeteekende meeging naar Brussel in Augustus 1905. Wij werden daar overal officieel ontvangen. Vader natuurlijk ook aan het Hof bij Koning Leopold. Het was alles nog niet zoo eenvoudig. Vader moest bij die verschillende officieele ontvangsten verschijnen in groot tenue. En er was een bijzondere vergunning noodig om een Nederlandsch uniform over de grens naar het buitenland te sturen.
In Brussel logeerden we bij Oom Alphons en tante Johanne de Booy-Heydendaal. Zij woonden op de Avenue Louise. Een pracht huis en met zeer veel kunst gemeubeld. Iedere kamer had een andere stijl, ook Japansch of Chineesch. Wij kregen er veel te zien. De eene dag naar Gent, een andere dag naar de mijnen enz.
Bijzonder amusant was het voor ons jonge meisjes, om al de buitenlandsche parlementsleden fransch te hooren spreken. Fransch was de voertaal en dat viel Graaf zoo-en-zoo uit Oostenrijk en hooge heeren uit Hongarije nogal moeilijk. Zij redden zich tot ons brutaal vermaak, met "vous doit" enz. enz. Een volgend jaar ging Cato mee naar Berlijn. Eduard VII was toen Koning van Engeland en liet op het congres plaks uitdeelen, met het opschrift "the Peacemaker"! In 1906 ging Annie mee naar Londen.
Menu is nog bewaard gebleven van "Dinner at the Chrystal Palace" Ook mochten wij steeds om beurten mee naar de opening van de Tweede Kamer.....
Het leven in Schijndel kreeg een aangename gang toen de comiek Cato thuis kwam in 1901. Marie kwam thuis in 1902. Annie, Louise en Jeanette bleven nog op kostschool, alsook Jan. Vader werd in 1903 benoemd door H.M. Koningin Wilhelmina tot Generaal-Majoor.
Ik beschreef dit reeds. Het telegram van Minister Bergansius aan Jo gericht is bewaard. Bij elke bevordering moest Vader zijn opwachting maken bij de Koningin, wanneer daartoe gelegenheid was in Den Haag of Amsterdam. Vader was altijd zeer vereerd als hij op zoo'n "raoût" door de beide Koninginnen werd aangesproken.
In 1904 de 18den Maart ontving Vader de onderscheiding uit Rome "Suoi Camerieri d'Onore di spada e Cappa, sopra numerari il Sigr Bernardo van Vlijmen". De Generaal dus met de drie degens.
Dat was in 1904 toen wij in het rustige Schijndel woonden, Vader op en neer naar Den Haag ging en Jo, Cato en Marie de scepter voerden. Vader begon toen aan zijn fransche werk "Les hollandais dans la grand'armée". Hij zei, dat men in Frankrijk ook wel mocht weten, wat wij Hollanders in het leger van Napoleon gepresteerd hadden. Hij kon daarvoor heel gemakkelijk de authentieke stukken ter inzage krijgen van de Heeren Graaf Dumonceau en anderen (correspondentie is bewaard). Hij schreef het boek "Vers La Bérésina" dat gedrukt werd bij Plon-Nourrit in Parijs.
Het kwam in 1908 uit, nadat verschillende artikelen daarover gestaan hadden in enkele fransche tijdschriften, zooals "Revue des deux Mondes" en andere. Het werd voor Vader, die toen reeds 65 jaar was, een heele voldoening, dat het boek zoo gunstig ontvangen werd. Dagbladen schreven er over en hier in Nederland werd het ook veel gelezen.
Jo, Cato en Marie gingen hun eigen weg, druk in de huishouding en maar naaien en stoppen voor het heele gezin. Intusschen werden vele herinneringen uit onze jeugd opgehaald. Van "weet je nog, vroeger met Paschen kregen we paaschbroden cadeau, en de eerste grasboter in de vorm van lammetjes met oortjes van palm"blaadjes. Vader galmde dan het Alleluja van Händel door het huis." Met Kerstmis was ook zooiets. De kerststal hadden we van Oom en tante Boldoot gekregen, alsook de tooverlantaarn, die dan werd vertoond. Ook hadden wij een volledige speelkeukenuitrusting met kachel. Al die herinneringen werden later nog eens herdacht en dat ging vooral gepaard met zottigheid.
't Werd soms een reine comedie, daar zou Marie Smits nog van kunnen getuigen; want zooiets ging al naaiende. Dat waren aardige jaren. Als Vader uit den Haag kwam en dan die dameskransjes eens flink voor den gek hield, terwijl hij proestte van het lachen en maar door de kamer liep te beeren. Ja het was een gezegende tijd en Moeder leefde blijkbaar met ons mee; want de jongste kinderen zijn allen gespaard gebleven van kinderziekten. Toen Annie en Louise van kostschool thuis kwamen, werd het nog erger. Dan was 's avonds op de groote slaapkamer het spel compleet. We sliepen in twee, tweepersoonsbedden naast elkaar en één speelde meestal comedie en liep over de kamer iedere zuster of oud-pensionnaire te imiteeren. Annie was daar zeer sterk in, evenals Jan en Bernard. Wij lagen dan met ons drieën of vieren met de lakens in de mond te proesten van het lachen. Het moest ook stil gebeuren, want Vader sliep naast ons en 0! die stak zijn hoofd wel eens om de hoek van de deur met "Slapen jullie nu nog niet!" Arme stakkerd met zoo'n woelige jeugd. Maar ik weet zeker, dat hij er zelf ook om moest lachen.

In de vacantie als Jan thuis was, was de onzin compleet en dan nog wel in 't Latijn of Grieks, waar wij geen van allen iets van verstonden. De kleintjes hadden dan aan tafel geen oogen genoeg en vergaten te eten. Jan ging dan ook graag met Vader paardrijden. De knul had nooit rijles gehad. Vader wilde het paardrijden bijhouden, omdat het gebeuren kon, dat hij in tijd van oorlog nog zou moeten dienst doen. Als Kolonel en Generaal-Majoor mocht hij volgens protocol niet alleen gaan. Hij kreeg dan een paard met oppasser van de militaire manege uit Den Bosch en Jantje natuurlijk met zijn neus erbij. Zie foto's.

Jo had pianoles bij tante Keetje aan huis van Mijnheer van der Heyden. We deden dan met twee of drie soms boodschappen in Den Bosch. Er kwam voor zoo'n groot gezin wat kijken. Tante begreep nooit, hoe ik met zóó weinig geld, zóóveel kon bereiken. Ik begrijp het ook niet; maar waar een wil is, is een weg en we kwamen met het zeer bescheiden inkomen ven Vader toch toe. Vader had hooge posten; maar verdiende met tien kinderen amper f 3000,-
De Zusters van Roosendaal komt alle eer toe, dat ze wel eens een deel van de rekening schrapten. Later hebben wij dat voor een goed deel weer goed gemaakt. Ook de Paters Jesuieten in Katwijk waren zeer behulpzaam. Vader was 30 jaar lid van de Tweede Kamer; maar de kamerleden kregen in die tijd geen salaris, alleen reiskosten vergoed. Wat is het nu afschuwelijk anders.
Toen was het een eerepost, waar veel menschen dienst en hulp van hadden. Vader heeft heel wat boeren en burgers van dienst kunnen zijn, en begroette hun steeds als "Uw dienaar". Wat hoffelijk hé? En nu?

Met dat boodschappen doen in den Bosch beleefden we soms aardige anecdotes. Zooals begrijpelijk is maakten Jo, Cato, Marie en later ook Louise hun kleeding zelf, maar ook gordijnen enz. werden zooveel mogelijk zelf gemaakt. Marie en ik zouden samen eens mooie nieuwe zijden gordijnen maken voor onze salon (zoo heette het vroeger). We hadden behalve de zijde, die van Pander kwam uit den Haag, ook andere ingrediënten noodig. Dus we gingen naar Den Bosch boodschappen doen. Nu had men ons gezegd, dat er aan het eind van de Vughterstraat een klein winkeltje was, waar behangers één en ander haalden. Wij daar ook heen. We hadden de winkel amper betreden, of daar kwam een echte gemoedelijke, brabantsche dame te voorschijn; en nog voor wij één woord hadden kunnen zeggen, raakte het menschje in extase en riep zoo hard ze kon"maerrr !!! zeide gullie geen dochters van Louiske de Booy!!" Tableau! wij hielden ons fatsoen en zeiden rustig ja maar we hadden wel dubbel kunnen slaan van 't lachen. We weten nog niet, hoe die winkel heette. Dat menschje had moeder als jong meisje gekend, zooals alle echte Bosschenaren. Moeder was ook altijd een lieve verschijning en smaakvol gekleed. Toch is zij met Vader nooit mede naar het hof gegaan. Dit was voor haar zeer eenvoudig geweest; maar twee redenen hebben haar weerhouden, ten eerste iedere keer een kostbaar nieuw toilet; ten tweede wilde zij niet gedecolleteerd zijn; wat in die tijd nogal erg was en protocolair verplicht.
In Juli 1905 liet Vader de jonge dames van Vlijmen rustig de huishouding op zich nemen en mede voor de jonge kinderen zorgen.
Wij hadden dat immers vroeger zoo vaak gedaan, als Moeder oververmoeid was. Hij ging met de Burgemeester Manders en diens broer, de burger (volgens Bernard) Manders een reisje maken naar Lourdes. Ik denk voornamelijk als tolk. De Burgemeester en burger Manders waren in Schijndel onze buren. Zij kenden niet voldoende Fransch met gevolg, dat ze elkaar in Lourdes door de buitengewone drukte kwijtgeraakt, eerst later in Parijs terugvonden. Mijnheer Manders vroeg aan het station naar de trein "De Toulouse" en werd in omgekeerde richting meegenomen. Vader en de Burgemeester hebben in Parijs enkele dagen op hem gewacht.
Vader seinde naar Schijndel, dat hij zoek was. Groote hilariteit.
In Schijndel hadden we een heel aardige conversatie, aan Burgemeester Manders en vooral ook aan Dokter Koolen en Mevrouw Koolen en de familie Bolsius en van Munster-Mathijsen enz. enz.
Bij dokter Koolen ontmoeten wij de familie Brands. Wij werden al spoedig uitgenoodigd in Tilburg en ik moet zeggen, dat Cato en ik ons daar heerlijk amuseerden. 't Was in mijn jeugd de eenige gelegenheid om jong te zijn. Ook kwamen Jo Brands (de Haas) en Cis Brands veel bij ons als ze bij dokter Koolen logeerden.
Koolen was de broer van Adriaan die met Marie Schade van Westrum getrouwd was en woonde in het groote Grachtenhuis in Amsterdam. Wij waren daar allen met inhuldiging Keizersgracht 212.
Later trouwde Willem Schade van Westrum met Anna Brom, die twee pleegkinderen had, Han en Maria Brom. Zij woonden Keizersgracht 206. In Tilburg bij Brands gingen we mee naar de ijsclub, daar kregen we les van Joseph en Louis. En we gingen mede naar de bals, dat was iets. We hadden in Schijndel op zolder leeren dansen door een vriendin van Mevr. van Munster. We konden ons in Tilburg best roeren en hadden samen onze eerste baljaponnen gemaakt. Zij waren van lichtblauwe voile die ik in Aken gekocht had, gegarneerd met witte taffetzijde, die Cato beschilderd had met fijne blauwe vergeet-mijnietjes. Echt hé. Die bals waren overdag. Van de geestelijkheid mocht 's avonds geen bal gegeven worden in de societeit, wel aan huis. We hebben ons altijd kostelijk geamuseerd. De familie Brands was alleraardigst, vooral Ma Brands; daar kreeg ik nog wel eens nuttige wenken van in de huishouding. Vooral op economisch gebied. Ik heb altijd van haar onthouden "Jo, op de groote kun je niet letten; maar op de kleintjes moet je letten." Ze bedoelde de groote uitgaven, die dikwijls onvermijdelijk zijn.
Toen Marie van kostschool kwam, was het gauw bekeken. Ze was 19 jaar, geleek heel veel op Moeder en Joseph werd al heel spoedig verliefd op haar. Joseph was een echte goeie vent en kwam na zijn eerste kennismaking al geregeld met zijn vriend per motor naar Schijndel. Ook wel per auto! Dat was een klein open wagentje. Je moest groote voiles om je hoed doen, anders kwam je dik onder het stof. We kenden nog geen wegen van asfalt in 1903-1904-1905. Het duurde niet lang, of Joseph vroeg Marie ten huwelijk. Onze goede beste Vader had O! zoo'n schrik om een dochter af te staan. Hij was zóó trots op zijn dochters en vond, dat hij zoo'n goede verzorging had en gezelligheid en afleiding, dat hij werkelijk bang was, als er één wegging. Marie was 20 jaar en Jo werd er over geraadpleegd. Jo vond, dat wanneer er zoo'n goede man om Marie kwam, dat Vader over de jeugdige leeftijd maar moest heenstappen, temeer, daar Joseph al 28 jaar was. Vader was gerustgesteld. Hij heeft van zijn toestemming nooit spijt gehad, want Joseph werd zijn eerste en beste schoonzoon.
De bruiloft was in Den Bosch; nadat 's-morgens heel Schijndel was uitgeloopen om de bruidstoet in de kerk te zien, Tante Boldoot en Oom Alphons en tante Johanna de Booy-Heydendaal en heel veel familie, Tante Cor en Marie Schade van Westrum, was er bij tegenwoordig. Vader was over de eerste schrik heen. Hij troostte zich, dat hij nog meer dochters had. Enkele dagen later komt er een klein boerenvrouwtje in de gang staan. Ik kon het menschje niet verstaan. Mina Vos woonde al lang bij ons. Ik vroeg haar "wat zegt ze toch?" en ze riep maar "maor dan toch, maor dan toch! We hedde er drie daogen af gevest!" Later bleek, dat Vader de armen van Schijndel op worst had getracteerd. Maris en Joseph trouwden 24 October 1905.

Het leventje in Schijndel ging rustig zijn gang. Als Vader Vrijdagsavonds thuis kwam uit den Haag werd hij altijd met grappen ontvangen. Vooral Cato hield van plagen on Vader eveneens. Annie kwam ook thuis. Zij wilde graag muziek studeeren; ze had een mooie melodieuze stem; maar de oogen waren slecht. Naaien en kousen stoppen mocht ze niet doen; dus werd Jo en bleef Jo officieel de naaister en "Cato stopt kousen voor 't gezin.
Ze heeft daarin niet altijd zin; Maar ze overwint met energie, en legt een kousje op haar knie!" Dat was de rijm op Cato, zoo kregen we allemaal een beurt. Vader vond het niet leuk, Cato altijd met kousen te zien; maar hij grinnikte hardop van 't lachen, toen op een avond Cato een heele berg kousen over z'n schrijfwerk uitspreidde.

Wij gingen nu om de beurt uit logeeren. Dat was van Vader goed gezien. In een kleine plaats als Schijndel had de jeugd niet veel verzet. We logeerden in Aken bij Oom Alphons en tante Johanne, maakten daar in het Burdcheider Kurhaus een prachtige bruiloft mede van Jeanne de Booy. Ook in Amsterdam, Delft, Den Haag en Tilburg ondervonden wij veel hartelijkheid en vriendschap van kennissen en familie. Iets wat bevorderlijk was voor onze algemeene ontwikkeling. In Schijndel kwamen geregeld 's Zondags Tante Cor en Johan de Booy en ook wel veel jongelui. Louis Brands vond Cato wel aardig; maar Cato bleef bij Vader en heeft hem verpleegd tot zijn dood.

Intusschen had Jo bij Dokter Koolen, Mijnheer Weustink ontmoet.
Hij was als letterkundige zeer goed bevriend met Eduard Brom, de Klerk en de heele Amsterdamsche Katholieke artisten wereld; want hij was secretaris van "De Violier".... En omdat ook Willem Schade van Westrum, die met Anne Brom getrouwd was, de Heer Weustink goed kende, zoo gebeurde het, dat Cato en Jo hem vaak troffen bij uitstapjes van "De Violier" en bij bezoeken aan familie. Hij scheen een oogje te hebben op Jo van Vlijmen. Wat een angst heeft Vader gehad, dat er weer een kaper op de kust kwam, Jelui hoeven niet te trouwen, zei hij altijd, Jelui kunnen wel altij met elkaar blijven wonen!!... Hi, hi, hi! ging het dan!
Maar na grondige informatie's, die buitengewoon gunstig waren, en gezien de mooie vooruitzichten van Gerrit, kon Vader toch gerust zijn, Met een "zeg wild'm; Ja Vader!!" ging de verloving er door op 22 Juni 1907 en arriveerde de bruidegom met een reuze bos bloemen. Het verkrijgen van zijn bruid geleek veel op Vaders jeugd, Gerrit stuurde steeds kaarten met bloemen en verzen. De tweede schoonzoon had Vaders hart gewonnen; maar O! de trouwdag op St.Agnes 1908 viel Vader zeer, zeer zwaar. 't Was een prachtig feest en er waren vele vrienden en familie uitgenoodigd. Daar waren Eduard Brom en Louise, de klerk en Viola, de Schade's enz. enz. Er zouden aan tafel mooie speeches volgen; maar ..... de speech van Vader was zoo zeldzaam prachtig en indrukwekkend, dat de grootste letterkundigen hun mooie verzen enz. in de zak hebben gehouden. Dat hoorde ik later. De speech van Vader heb ik bewaard. Na tien jaar Moeders gezin verzorgd te hebben, viel de scheiding zwaar. Cato werd echter een echt moedertje, hetgeen ze heeft bewezen heel haar leven, vooral toen onze Jan in 1909 getrouwd met Martha Baader, na 13 jaar het lot van Vader deelde en achter bleef met 7 kinderen.

Zooals gezegd bleef Cato bij Vader; maar ook Annie en Louise waren thuis. Vader was altijd blij, dat hij nog dochters in voorraad had. Jan was in Katwijk tot Juli 1904 of 1905. Toen werd hij van kostschool gehaald. Tante Boldoot had met Notaris Weve uit den Haag overlegd, dat het tijd werd, dat Jan zou studeeren voor de zaak. Hij zat juist in zijn eindexamen, toen Vader hem meenam, om als volontair in een fabriek in Leipzig geplaatst te worden. Hij zou voor zijn eindexamen geslaagd zijn, zei later Pater van Spaendonck. Voor hem was echter een andere loopbaan weggelegd.

In Leipzig had Vader de 19 jarige jongeman laten kennis maken met de Eerw. Heer Pastoor van de eenige kleine Katholieke Kerk.
Deze zorgde goed voor zijn pupil. Door dezen kwam hij toen in aanraking met "Herrn und Frau Max Baader". Zij waren een van de weinige Katholieke notabelen in het overigens protestantsche Leipzig. Max Baader was Voorzitter van de Katholieke "Kaufmännische Verein" in Leipzig. Gelukkig hadden zij een zeer beschaafde lieve dochter, gelukkig voor onze Jan; want toen Pa Baader wel eens in zijn kwaliteit van Voorzitter een avondpartij gaf, werd Jan daarbij uitgenoodigd. De vriendschap was gauw gesloten. Jan werkte gelukkig hard. Nam ook les in de chemie en maakte zich ijverig bekwaam voor zijn taak in de fabriek van zijn peetoom. Na een jaar ging hij als volontair naar een fabriek in Londen en toen kwam hij in 1907 in Amsterdam. En omdat Jo juist in Juni 1907 verloofd was en Gerrit keurig woonde op een geheele etage in de Alexander Boerstraat, was het heel eenvoudig voor Jan om tijdelijk met Gerrit samen te wonen. Met het huwelijk van Gerrit en Jo kwam Martha logeeren om met de heele familie kennis te maken. Ze waren reeds een paar jaar verloofd en er werden dus plannen gemaakt voor een huwelijk. Gerrit en Jo gingen wonen in de Joh. Verhulststraat 145, Januari 1908.
Jan zocht een jaar later een woning in de nieuwe Wouwermanstraat.
Een bovenhuis. Martha en Ma Baader kwamen logeeren, om vast eén en ander in gereedheid te brengen. Ma Baader was een deftige dame. Pa Baader een gemoedelijke man. Martha was allerliefst. Ze had hollandsche les genomen, was knap ook in het Fransch en Engelsch en zeer fijn gekleed. Toen het huwelijk van Jan en Martha was vastgesteld op 29 April 1909, heeft Tante Boldoot, die 's winters in de Vondelstraat woonde, een prachtige ondertrouw bruiloft, 15 April 1909, gegeven in "Maison Couturier" in Amsterdam. Wij hadden een voordracht gemaakt met een lied van C.M. von Weber: "Wir winden dir ein Jungfraunkranz" en werd daarbij de a.s. bruid gekroond met een krans van myrthe. Naar Leipzig gingen in April: Vader, Cato en Annie, Jan de Booy, Jo Lommen, Joseph Brands, met nog enkele kennissen van Jan. Op het feest van tante Boldoot waren ook genoodigd vrienden uit Katwijk, enkele daarvan waren later onze ministers.
Getrouwd zijnde, nam Jan in de fabriek direct een werkzaam aandeel. Hij stelde zich van alles op de hoogte; controleerde de boeken en maakte zich spoedig geheel gereed om de leiding te geven. Hij werkte hard en met succes. Alleen 's Zondags was zijn lievelingswerk "schilderen"; maar dat duurde niet lang, want de zaak vroeg zijn volle aandacht en zijn volle kracht.
Martha kon prachtig handwerken. Wij konden het samen best vinden. Ze had wel even moeite om in Holland te gewennen; maar verzekerde ons steeds, dat zij het heerlijk vond, zulke lieve schoonzusters te hebben.

Liesbeth werd 22 Februari 1910 geboren op het bovenhuis in de Wouwermamstraat. Een lief kindje. Ma Baader en Jan waren bij de geboorte. Ook Maria en Evert werden daar geboren. Kort daarna verhuisden Jan en Martha ook naar de Joh. Verhulststraat 125.
Dat was prettig. Ik dikwijls in de kinderkamer! Wiesje en Chris zijn daar geboren. We vierden daar met onze goede oude Vader en Cato Sint Nicolaas. Jo hield de meesten van de kleintjes ten doop, omdat peter en meter niet altijd tegenwoordig konden zijn.
Martha en ik naaiden samen. Wij ontwierpen samen mooie japonnen en mantelpakken, waarvoor onze Jan niet zelden, mooie motieven schilderde en Martha borduurde. Met zoo'n zesde December speelde Bernard voor Sint Nicolaas. Hij had de grootste pret om verkleed over straat te gaan. Vader was toen 68-69 jaar. Bernard was al sinds September 1908 onder de hoede gebracht van Gerrit en Jo. Hij ging op de kunstnijverheidsschool bij Molkenboer. Hij haalde er heerlijke streken uit. De oude Heer Molkenboer moet wel eens verontwaardigd geweest zijn; maar schreef aan Gerrit dat hij het gezonde humor vond. Bernard moest van Vader een examen doen in middelbaar teekenen. Vader zei altijd "een artist verdient zoo moeilijk z'n brood." Hij deed examen in 1913 en slaagde op een buitengewone wijze met tienen en negens. Met dat Sint Nicolaes spelen was hij zóó in zijn rol, dat werd een liefhebberij, onafscheidelijk. Later toen hij met Hortense (Hortje) getrouwd was, en in de Hendrik Jacobstraat woonde, organiseerde hij met Hortje en enkele vrienden de openbare Sint Nicolaasviering in Amsterdam. Sint Nicolaas kwam met de boot en reed te paard door de stad. Hij was het zelf. Een vriend was Piet. Sindsdien laat het gemeentebestuur van Amsterdan ieder jaar Sint Nicolaas met zijn knecht komen. Hortje deelde verschillende jaren cadeautjes uit aan de arme kinderen.

Die eerste keer van het openbaar optreden van de Sint was niet zonder grappen. Sint Nicolaas en zijn knecht wisten, dat hun vrouwen 's-middags in Trianon zouden theedrinken met kennissen. Hij reed brutaal met zijn paard Trianon binnen. Het zat er vol.
Ook met bekende Amsterdamsche autoriteiten. Niemand wist, wie die Sint Nicolaas was. Allerlei hooge heeren kregen van Sint Nicolaas een reprimande tot hun groote verbazing. De directeur van Trianon zag dat werk eerst stilletjes aan, totdat Sint Nicolaas en zijn knecht bij het tafeltje kwamen van hun vrouwen.
Er volgden reuze omhelzingen!! Tableau! Dat werd de gérand te gek; maar het geval werd spoedig opgelost, tot groote hilariteit van heel de zaal.

Op 2 Mei 1913 werd Vader 70 jaar. Annie woonde in Amsterdam bij nicht Marie Koolen en studeerde bij Averkamp voor solozang en choorzang, zong mee in het à cappella koor en gaf les na haar examen.
Louise was verloofd. Netje was thuis. Huub ook en Benny ook.
Bernard woonde bij Gerrit en Jo in Amsterdam. Wij allen tien te samen hebben daar een groot feest van gemaakt. De getrouwden boden Vader het diner aan. Heel de familie van Schade, de Booy enz. enz. die nog leefden, waren er bij tegenwoordig. De roode tulpen kwamen uit Amsterdam en Gerrit was druk met versieren.
Cato, Annie en Netje hadden een revue gemaakt van Vaders leven en droegen ieder een deel van Vaders leven voor. Net was de oude heer, Annie de schooljongen met matrozenkraag. Jo accompagneerde het geval. Wat werd Vader er tusschen genomen! Toen Vader van Kampen kwam en eerste Luitenant werd en Grootvader zoo trots was op z'n zoon, is Vader eerst een blauwe Maandag maar Gorinchem gestuurd; naar het slot "Loevestein". Ik vergat dit te schrijven. Commandant van het slot Loevestein. 't was maar kort; maar lang genoeg om de aandacht te trekken van jonge dames. Zoo was er één "van vlieg je niet, dan daal je niet" !! gememoreerd in de revue, tot groot pleizier van de familie.
Ze heette Verulie van Dalen. Het slot van de revue was de oude heer met zijn stroohoed (tuinhoed) waarmede Vader altijd naar de W.C. ging. Deze was gebouwd aan de bijkeuken. Een callotje vond Vader te warm en zoo zong Net aan het slot: "Lang nog leve nu ons Generaal, Man van ijzer, van goud en van staal; 't Kroost van veertien roept luide hoezee! 't Stroohoedje moet nog jaren mee! (zachtjes naar W.C.).
De heele Revue luidde als volgt en is gemaakt na de noodige inlichtingen van de Schade's:

Vader 70 jaar. 25 Jaar Lid van de Tweede Kamer

Zeventig jaren zijn verlopen
Sinds in 't heerlijk Amsterdam
Werd vervuld een blijde hope
Er een lieve jongen kwam,
Op het Mooz' en Aronplein
Bij Martinus en Cathrijn.
't Was de tweede dag van Mei
Oh! wat was dat echtpaar blij!
Hij werd snel een flinke jongen
Naar school moest het ventje toen heen,
Hij hing aan de crin'line van zijn moeder
Waarachter ons knaapje verdween.
En halfweg, - dan keerde de moeder
Alléén moest hij verder nu gaan,
Doch 't scheiden werd hem toch te machtig,
Vlug kwam hij weer achter haar aan.
Maar was hij soms thuis als een engel,
Op school was 't anders gesteld!
Vooral als door d'eerbiedwaardige meester
Van: "'t losgedonderd schot" werd verteld!
Een kranige knaap voor het altaar
Hanteerde hij met zwaai 't wierookvat;
't Reusachtig missaal mocht hij dragen!
Oh, jongens, hoe heerlijk was dat!
Blij ging de jeugd om, doch gewerkt werd er hard,
't Zij bij lamp- of bij kaarslicht, héél laat;
Na schooltijd soms gingen de bokken in 't span,
Van buurvriend op d'Utrechtsche straat.
En 's avonds ontlook 's knapen krijgersnatuur
Bij de bokkenrijders van Hendrik Conscienc(e);
Dus - legde hij zich flink op het rekenen toe
En studeerde heel ijverig zijn Fransch.
Ten laatste werd dan ook de knoop doorgehakt
De knaap zou in 't krijgsvak dus gaan.
Hij blokte, hij vosde, kwam klaar voor Breda
Oogzwakte" kwam op het rapport te staan!

(Vader heeft heel zijn leven nooit een bril gehad!) Zang: In Naam van Oranje:

Breda wijst mij af, dan naar Kampen gesneld
Mijn loopbaan heb 'k vast mij gesteld;
hij werd daar umschwärmt door het puik der beaute's
"Van vlieg je niet, dandaal je niet"
vocht om hem het meest,
Maar hij was onkwetsbaar, schoof Amor opzij,
Hield liever zijn hart nog wat vrij.
Het stille kalme leven was nooit zijn ideaal
Naar Indië ging zijn streven.- Hij vocht daar kolosaal!!??
En toen hij daar zes jaren zich flink geroosterd had
Leidde hem zijn levens-sterre weer naar de Amstelstad..
Het was een heerlijk leven, daar op de Leidschestraat,
Die nichten en die neven, 't was jolig vroeg en laat,
Won hij ook in hun midden een warme sympathie,
Toch minden hem ook andren, bijvoorbeeld .... Moppen Mie; (een rijke jongedame)
Zoo was er ook een dame (zij heette honderd acht)
Die heeft veel bange nachten naar d'officier gesmacht,
Zij kon hem niet veroveren! Maar ... liefde zocht naar list !...
Het was een kille morgen ..... er hing een dikke mist ....
Hij opende de voordeur ... dáár! ... op de gladde straat,
Valt honderd-acht in onmacht !!! De luitenant wist geen raad!
En nòlens vòlens nam hij het vrachtje met zich mee,
En vleide haar in zijn kamer zacht op de canapé ....
De vijand was nu binnen, en list ging boven kracht,
En malgré lui - heeft zij hem een matiné gebracht:

Zang:

"Een kus gekust, van Uw lippen week en zacht
Dit is 't waarop 'k reeds zooveel jaren wacht;
De liefde is in het leven hier beneên
Een diepe bron van louter zaligheên!"
Reeds was dit wedervaren, lang weer voorbij;
De boomen droogen jonge blaren; het was weer Mei!
De luitenant werd bevorderd, werd Kapitein
Nu zou de schoonste tijd zijn's levens zijn.
Zacht week een gouden zomer, vol zonnegloed van weide en gaarde,
Doch lente bloeide in zijn gemoed,
Een hoogtij, vol geluk, dat niets nog evenaarde,
Bracht hem met d'allerliefste vrouw
Een hemel hier op aarde! .....
Het leger zou actieve dienst niet meer van hem ontvangen
Men stelde hem candidaat; op algemeen verlangen
Zou hij voortaan op 't Binnenhof
Verdedigen 's lands belangen.

Zang: (Wer kann dafür)

Hier toonde hij ook zijn krijgsnatuur,
in menig uur, van langen duur;
En het minister boembardement,
was ook zijn grootste talent.
Voor 's lands verdediging steeds in de weer,
trok menig keer, hij ook van leer,
Hij houdt inspectie op zijn velden, van schor'neeren en van prei,
Trouw staat dan zijn schildknaap Tinus, steeds "beâmend" hem ter zij!
Keuringraad is zijn illusie; ze keuren daar voor hun pleizier;
Ze worden duchtig beetgenomen door hôtèlières en hôtelier!
Ondertusschen komen ridders, schaken menig dochterlijn,
En we hopen, dat dit ook nog dikwijls het geval mag zijn!

Slotkoor:

Lang nog leve nu ons Generaal,
Man van ijzer, van goud en van staal,
't Kroost van veertien roept luide, hoezee!
't Stroohoedje moet nog jaren mee! (naar de W.C.) ....
Jong van hart, blij van zin, zwart van haar,
Blijf behouden hij ons menig jaar,
Hij beleve van ziin kinderen veel liefde en vreugd,
Dan blijft hij lang nog d'eeuwige jeugd ....

De veertien waren toen: Jo, Gerrit, Cato, Marie, Joseph, Jan, Martha, Annie, Louise, Han, Net, Huubje, Benny en Bernard. Aan tafel zong Jan en Annie een mooie toast. Gemaakt door Willem Schade. Op de wijze van "O wie wunderschön ist die Frühlingszeit" van F. Abt.

5 Mei 1914 trouwden Louise en Han. Er waren ook aardige voordrachten. Dat voorjaar werd een groote groep gemaakt (nog bewaard) van Vader met ons allen en Joseph Sasse van Ysselt er bij; want die was pas verloofd. Netje trouwde 4 Mei 1915. De bruiloften van Net en Louise waren beiden bij Rooswinkel in 's-Hertogenbosch. Jo maakte voor allen de trouwjaponnen en later ook nog voor Jan en Martha's oudste dochter, Liesbeth. Ik vergat te zeggen, dat Bernard mooie menu's had gemaakt voor Vader's 70e jaar (revue op papier) en voor de bruiloften. Zelfs de naamkaartjes waren leuk. Bij het trouwen van Netje waren ook verschillende vrienden van Joseph bij de bruiloft genoodigd, o.a. candidaat-notaris Verlinden. Hij droeg een negerdans voor met klappertjes aan zijn voeten en had ook speciale muziek daarbij. Vader vond het maar matig en zei: "ik bemin die mensch niet" Vader, die in Indië geweest was, vond het niet beschaafd.
Dat merkten niet alleen alle gasten; maar vooral Jan en Bernard. Deze beiden improviseerden een malle dans, waarbij ze bijna over de grond kropen. Mr. Verlinden dacht dat hij was ingestudeerd en sloeg daarbij de maat, en alle gasten achter hem proestten van het lachen; want alleen hij, Verlinden, snapte niet, dat hij er tusschen werd genomen.

Vader werd langzamerhand ouder. Hij woonde nu in Schijndel met Cato (die was verloofd geweest met Koos Bruinsma) Hubje en Benny. Hij ging ieder jaar op retraite in Wittem bij de Paters Redemptoristen. Daar was zijn neef (broeder) Piet Schade van Westrum, als Broeder Marcus. Ik heb al over hem geschreven. Vader vond dat erg prettig. Ondanks zijn leeftijd schreef hij geregeld militaire overzichten van de oorlog 1914-1918.
Bernard had zijn middelbaar acte teekenen schitterend gehaald.
Hij ging nu in dienst en moest als soldaat koeien op het droge drijven in de Meer. Hij kwam met verlof veel thuis bij Vader en ook bij Gerrit en Jo in Amsterdam. Als hij in Tilburg kwam bij Joseph en Marie had hij Hortje meermalen ontmoet, omdat Joseph en Marie erg bevriend waren met Wijnand en Phine Goyarts. Vader was Kamerlid tot 1918. Cato reisde de laatste jaren met hem naar Den Haag. Toen ging ook de verloving door van Bernard en Hortie. Vader was toen al niet goed meer. Al het werk werd na 1918 gestaakt en Vader werd ziek, na nog éénmaal bij Gerrit en Jo gelogeerd te hebben in Amsterdam. 't Was in het najaar 1918. Hij kwam bij ons in de Joh. Verhulststraat met Cato en de gedienstige Cornelia ("Kee") Vos. Hij vond het heerlijk nog eens zijn geliefd Amsterdam te zien. Bij Jan en Martha, die toen reeds vier kinderen hadden, Elisabeth, Maria, Evert, waar hij trots op was en Louisje, had hij ook heerlijke dagen beleefd. Toen hij in Februari 1919 naar Schijndel terugging, zei hij "Ik neem nu afscheid van Amsterdam." In het rijtuig naar het station zei hij: "Jo, nu heb ik Amsterdam ook nog met sneeuw gezien." Alles zag toen wit. In Schijndel teruggekeerd, is zijn ziekte steeds erger geworden (Vaatverkalking en stille beroerte). Hij werd in de zomer 1919 bedlegerig. Dikwijls zat hij in de leunstoel met een deken om de beenen. 't Was voor mijn eerste groote operatie dat ik hem bezocht. Ik had een intiem gesprek met hem. Wij wisten wel allemaal, dat hij niet lang meer zou leven. Hij was nu 24 jaar weduwnaar. Wij, de dochters, waren allen blij, dat Vader met onze verzorging tevreden, zelfs zeer tevreden was geweest. De speech op mijn trouwdag, zóó indrukwekkend, getuigt daarvan.
Niettemin, wilde ik toch weten of zijn leven na Moeders dood moeilijk was geweest. Bij die vraag rijst hij op, vermant zich, de oude soldaat kwam boven. Hij sloeg met de vuist op tafel en zei: "Jo! ... laat een mensch me nooit wijsmaken, dat hij niet kan! als hij maar wil!" Dat was een prachtig stuk erfenis.

Hij had pleizier gehad van zijn acht dochters en zijn zoon Jan. Jan heeft Vaders' voetstappen trouw gevolgd. Vader heeft Jan en ons aller nageslacht bijzonder gezegend. 't Was quatertemper Woensdag 17 December 1919. Vader had altijd gevraagd om op een Mariadag te mogen sterven. Cato kwam 's-morgens uit de kerk en had gevraagd, dat Vader die dag naar den hemel mocht gaan. 't Was de mooiste aller Mariadagen, de feestdag van het Moederschap van de H.Maagd. We mochten 's avonds niet meer naar bed gaan. Cato zei maar: "Vader sterft vandaag" En jawel, Jan hield Vaders hand vast, en bad de rozenkrans. Vader zuchtte "Jan, goede Jan!" en liet er op volgen, weer een mooi stuk van zijn testament "En nu heb ik om niet één van de kinderen één traan behoeven te laten! "Wat schijnt de zon toch prachtig" zei hij 's avonds om half twaalf en er brandde slechts een petroleumlamp. Vader stierf om kwart voor twaalf 's avonds. Wij stonden allen om zijn sponde, ook Bernard, waar Vader zoo trots op was, vooral met dat prachtige examen en de prestatie's op de academie behaald.

Vader was meermalen voorzien van de laatste H.H.Sacramenten en geleek na zijn dood op de H.Joseph. Hij had in het openbaar leven veel gepresteerd, veel lezingen gehouden o.a. ook met het Maria Congres indertijd in Maastricht. Die lezing ging over de "slag bij Lepanto". De couranten stonden vol van zijn overlijden.
Brieven met condoléances kwamen o.a. van alle familieleden, ook van Hare Majesteit Koningin Wilhelmina en ministers enz. enz.
Hij werd in den Haag bij Moeder begraven, waar ook Cato begraven is. De uitvaart was in Schijndel en bij de Paters Jesuieten in Den Haag. Vader wist niet, dat zijn spaarpot (Russische effecten) geheel was verloren gegaan met de oorlog van 1914-1918. Maar zijn prachtig leven en zijn vroomheid was voor zijn 10 kinderen het mooiste testament.
De begrafenis was 22 December 1919. Daarna heeft het tiental met de Kerstdagen de deur gesloten en zijn we met allen, getrouwden en verloofden, de Kerstdagen gaan doorbrengen bij Joseph en Marie (zie rouwfoto).

Op die foto's ontbreekt Martha, die Joost verwachtte. In Mei 1920 gaf Annie een feestje omdat ze afscheid ging nemen van de Wereld (zie zotte foto's). Vader had het haar voorspeld. Ze ging naar de Carmel. Trad in 3 Juni 1920. Ze is drie jaar later heilig gestorven in Schiedam, na de eeuwige gelofte te hebben gedaan op het sterfbed. Ze werd begraven dezelfde dag als Moeder, 15 November 1924. Ook Martha stierf op die datum in 1922 .....

Nadat Annie 3 Juni 1920 in het klooster was getreden, is Bernard met Hortje getrouwd 26 Juli 1920. Het was uiteraard niet zoo'n luidruchtig feest van onze kant. Toch hebben Wijnand en Phine voor hun oudste dochter een mooi diner gegeven bij Riche in Tilburg. Zij trouwden in de mooie Sint Joseph Kerk op de Heuvel. De ontvangst daarna was schitterend op het buiten van de Heer en Mevrouw Bernard en Jo Verbunt op de Bredasche weg. Mevrouw Verbunt was een zuster van Moeder Phine, De jonggehuwden kwamen wonen in Amsterdam, dicht bij Gerrit en Jo in de Hendrik Jacobstraat.

Dat was zeer aangenaam, want Jan en Martha waren juist verhuisd naar Overveen. Daar vierden zij op 29 October 1921 hun koperen Bruiloft. Ma en Pa Baader waren er ook bij. 't Was een heerlijke dag vol zottigheid. Bernard was onbetaalbaar en ook Han Haf met z'n vers "van de lelietjes van dalen enz., met Maria, Liesje Evert en Louisje, Chrisje, Joostje, Teresia! bis!" Ma en Pa Baader amuseerden zich kostelijk. Malle Bernard had een revue en droeg aan zijn arm een wekker als polshorloge. lk moet nog lachen als ik er aan denk. Dat ding liet hij maar afdraaien.
Onder die voordracht een gerinkel van jewelste. Echt iets voor Vader Baader, die ook van grappen hield.
Het menu op een reclamezuil bestaat nog. 't Was weer echt Jan, origineel; Oesters à la Zoombergen. Hors d'oeuvre a la Stiuweski, Oxtail König Johann. Sole a la Pont de Meuse (Huub en Toon) avec sauce au beurre à la Westduin (Adriaan Koolen en Marie), Filet a la Tolhek (Hafkemeyer) avec groenten variété à la Henri Jacobus (Bernard on Hort.), Talingen à la Boxpeelmeer (Net-Joseph), Compôts aux couleurs de Baai (Joseph Brands), Clace Ys (Gefrorenes), Fruits a la moulin Draaitnog (Schijndel), Kopersuikerbruidje (Martha).

Thérèsje was twee maanden. Wie had toen kunnen vermoeden, dat een jaar later Martha zóó ziek zou worden. Heel dat droevig proces heb ik meegemaakt. Ik zal het hier niet verhalen. Cato werd hulpe in de nood. Deus Providebit.

De goede God heeft Jan een troosteres gezonden, die volledig de plaats van Martha innam. Die troosteres, die Gods Voorzienigheid aan Jan gaf, was Mathéa Koets. God schonk hen nog acht kinderen, waarvan twee jongetjes stierven. De taak, die Théa vervuld heeft ook voor de kinderen van Martha, is boven alle lof verheven. Ook Moeder Koets en Oom Jan namen daar aan deel.
De trouwdag was rustig en plechtig, De trouwjapon prachtig mooi. Het fijn diner besloten, werd gegeven bij Restaurant Vondelpark. Het gezin van Vlijmen Jr. zette de traditie voort van het gezin van Vlijmen Sr. dank zij aan God en de goede Moeders. 't Werd één groot gezin.
In Schijndel leefden toen nog Cato, Hub en Benny, Hub had bij de familie Bolsius kennis gemaakt met Toon Liesker op de ijsclub.
't Was in de winter van 1920; maar Hubje had bij Antoon een onuitwisbare indruk gemaakt. Hij kwam Hubje voorjaar 1921 de hand vragen. Zoo kwam het, dat de laatste bruiloft van van Vlijmen's kinderen in Schijndel plaats had op 12 Juli 1921, Het menu was door Bernard gemaakt als een rolprent aan de wand, Het was prachtig zomerweer en alles kon buiten zijn, Gerrit zegde weer zijn lijfspreuk op "Stroo ro roze en lelie blaân, Hubje zal ter bruiloft gaan", Hij had dit al meer opgezegd; want we hadden al vijf bruiloften in Schijndel gehad. De zesde van Benny zou later in Haarlem zijn.
Cato en Benny beviel het niet meer in het groote huis in Schijndel met hun tweeën. Ze zochten een klein huisje in Nijmegen, op de Berg en Dalscheweg met achter het Hengstdal. We zouden dus voor het laatst bijeenkomen in het Schijndels huis. Wat hadden we daar mooie jaren met Vadertje beleefd. 't Was 29 December 1927. Jo, de oudste van Vlijmen, verzamelde alle broers, zusters, zwagers en twee schoonzusters in de oude studeerkamer van Vader. We waren met zestienen, want Annie was in het Klooster overleden. Jo nam het woord:
"Nu we hier allen voor het laatst tesamen zijn in het Vaderlijk huis, neem ik de vrijheid nog een woordje tot jelui te richten.
Die vrijheid ontleen ik aan mijn naam Jui! Die naam heeft voor mij de beteekenis aangenomen van vraagbaak. Die naam is hier vroeger ontstaan. Daarom kom ik als Jui tot jelui met een enkel verzoek. We hebben hier geleefd, de eene korter, de andere langer rondom Vader en met Annie in ons midden. We hebben hier vreugde beleefd, veel vreugde. Er was hier wel eens wat verdriet; maar het was toch geen ingrijpend verdriet. 't Was in hoofdzaak lachen en vreugde en maldoen. Ik zal nu niet alle feesten noemen van verloving en bruiloft, van Annie's scheiding en bijzonder Vader's 70e verjaardag; maar als we de vervlogen jaren zoo aan ons oog voorbij laten gaan rondom de Kerstkribbe en zelfs aan Vaders sterfbed, dan komt bij mij het allereerste in herinnering Vaders voornaamste gebed .... Ik weet niet of jelui dat ook kennen; maar o.a. met de Eerste Heilige Communie van Bernard, zei Vader na afloop van de H.Mis stilletjes tegen mij: "Jo, ik heb de geheele H.Mis niets anders gebeden dan het "Te Deum"." En nu zou ik jelui willen voorstellen, laten we dat Vaders gebed hier allen nog eenmaal in dit huis herhalen, omdat we van de Goede God hier in dit huis zooveel ontvingen."

Na het bidden van het "Te Deum" gingen wij naar de oude salon voor ons laatste dineetje. Een foto van het huis met menu lag op tafel met een versje op de melodie "De Schutters van Amsterdam"

Bewaar als herinnering aan dezen dag
Een kiekje van 't Huis, dat je gaarne zag,
Het moge je heugen, het leed en de vreugd!
Vooral van de dagen, van onze jeugd.

Aan tafel had Jan een verbazend aardig vers als afscheid van de oude oliepit. Ook Toon Liesker had een leuk vers. Het vers van Jan met leuke teekeningen is als volgt:

Nu treurt de oude oliepit, Wijl zij Uw liefd' niet meer bezit!
Reeds lang genoeg heeft zij geschenen. De dames gaan uit Schijndel henen!
Haar vlammetje mag niet meer lonken. Zij heeft reeds lang genoeg gestonken. enz. enz.
Hoog stijge dan aan Uw plafon, Een licht gelijk de lieve zon;
0! dat zij dan nog lange schijne Op Bennie en haar zus Cathrijne enz.

Het vers van Toon was ook aardig. Hij bedacht iedereen; o.a.:

Jan van Vlijmen, de machtige industrieel,
Zijn zaken bennen groot, zijn beslommeringen veel!
Hij is een waardig opvolger van den ouden Generaal
Aan hem onz' eerbiedige hulde in deze deftige zaal!"

Zóó kwam dan het slot van van Vlijmens huis in Schijndel. Na twee jaar kwam Cato wonen bij Gerrit en Jo, Benny trouwde met Arnd Pennock, bij Pastoor van Eden, huisvriend der familie Pennock.
De bruiloft was bij Gerrit en Jo. 't Was September 1933. De voordracht was prachtig van Mozart, Beethoven en Schubert. Is bewaard.<br

Tot slot meld ik nog, dat in 1948, toen Koningin Wilhelmina 50 jaar aan de regeering was, een telegram aan Hare Majesteit is gezonden als volgt: "Gedachtig de hooge eer welke mijn Vader 50 jaar geleden mocht te beurt vallen, door als lid van de ?????? in- en uitgeleide van de Nieuwe Kerk te Amsterdam, Uwe Majesteit te mogen in- en uitgeleiden, veroorloof ik mij als zijn oudste dochter, Uwe Majesteit mijne nederige en diepgevoelde hulde en dank aan te bieden, bij dit voor ons Vaderland zoo zeldzaam jubilé. Moge de goede God U en de Uwen nog vele jaren in gezondheid sparen."

Waarop een sympathieke dank is gevolgd.

Ook wil ik nog memoreeren, dat Willem Schade van Westrum, onze toeziende voogd, bij alle feestelijke gelegenheden de van Vlijmens met verzen heeft bedacht .....

Tenslotte: Moge de Goede God, die het gezin van Vlijmen zóó wonderbaar bewaard heeft en geleid, ook de kleinkinderen en achterkleinkinderen onder Zijne bijzondere bescherming nemen. "Deus Providebit" Haarlem, 11 Februari 1950-1952. Jo Weustink-van Vlijmen

Aanhangsel[bewerken | brontekst bewerken]

De volgende brief spreekt voor zichzelf en moge, behalve van 'n zorgvol en zorgzaam Vaderhart ook getuigen van de stijl uit de "oude tijd".

Hotel des Indes La Haye
5 December 1905
8 1/2 uur n.m.

L. Jo!
Een droevige St.Nicolaasavond! En gij beiden zult het tehuis evenmin vroolijk hebben! Ik zit hier aan een kostbaar mahonybureau in eene prachtige leeskamer, terwijl het orkest van 't hotel goede muziek maakt in den Palmgarten .- Maar welk eene eenzaamheid in mijne ziel! Zoo moederziel alléén!
En dan komt de kamer Laan v. Meerdervoort voor mijn geestesoog - waar wij met Moeder z.g. St.Nicolaasfeest vierden - waar ik den goeden Sint voorstelde en Oom en Tante B. lachten en vroolijk waren met de kinderen. En dan wordt ik zoo smartelijk aangegrepen door weemoed, dat de tranen mijne oogen verduisteren. Mijn God! welk een gemis! Ik zal niet klagen maar Gods beschikking prijzen.- Gelukkig, dat ik nog aan U kan schrijven hoe groot mijn leed is - Ofschoon gij 't niet kunt beseffen noch gevoelen!
Ik zal nog een paar regeltjes aan den Benjamin en aan den Broeder Overste schrijven om den avond verder te vullen, want ten 10 ure zoek ik mijne kamer op.
Wel beschouwd had ik heden avond te huis kunnen blijven en morgenochtend reizen - want er is heden noch morgen iets belangrijks, maar het is mij schier onmogelijk als ik volkomen gezond ben zooals nu, tehuis te blijven, terwijl er hier vergadering is.
Ik behoor toch hier te zijn.
En ik behoor O.L.Heer te danken elk uur voor de groote gunst van een gezond lichaam en een goed denkvermogen, waardoor ik in staat ben nog iets te doen tot Zijne Glorie en tot eer van onze Moeder de H. Kerk.
Ik hoop, dat ge heden aan Marie hebt geschreven en dat ge spoedig antwoord zult ontvangen. Brieven of doodsberichten die morgen komen kunt ge nog wel opzenden, - Donderdag niet meer, omdat ik geneigd ben Vrijdag 12 uur naar huis te gaan. Echter heb ik nog iets te zeggen aan het adres van den Heer Troelstra en het zou kunnen zijn, dat ik die ???
Morgen en Vrijdagavond is er vergadering tot 11 ure.
Ook Zaterdag en a.s. Maandag is 't vergadering.
Zoudt ge voor Vrijdag niet eens stoofpaling nemen? Ge kunt toch wel eens varieeren. Denk aan het voedsel voor de jonge hanen en houd ze in 't hok. Geef wat gekookte rijst met melk. Ik omhels U beiden.

A Dieu! Goede nacht! Vader.

(Onderstaande is handgeschreven)

P.S. Nog vergat ik te schrijven, dat Oom Boldoot na Moeders overlijden, 11 Nov. 1895, als een moeder voor ons was. Wij waren op kostschool en onze arme Vader dacht dat jaar niet aan St. Nic. Oom Boldoot zorgde ongevraagd voor mooie cadeau's en banket. Ook liet hij een heele kist met sinaasappelen sturen.
t Is daarom niet voor niets, dat wij de grootste weldoener van onze Ouders zóó genegen waren. Wij hechten daarom vooral aan zijn erfenis niet om het voordeel, maar om zijn nagedachtenis te eeren.
J. W.v.V.

Glasplaatfoto's[bewerken | brontekst bewerken]

Video Glasplaatfoto's familie van Vlijmen.

Bronnen, noten en/of referenties
  1. Heemkundeblad 1996-2, jaargang 6, bladzijden 23 tot en met 28
  2. Johanna Catharina Weusting - van Vlijmen